EERSTE BLAD. Gescher & Kemper, Vaemaiitstraat, Telefoonnummer 95 BREDA. GROOTE KEUZE van TAPIJTEN, Gordijn- on Itató-Men, BEHANGSELPAPIER Meubels en lïedden. Ingericht voor het geheel in orde maken van huizenhotels en gestichten. Franco verzending van stalen en goederen Voor de orders wordt eerst prijsopgave gedaan.
BE KEIVDM AKIIVG. Aangifte voor liet bevolkingsregister. BURGEMEESTER, en WETHOUDERS van Breda aehten het noodig de ingezetenen te herinneren aan hunne verplichtingen, tot het doen van aangiften voor het bevolkings-register, voorgeschreven bij Koninklijk besluit van 27 Juli 1887 (Staatsblad n°. 141). De verplichtingen, wier verzuim wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste 14 dagen of geldboete van ten hoogste /100, zijn hoofdzakelijk de volgende: Bij vestiging in de gemeente Hij die zich in de gemeente vestigt, doet daarvan aangifte aan het gemeentebestuur binnen ééne maand na zijne aankomst.
Bij bet verlaten der gemeente. Hij die de gemeente metterwoop gaat verlaten, doet hiervan eene verklaring aan het gemeentebestuur. Bij verhuizing binnen de gemeente. Elk hoofd van een gezin of afzonderlijk levende doet, binnen ééne maand na zijne verhuizing binnen de gemeente, daarvan aangifte aan het gemeentebestuur. Ten aanzien van inwonende personen. Elk hoofd van een gezin of afzonderlijk levende geeft, uiterlijk binnen ééne maand, aan het gemeentebestuur kennis van ieder lid , dat in zijn gezin wordt opgenomen of daaruit gaat, inwonende diensten werkboden daaronder begrepen. Breda, 1 Augustus 1903. Burgemeester en wethouders voornoemd, Ed. GULJE, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris. BEKENDMAKING. INSCHRIJVING VOOR DE NATIONALE MILITIE. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda, herinneren bij deze aan ouders en voogden, die mochten verzuimd hebben hun zoons of pupillen, geboren in den jare 1884, voor de nationale militie te doen inschrijven, dat daartoe — behoudens de bepalingen der militie-wet — alsnog deze maand gelegenheid bestaat om aan de inschrijving te voldoen. Het register van inschrijving wordt den 31sten Augustus aanstaande gesloten. Breda, 1 Aug. 1903. Ed. GULJE, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1903/08/09 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000322115:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1903/08/09 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000322115:mpeg21:p00001
De acht sociaal-democratische Tweede Kamerleden zullen binnenkort bij die Kamer indienen een voorstel tot grondwetsherziening, van niet geringe beteekenis. Het voorstel toch heeft ten doel: 1°. voor de Staten-Generaal, de Prov.
Stateji en den gemeenteraad het algemeen kiesrecht in te voeren; 2°. alle belemmeringen tegen het actief en passief vrouwenkiesrecht uit de Grondwet weg te nemen; 3°. invoering der evenredige vertegenwoordiging mogelijk te maken en 4°. de Eerste Kamer te vervangen door het referendum (de volksstemming). Om dit te bereiken zouden 64 artikelen der Grondwet moeten gewijzigd worden of geheel vervallen. De voornaamste wijzigingen zijn de volgende: § 2, 6. Art. 80 wordt gelezen als volgt: »De leden der Staten-Generaal worden rechtstreeks en bij geheime enkelvoudige stemming gekozen door de meerderjarige ingezetenen, tevens Nederlanders, die niet bij de wet of bij rechterlijk vonnis van het kiesrecht zijn uitgesloten. Niemand wordt van het kiesrecht uitgesloten om redenen, rechtstreeks of middellijk voortvloeiende uit den maatschappelijken welstand.” In dit artikel is zoowel het algemeen kiesrecht als het vrouwenkiesrecht vervat, terwijl de tweede zinsnede verhindert, indien de wet het vrouwenkiesrecht invoert, dit alleen aan de meer gegoede vrouwen te verleenen. § 2, c. Art. 81 wordt gelezen als volgt; »De Staten-Generaal bestaan uit honderd leden. Alles wat het kiesrecht en de wijze van verkiezing betreft, wordt bij de wet geregeld.” Daar uit dit artikel zijn weggevallen
