EERSTE BLAD^ Gescher & Kemper, Viemaritstraat, Telefoonnummei 95 BREDA. GROOTE KEUZE van TAPIJTEN, Mijn- ei Matel-Stoli, BEHANGSELPAPIER lleuliels en iïedtlen. Ingericht voor het geheel in orde maken van huizen, hötels en gestichten. Franco verzending van stalen en goederen Voor de orders wordt eerst prijsopgave gedaan. IllIBWilllIKIIBMiWPIIWIIII mimi. i ■
BEKENDMAKING. INRICHTING, WELKE GEVAAR, SCHADE OF HINDER KAN VEROORZAKEN, BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda; Gezien het adres van: W. F. Reichardt, wonende te Breda, vergunning verzoekende tot het oprichten van eene brood- en kleingoedbakkerij, in het perceel, gelegen in deze gemeente aan de Nieuwe Prinsenkade n°. 14, kadastraal bekend onder sectie A, n°. 5720; Gelet op de bepalingen der hinderwet; Brengen de door den adressant gedane aanvrage ter algemeene kennis, met bericht, dat het daartoe strekkend verzoekschrift met de bijlagen, genoemd in art. 5 der voorschreven wet, op de gemeentesecretarie zijn ter visie gelegd en dat op den veertienden dag na de dagteekening dezer, zijnde
Maandag 24 Aug. a. s., door burgemeester en wethouders, des middags te 12 uur, ten gemeentehuize eene zitting zal worden gehouden, ten einde gelegenheid te geven, om bezwaren tegen het opriehten van de voorschreven bakkerij mondeling of schriftelijk in te brengen. Zullende deze worden aangeplakt op het perceel voor de inrichting bestemd. Breda, 10 Aug. 1903. Burgemeester en wethouders voornoemd: ED. GULJÉ, burgemeester, A. R. VERMEULEN, secretaris JACHT OP GROF WILD. De BURGEMEESTER der gemeente Breda wijst bij deze de jaehtaktehouders op den inhoud van artikel 2 van het provinciaal reglement op de uitoefening der jacht en visseherij, luidende : »De jacht op grof wild is, gedurende de maanden »November en December geoorloofd, mits alsdan tevens «de jacht op klein wild geopend zij.” Bbeda, 10 Aug. 1903. De Burgemeester, ED. GULJÉ. BEKENDMAKING. Aaugifte voor het bevolkingsregister. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda aehten het noodig de ingezetenen te herinneren aan hunne verplichtingen, tot het doen van aangiften voor het bevolkings-register, voorgeschreven bij Koninklijk besluit van 27 Juli 1887 {Staatsblad n°. 141). De verplichtingen, wier verzuim wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste 14 dagen of geldboete van ten hoogste /100, zijn hoofdzakelijk de volgende: Bij vestiging in de gemeente. Hij die zich in de gemeente vestigt, doet daarvan aangifte aan het gemeentebestuur binnen ééne maand na zijne aankomst. Bij het verlaten der gemeente. Hij die de gemeente metterwoon gaat verlaten, doet hiervan eene verklaring aan het gemeentebestuur. Bij verhuizing binnen de gemeente. Elk hoofd van een gezin of afzonderlijk levende
doet, binnen ééne maand na zijne verhuizing binnen de gemeente, daarvan aangifte aan het gemeentebestuur, Ten aanzien van inwonende personen. Elk hoofd van een gezin of afzonderlijk levende geeft, uiterlijk binnen ééne maand, aan het gemeentebestuur kennis van ieder lid, dat in zijn gezin wordt opgenomen of daaruit gaat, inwonende diensten werkboden daaronder begrepen. Breda, 1 Augustus 1903. Burgemeester en wethouders voornoemd, Ed. GULJE, burgemeester, A. R. VERMEULEN, secretaris.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1903/08/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000322116:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1903/08/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000322116:mpeg21:p00001