de woorden : »de verdeeling van het Rijk in kiesdistricten” wordt door het nieuwe artikel de mogelijkheid geopend, de evenredige vertegenwoordiging, ook waar deze het wegvallen der kiesdistricten zou medebrengen, in te voeren. § 2, g. Art. 84 wordt gelezen als volgt: »Om lid der Staten-Generaal te kunnen zijn wordt alleen vereischt, dat men Nederlander zij, niet van de verkiesbaarheid ontzet zij en den ouderdom van dertig jaren vervuld hebbe.” Tegenwoordig is de eisch, dat men mannelijk Nederlander zij; door deze verandering wordt dus ook de vrouw tot het lidmaatschap der Kamer toegelaten. § 2, tl en j. Art. 82 en de derde afdeeling, met de art. 90, 91 en 92, vervallen. Hierdoor vervalt de Eerste Kamer, de meeste wijzigingen in tal van artikelen hebben ten doel, de bewoordingen der Grondwet met het wegvallen der Eerste Kamer in overeenstemming te brengen. § 2, w. Art. 109 wordt gelezen als volgt: »De wetgevende macht wordt geza- . menlijk door den Koning en de StatenGeneraal, met medewerking des volks, uitgeoefend.” De gecursiveerde woorden zijn ingevoegd met het oog op de volksstemming (art. 1126is.) § 2, 65. Na art, \ 12 wordt een nieuw art 1126ts ingevoegd, luidende: «Wanneer dit, binnen den termijnen op de wijze, door de wet te bepalen, door minstens 50,000 kiezers voor den Staten-Generaal wordt verlangd, wordt
een door de Staten-Generaal aangenomen wetsvoorstel onderworpen aan een volksstemming, waaraan alle kiezers voor de Staten-Generaal bevoegd zijn deel te nemen en welker inrichting door de wet is geregeld. Bij de volksstemming wordt het voorstel , zooals het door de Staten-Generaal is aangenomen, bij meerderheid van stemmen in zijn geheel goedgekeurd of verworpen. Geene volksstemming is geldig, indien het getal stemmen, door de meerderheid uitgebracht, minder dan een derde van dat aller stemgerechtigden bedraagt.” Door dit artikel wordt het referendum ingevoerd; dat alleen van kracht is, als de meerderheid minstens een derde van het getal aller stemgerechtigden bedraagt. Uit art. 113 blijkt, dat bij een ongeldig referendum de wet blijft aangenomen. § 3, a. Art. 127 wordt gelezen als volgt: »De leden der Provinciale Staten worden voor zes jaren rechtstreeks bij geheime enkelvoudige stemming gekozen door de meerderjarige ingezetenen der provincie, tevens Nederlanders, die met inachtneming van art 80 tweede lid, niet bij de wet of bij rechterlijk vonnis van het kiesrecht zijn uitgesloten. Ingezetenen der provincie, die kiezer zijn voor de Staten-Generaal, zijn als zoodanig kiesbevoegd voor de Provinciale Staten. De helft der leden treedt om de drie jaren af. Om lid der Provinciale Staten te kunnen zijn wordt vereischt, dat men Nederlander en ingezetene der provincie zij en den ouderdom van vijf-en-twintig jaren vervuld hebbe. Zij, die na hun verkiezing tot lid der Provinciale Staten bij rechterlijke uitspraak de beschikking of het beheer over hun goederen hebben verloren, verliezen van rechtswege het lidmaatschap, maar zijn herkiesbaar. De verkiezing van de leden der Provinciale Staten heeft plaats op de wijze, door de wet te regelen.” Door de aangebrachte wijzigingen (die eveneens op art 143, den Gemeenteraad, zijn voorgesteld) wordt het algemeen kiesrecht ook voor Prov. Staten en gemeenteraden vastgelegd; voorkomen, dat men den kring voor het gemeentelijk kiezerschap nauwer trekt dan voor de Staten-Generaal; het actief en passief vrouwenkiesrecht voor Prov. Staten en gemeenteraden mogelijk gemaakt en failliete personen en dergelijke, die tegenwoordig geen lid mogen zijn, toegelaten, indien de kiezers van meening zijn, hun desondanks evengoed het mandaat te kunnen toe vertrouwen. Door wijzigingen in art. 84 en 96 is deze laatste verandering óók voorgesteld voor de Staten-Generaal. § 5, B. Art. VII der Additioneele Artikelen wordt