• VAN ERNST VON WILDENBRUCH. 37. «Voor twee jaar,” verbeterde Maurits, in »China en Japan, en naar ik hoor heeft hij er vele relaties aan geknoopt.” De kassier knikte tevreden. »Een ondernemend kereltje 1 Hij heefl ook in geheel zijn voorkomen zoo iets kranigs. Heb je hem al nader leeren kennen?” »In den laatsten tijd ontmoeten wij elkaar nogal eens,” antwoordde Maurits, «en ik moet zeggen, hij bevalt mij werkelijk uitstekend.” Dit gesprek had Dorotkea bleek en zwijgend aangehoord, terwijl zij de grootste moeite deed om volkomen onverschilligheid te toonen. Nu nam zij plotseling de «Hamburger Nachrichten” van de tafel en verborg zich daarachter. De kassier wierp zijn’ zoon een knipoogje toe; Maurits glimlachte terug; beiden wisselden een’ veelzeggenden blik. Eene kleine pauze volgde; de vader voelde wel dat hij zijne dochter pijn deed, maar hij beschouwde zich als een wondarts, die de wonde moet peilen; en de gelegenheid daartoe scheen hem nu te gunstig. »Wat mij verwondert,” voer hij dus voort, »is dat hij nog altijd ongetrouwd blijft. Hoe oud zou hij wel zijn ?’’ »Ik vermoed iets over de dertig,” zeide Maurits: «hij heeft echter de hoop op een huwelijk volstrekt niet opgegeven; hij wilde maar eerst met zijne reizen -klaar zijn, heeft hij mij verteld, en dan gaat heter op los.” rDan gaat het er op los,” herhaalde de kassier lachend: »nu — en is hij al klaar met zijne reizen?” Manrits geloofde van wel; de heer Pfeiffenberg ; kuchte, en weder trad er eene pauze in. Nu wendde i de kassier zich tot zijne dochter. »Zeg eens, Dorothea, dat doe je anders nooit dat je aan het ontbijt de courant leest. En nogal 1 met zooveel ijver.” 3 Dorothea liet het blad zakken en vertoonde een j
bleek, geheel ontroerd gelaat. Zij zag er uit alsof zij op de pijnbank gelegen had. «Waar spreekt u samen over?” vroeg zij: «ik heb er niet op gelet.” Dat was nu zulk eene tastbare onwaarheid, dat de kassier, om niet weer in lachen uit te barsten, zijne wangen dik opblies en eene zware rookwolk over de tafel joeg. Op andere tijden zou hij zich bezorgd gemaakt hebben over haar uiterlijk, maar nu hield hij haar leed slechts voor dwaze preutschheid, en zette dus zijn onderzoek brutaal voort. «Waar wij over spreken?” vroeg hij. »Over eene zeer gewichtige zaak. Manrits vertelt mij daar net, dat Frits Barkhof te krijgen is.” Dorothea wierp het hoofd achterover en zond haren vader een uitdagenden, bijna vijandigen blik toe. sik begrijp niet wat dat beteekent,” zeide zij, «en nog minder, hoe ik daar belang bij kan hebben!”] «Wat het beteekent?” gaf de kassier ten antwoord: »nu, dat is nogal eenvoudig — dat hij zijn oog laat rondgaan, onder de doehteren Eva’s En ik dacht dat zoo iets alle vrouwen interesseerde.” Dorothea lachte schamper. »Dat is de eerste maal, dat u mij als het type neemt voor alle vrouwen. Ik vrees dat ik niet deug voor die rol.” De kassier schoof zijn mutsje achteruit; de toon harer woorden prikkelde hem. «Maar het is niet de eerste maal, dat jij je op zulk een hoog standpunt plaatst,” zeide hij: «en wie te hoog wil klimmen, valt het diepst.” Maurits Pfeiffenberg zat sprakeloos en als verlamd van schrik. Een krakeel tusschen Dorothea en papa — dat was nog nooit voorgekomen. Dorothea beefde over haar gansche lichaam; en zij klemde de lippen zoo vast op elkander, dat al het bloed er uitweek. De oorlog was dus uitgebroken, Dpeens, in volle kracht. Op de laatste aanmerking bad zij een woedend antwoord willen geven — zij rad zich echter bijtijds bezonnen en zieh ingehouden. Sij begreep te goed, waar haar vader beenwilde,en lat de vraag haar te wachten sttmd, of Frits Barkhof dagen zou, als hij bij haar aanklopte. Dat moest verhinderd worden! Met al de wilskracht, waarover :ij te beschikken had, bedwong zij zieli en zeide Jimlacbend: »Ik geloof waarlijk dat wij daar haast ruzie hadden.” daar terwijl zij deze woorden sprak, suisde en bruiste iet in hare ooren, zoodat zij hare eigen stem haast iet hoorde. De toorn van den kassier was weder eheel bedaard.