gelezen als volgt: »Met afwijking van bovenstaand art. 2 wordt de aanhef van art. 1 der wet van 7 September 1896 Stbl. 154, gewijzigd bij de wet van 8 December 1900 Slbl. 208 (Kieswet) gelezen als volgt: »De leden van de Staten-Generaal wor den gekozen door de meerderjarige, mannelijke ingezetenen des Rijks, tevens Nederlanders, die, voor zoover zij over het laatstverloopen dienstjaar in een of meer Rijks directe belastingen zijn aangeslagen, het te dier zake verschuldigde vóór of op den lsten Maart voldaan hebben”, enz. Aan art. 1 bis der zelfde wet wordt toegevoegd: »5°. dat zij de laatste drie jaren onafgebroken op de kiezerslijst zijn voorgekomen ; 6°. dat zij voorkomen op de kiezerslijst voor een Kamer van Arbeid; 7°. dat zij zijn ingeschreven op de bevolkingsregisters der gemeente, niet door eenige bepaling dezer wet van het kiesrecht zijn uitgesloten, noch in de termen vallen om op de kiezerslijst in een andere gemeente te worden geplaatst
en vóór den 15 Februari aan de secretarie der gemeente een door hen onderteekende verklaring hebben ingeleverd, waarbij zij zich, met vermelding van hun leeftijd, als kiezer voor de StatenGeneraal aangegeven.” Dat er op ’t oogenblik veel uitzicht bestaat dat dit voorstel zal aangenomen worden, zooiets zullen misschien de voorstellers zelve wel niet denken. Het gematigde voorstel der vrijzinnig democraten heeft al even weinig kans. Uit de Memorie van Toelichting nemen wij nog over: »Om den overgang naar het algemeen kiesrecht te bevorderen, kwam het ondergeteekenden gewenscht voor, op het voetspoor der Grondwet van 1887 eenige wijzigingen in de bestaande Kieswet voor te stellen. De voornaamste der twee voorgestelde uitbreidingen is die sub 7°, welke overeenkomt met art. 11 van het ontwerp-Tak. De bestaande bepalingen van art. 1 der Kieswet en de nieuw-voorgestelde sub 5° en 6°, hebben, ook naast de uitbreiding sub 7°, beteekenis: 1°. voor hen, die niet in het bevolkingsregister zijn ingeschreven; 2°. voor hen, die geen gebruik maken van het recht, hun bij art. Ibis 7° toegekend en krachtens de bestaande bepalingen recht hebben, zonder aangifte op de kiezerslijst te worden geplaatst. Zij, die hun recht ontleenen aan art. 1 bis sub 5° en 6°, worden zonder aangifte op de kiezerslijst geplaatst, daar de kiezerslijsten der drie vorige jaren evenals die voor de Kamers van Arbeid ter beschikking zijn van de autoriteiten, die de Kieswet samenstellen. Ondergeteekenden ontveinzen zich overigens niet, dat een omwerking der bestaande Kieswet, op de basis van het beginsel, in het nieuwvoorgestelde art. 1 bis 7°, neergelegd, in technisch opzicht en ook om redenen van administratieven aard de voorkeur zou verdienen boven een toevoeging van deze nieuwe bepaling aan de bestaande. Indien in de Tweede Kamer voldoende instemming met den materieelen inhoud der nieuwvoorgestelde bepalingen mocht blijken te bestaan en de wensch daartoe met den noodigen aandrang mocht worden geuit, zullen ondergeteekenden gaarne bereid zijn, aan een dergelijke omwerking der Kieswet hun krachten te beproeven. Men zal het zeker kunnen billijken, dat zij, alvorens daartoe over te gaan, eerst gaarne wenschen te vernemen, hoe in de Staten-Generaal over de beginselen eener dergelijke omvangrijke en technisch niet gemakkelijke wijziging wordt gedacht.” Over Vrouwenkiesrecht zegt de Memorie van Toelichting: »Het doel dezer grondwetsherziening is eenvoudig, uit de Grondwet elke belemmering tegen invoering van vrouwenkiesrecht weg te nemen, het aan den lateren kieswetgever overlatend, in hoeverre deze meent, van zijn recht, om bij de wet de vrouw van het kiesrecht uit te sluiten, gebruik te moeten maken. Om de kwestie bij deze gelegenheid tot dat punt te beperken, wat zeker voor het eerstnoodige in dezen; het scheppen
der mogelijkheid van vrouwenkiesrecht, ’ het meest gewenscht is, hebben onder- ] teekenden in de voorgestelde Additio- < neele Artikelen het vrouwenkiesrecht niet ] opgenomen. De vraag der invoering van 1 het vrouwenkiesrecht wordt daardoor op- ] geschort tot de behandeling der Kieswet, i en de behandeling daarvan kan, mocht j de grondwetsherziening in den voorge- ( stelden zin tot stand komen, door de ] Regeering voorbereid worden, die beter ; dan leden der Kamer in staat is, het daarvoor noodige materiaal te verzamelen i en aan de uitvoering van het nieuwe ; denkbeeld vorm en leiding te geven.” ( Ten slotte betoogen de voorstellers, j dat tegen het algemeen kiesrecht uit een i oogpunt van staatsbelang alleen zij bedenking kunnen hebben, dieniet genoeg £ vertrouwen stellen in de waarheid en £ kracht van hun eigen beginsel, om den t strijd met het beginsel van andere par- i tijen op den voet van volkomen gelijk- i heid te durven voeren. i Wie overtuigd is, dat zijn opvatting i van staatsbestuur en wetgeving het best 1 beantwoordt aan de eischen en behoeften £ der samenleving, vreest niet de vrije ■ concurrentie met andere opvattingen, durft den strijd daartegen voeren, met de wapenen van overtuiging en propaganda en weet, dat de overwinning van tegenovergestelde meeningen slechts tijdelijk kan zijn, daar zij een ervaring moet opleveren, die het volk op den waren weg zal terugbrengen. Mocht hiertegen worden aangevoerd, dat op die wijze het volk toch aan gevaarlijke proefnemingen zou worden blootgesteld (waarbij men dan het oog heeft op de socialistische theorieën), zoo verwijzen ondergeteekenden naar de landen , -waar het algemeen kiesrecht bestaat en waar het bewijs is geleverd, dat nieuwe richtingen eerst een langen strijd hebben , te voeren tegen het aangeboren conser- t vatisme der massa, voordat baar invloed van eenige beteekenis wordt. Zoo heeft de soc.-dem. partij in Duitschland onder * de vigueur van het algemeen kiesrecht t een strijd van 32 jaren noodig gehad om bij de jongste verkiezingen ruim 30 procent der uitgebrachte stemmen en ruim ] 20 procent der mandaten voor den Rijksdag te veroveren. In ons land, waar dezelfde partij reeds 25 jaar bestaat, heeft zij bij de laatste verkiezingen ongeveer 40,000 stemmen ' op zich vereenigd, misschien een vierde van de stemmen, bij die gelegenheid door arbeiders-kiezers uitgebracht. Waar < in het volk zulk een taaie tegenstand 1 bleek te overwinnen, behoeft vrees voor ( onberaden medegaan met gevaarlijke j proefnemingen geen reden te zijn om aan het gansche volk het middel zijner politieke ontvoogding en ontwikkeling te onthouden. Bovendien is het eene illusie te meenen, dat Nederland door welk middel dan ook zou kunnen ontkomen aan de gevaren, die men van het algemeen kiesrecht verwacht, indien die vrees mocht worden bewaarheid in de ons omringende landen, waar het algemeen kiesrecht bestaat. Dit is reeds het geval in België, Frankrijk, Duitschland en Denemarken, waar de sociaal-democratie zich dan ook in een
voortdurenden groei mag verheugen. Meent men dat, indien in die landen le arbeiderspartij zegevierde, in Nederand het bestaande regeerstelsel zou iunnen gehandhaafd blijven ? Laat men liever ook hier de arbeiders tijdig politiek mondig verklaren, opdat, wanneer de internationale ontwikkeling der arbeiiersklasse haar ook hier aan het roer orengt, ons land niet door onmondigen sal worden geregeerd. Ondergeteekenden meenen hiermede voldoende te hebben aangeloond, waarom dj invoering van het algemeen kiesrecht )p gronden van staatsbelang, maatschapDelijke ontwikkeling en rechtvaardigheid noodzak elijk achten. Dat zij tevens actueel is, werd reeds langetoond door te verwijzen naar de irbeidswetgeving, die sinds de grondwetsherziening van 1887 op alle regeedngsprograms voorkomt en zonder de medewerking der arbeiders zelve den ïoodzakelijken rechtsgrond ontbeert, ?oowel als den waarborg, dat zij aan de aehoeften der praktijk voldoende zal bemtwoorden.