8Het zou ook de moeite waard geweest zijn!” sprak hij met een vroolijken lach. Meteen stond hij op, en voorloopig was de vrede hersteld. Voorloopig —- want Dorothea wist dat dit pas de inleiding was tot den ernstigen kamp, tot de beslissing, die komen zou, die komen moest. Eene knagende onrust was er in haar. Menschen en dingen om haar heen namen .vreemde, wonderbaarlijk6 gestalten en verhoudingen aan; zij begon te begrijpen, hoe het mogelijk is in eenen toestand van vervolgingswaanzin te geraken. Eene zoo onbeduidende gebeurtenis, als een diner bij eene bevriende familie, werd haar een schrikbeeld, dat zij met angst tegemoet trad, alsof daar een doodelijk gevaar dreigde. Zij stelde zich voor hoe alles gebeuren zou. Natuurlijk zou hij aan tafel naast haar zitten, en zoo mogelijk zou hij van die gelegenheid gebruik maken, om haar de noodlottige vraag te doen. Als zij dit bedacht, knikten hare knieën, zoodat zij moest gaan zitten. Allerlei avontuurlijke plannen spookten haar door het brein. Of het niet nog mogelijk was op het laatste oogenblik eene uitvlucht te verzinnen? Of er geen middel bestond om zichzelve leelijk en onaantrekkelijk in zijne oogen te maken? Maar zij vond geen uitweg, en toen de rampzalige Zondag aangebroken was, reed zij in een zwartzijden kleed met haren vader naar Hamburg, waarheen Maurits hun reeds voorgegaan was. Had zij die kleur gekozen om er minder mooi uit te zien, dan had zij zieh deerlijk vergist. Wel was de japon tot hoog aan den hals gesloten, wel versierde haar geene enkele bloem, maar hare heerlijke gestalte en haar edel, bleek gelaat, nog schooner door die bleekheid, kwamen in dat zwart des te voordeeliger uit. Neen, zij had zich misrekend; in dit zwarte gewaad was zij eerst recht de witte Dorothea. Dat zeide haar de bewonderende stilte bij hare verschijning in het salon der Brinkmanns, dat las zij nog duidelijker in de oogen van Frits Barkhof, die haar met eenen zegevierden blik tegemoetgetreden was, en nu bijna eerbiedig haar den arm bood, om haar aan tafel te geleiden. Hij zat naast haar — natuurlijk; maar hoewel hij tegenover vrouwen volstrekt niet verlegen was, bekende hij zichzelven in stilte, dat déze hem «kolossaal imponeerde.” Hij begreep dat men hier voorzichtig te werk moest gaan, niet te snel, om niet alles te bederven. Eerst was liet inderdaad zijn plan geweest de zaak dezen zelfden dag nog te beklinken en Dorothea de groote vraag voor te leggen. De inrichting van mevrouw Brinkmann’s diner zou hem daartoe de gelegenheid bieden. Na den maaltijd zou aan de heeren eene schaal met kleine bouqnetjes gepresenteerd worden, waaruit zij er een kiezen mochten voor hunne dame. Terwijl hij Dorothea de bloemen overreikte, had hij zieh naar haar toe willen buigen en haar in het oor willen fluisteren, wat hij thuis zorgvuldig bedacht en opgeschreven had. Nu echter het beslissende oogenblik gekomen was, zonk de moed hem in de schoenen. Waarschijnlijk had Dorothea een voorgevoel van het gevaar, dat achter die bloemen school, want de glimlach was van haar gelaat geweken, hare oogen stonden strak, en hare geheele persoon nam eene afwerende houding aan. Had zij bemerkt dat moeder Brinkmann Frits Barkhof onderzoekend aanzag? Was het toeval dat de gastheer het dessermesje greep, alsof hij plan had straks aan het glas