"Grondwetsherzieining.". "Bredasche courant". Breda, 1903/08/09 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000322115:mpeg21:p00001
VAN ERNST VON WILDENBRUCH. 36. Andere vrouwen zouden in tranen verlichting gevonden hebben — Dorothea weende niet gemakkelijk. Maar zij voelde dat hare ziel in haar schreide, en zij herinnerde zich zijne woorden over het bloedzweet ' des levens, dat naar binnen vloeit naar het hart, \ en daar een meer vormt, waar het arme vertwijfelde ‘ hart zich niet meer nit kan redden. Moesten dan alle wegen naar dat ééne pnnt leiden, alle gedachten naar dien eenen mensch ? In wanhoop * sprong zij op, om toch eene wandeling in het park te maken, en rust te zoeken in de oude, yertrouwe- 1 lijke omgeving. Had zij dan geenen wil meer ? Was ’ er niets, volstrekt niets op de wereld, dat haar ' schadevergoeding kon bieden voor wat zij verloor? Bij de Brinkmanns en hunnen kring zeker niet, dat c had zij heden ondervonden; maar sedert het ontbijt bij Ehmke wist zij nog meer: dat namelijk ook de z eenige en laatste persoon, aan wien nog eene soort ’ van steun had gehad, haar ontvallen kon: haar e vader. Eene soort van steun — meer was hij nooit c voor haar geweest. Sedert zij als volwassen meisje de teugels der huishouding voerde, was zij er trotsch 5 op geweest te voelen dat zij ook hem beheerschte en z dat ook hij zich naar haren wil voegde Maar hij v was toch altijd haar vader, dien zij liefhad en van c wien zij wist dat hij zooveel van haar hield. Van F morgen echter, toen zij hem zoo hartelijk begroet had, 1 denkende dat hij de eenige was die haar begrijpen moest, was van zijne lippen het woord gekomen, I die haar trof als een zweepslag, het leelijke, platte, E afschuwelijke woord: «Wat niet is, kan nog h worden.” j Niet alleen in hare oogen, in hare ganschp ziel e klonk dat woord na, en vervulde haar met onuit- E sprekelijken tegenzin. Al hield zij ziehzelve honderd- a maal voor, dat op dat oogenblik de wijn uit hem „ sprak — wat hielp haar dat? De wijn maakt open- n hartig en doet den mensch zijn geheime gedachten e verraden — dit was dus zijne geheime gedachte? z Wel bezien, was zij dan ook al acht-en-twiutig ,
joului—irwiiinnumu» iin«m i i ' mond werd gelegd. — «Ónmogelijk,” mompelde zij, ; «onmogelijk” i Daar het dus onmogelijk was uit te spreken wat • in haar omging, bleef haar niets anders over dan ; lijdelijk afwaohten, tot de tegenpartij zich uitte. Haar vader hare tegenpartij! Zij kromp ineen bij , die gedachte; en toch, zij wist sedert het ontbijt i bij Ehmke, dat hij met zijne wenschen en denkbeelden niet aan hare zijde, maar aan die der anderen stond. Van dat oogenblik af had zij reden hem te wantrouwen , hem te vreezen. | In deze stemming ontving zij de haren, toen zij des middags met den trein thuiskwamen; en deze stemming bleef haar ook de volgende dagen beheerschen. _ Haar gezicht was kalm als vroeger, maar het was niet meer de spiegel van een gemoed dat geenen strijd kende, de kalmte was nu een masker, waar- 1 achter zich eene ernstige ziel verborg, die ieder woord 1 en iederen blik der anderen nauwlettend bestudeerde, uit vrees dat er een valstrik achter verborgen kon zijn, Voorloopig werd echter de gevreesde naam niet genoemd. Maar eenigen tijd later kwam uit Hamburg i een brief van mevrouw Brinkmann, waarin zij hare vrienden uitnoodigde «tot een klein” eenvoudig miJ- 1 dagmaai.” f «Nu ja, zulk een klein, eenvoudig middagmaal bij I Brinkmann, men weet wat men daaraan heeft,” bromde de kassier. «Wij zullen een dubbel span 1 paarden moeten nemen voor den terugrit, zoo zwaar 1 zullen wij geladen ziju.” < Hij las verder. 1 «Het schijnt dat jij je woord al gegeven hebt,” 1 wendde hij zieh tot Dorothea. < «Ja; toen wij laatst samen mama een bezoek 1 brachten,” viel Manrits in. i Dorothea knikte zwijgend ja. Zij was gevangen; f het was niet meer mogelijk voor dit diner te bedanken, zonder mevrouw Brinkmann doodelijk te 1 belèedigen. i «Wie zullen er bij zijn?” vroeg zij na een poosje, 1 schijnbaar onverschillig. De kassier nam den brief, dien Dorotha uiet aan- ) geraakt had, nog eens op. «Het schijnt wel,’” zeide hij, «dat zij eene getrouwe > kopie van ons diner wil leveren. Natuurlijk komen : de onvermijdelijke Springmuts en dan mijnheer Woklbrink en Frits Barkhof.” 1 Waarom, dacht Dorothea, zegt papa «Erits,” en
niet mijnheer Barkhof? Voelde hij reeds eene bijzondere betrekking tot hem F Zeker had Jetje onlangs, na haar vertrek, aan het gezelschap bij Ehmke toch meegedeeld dat hij het geweest was, dien zij onder de Arkaden waren tegengekomen. Zij zat als op heete kolen, en in hare ontsteltenis schelde zij plotseling den knecht, om het ontbijt weg te ruimen. De kassier was ternauwernood gereed. «Maar kind, wat doe je nu?” riep hij: «wat ben je van morgen geweldig haastig 1” «Ik meende dat u klaar was,” gaf zij verward ten antwoord. De kassier barstte in een hartelijk lachen uit; Maurits stemde er mee in, en zij keken elkander lachend aan, zonder te zeggen waarom. Dorothea werd hoe langer hoe zenuwachtiger. Zij keek van den een naar den ander, en barstte eindelijk hartstochteiijk los: «Waarom lacht u, om’s hemelswil? Zeg dan toch, wat er is?” De kassier klopte haar goedig op de hand. «Na nu, maak je niet zoo warm, ministerlje: het is toch geene zonde, als iemand lacht?” Dit nietszeggende antwoord zeide haar genoeg. Haar vader en broeder hadden een komplot met ïlkander, lachten om haar. Stilzwijgend leunde zij iegen den rug van haren stoel. De kassier stak met welbehagen een sigaar aan, terwijl zijn gelaat de lachende uitdrukking behield. Hij bemerkte wel dat zijne vroolijkbeid Dorothea jrgerde, maar daar gaf hij niet om. Nadat hij haar jij Ehmke zoo stijf en ernstig had zien zitten naast iet blozende, lachende Jetje, had hij bij ziehzelve Ie opmerking gemaakt, dat zijn dochter veel van jene oude jongejuffrouw begon te krijgen, en hij verheugde zieh dat er aan dien toestand waarschijnlijk spoedig een einde zou komen. «Die Erits Barkhoff”, vervolgde hij tot zijnen loon, terwijl hij eenigszins trotseerend den rook zijner sigaar over de tafel blies — «heb je mij niet verteld lat die een stoomjaoht voor zieh laat bouwen?” «Dat zei papa Brinkmann,” anwoordde Maurits: nErits Barkhof is beroemd voor alle watersport.” «Hij moet een geweldig zeevaarder voor den Heer :ijn, dat heb ik ook gehoord,” zeide de kassier. )Verleden jaar pas in Oost-Azië geweest? Niet?” (Wordt vervolgd).
"DE WITTE DOROTHEA.". "Bredasche courant". Breda, 1903/08/09 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000322115:mpeg21:p00001