te tikken, op te springen, en het gezelschap met luider stem de verloving aan te kondigen van den heer Frits Barhof met mejuffrouw Dorothea Pfeiffenberg? — Dorothea had het in ieder geval opgemerkt, en zij zag ook hoe, toen haar buurman haar het bouqetstilzwijgend aanbood en zij het koel aannam, het mesje langzaam weer neergelegd werd. En evenmin was het verbeelding, dat er hierna een oogenblik eene verlegen stilte aan tafel keerschte; blijkbaar hadden allen gewacht op eene groote gebeurtenis — en die groote gebeurtenis was uitgebleven. Mevrouw Brinkmann schoof haren stoel achteruit; dit was het sein voor allen om op te staan, en het diner, waartegen Dorothea zoo had opgezien, was voorbij Het gevaar evenwel niet. Het was eene pauze in de jacht; de jacht zelve werd echter niet opgegeven. Met haar vrouwelijk instinct had Dorothea den man aan hare zijde duidelijk doorzien. Hij had nog niet geduifd, en zij wist ook we! dat het niet gemakkelijk was haar te naderen, wanneer zij het niet verkoos. Maar even duidelijk had zij gevoeld hoe die man brandde van verlangen naar haar bezit; hoe zijne handen, bij het overreiken van eenen schotel, begeerig trachtten de hare een oogenblik aan te raken. En daarom wist zij dat hij terug zou komen, dat hij den aanval zou wagen, zoodra hij moed verzameld had in het gezelschap der andere heeren, onder het genot van cognac en sigaren. {Wordt vervolgd.)
"DE WITTE DOROTHEA.". "Bredasche courant". Breda, 1903/08/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000322116:mpeg21:p00001
n.i woiai aoor de clericale pers nogal eens volgehouden dat de heer Combes in zijn land verre van populair is, ja zelfs dat het overgroote deel van de Fransche bevolking hem haat en verafschuwt. De reden van die verachting zou natuurlijk moeten zijn Combes’ conciëntieus uitvoeren der wetten tegen de congregaties. 1 Een heel aardig kijkje op die beweerde im- ’ populariteit heeft het Fransche volk Zondag 1 gegeven toen de minister een bezoek bracht aan 1 Marseille. De meer dan hartelijke, de geestdriftige en gloeiende ontyangst die den heer 1 Combes hier ten deel viel werpt e n geheel ander licht op de stemming te zijnen opzichte 1 dan katholieke bladen ons zouden willen op den mouw spelden. i De premier had zich naar deze stad begeven * om het onderwijzerscongres te sluiten. ° Nog i nimmer, verzekeren de bladen, had een politiek persoon zoo’n glorierijke ontvangst. Bij het \ station klom het enthusiasme zoo hoog dat de welkom’s niet konden worden uitgesproken. Twee- j maal veranderde Combes van rijtuig, omdat de manifestanten den landauer van den minister ' hadden uitgespannen en zelven het weik der paarden wilden doen. Eindelijk, na veel vertraging, inliet congres- r gebouw aangekomen, hield Combes een m.rk c waardige rede. Na een korte inleiding, waarin spreker uit v eenzette wat de republiek voor het onderwijs v
had gedaan, huldigde hij het werk der onderwijzers en besprak het leeken onderwijs. »De parlementaire gebeurtenissen van de laatste 14 maanden, zeide hij, hebben de werkzaamheden der onderwijzers uitgebreid en vaster gemaakt. Wij naderen snel het eindpunt van de beslissende worsteling, welke beginnen zal den dag, waarop een nieuwe wet van den onderwijzer, tot nog toe gemeente-ambtenaar, een staats-ambtenaar maakt en waarop de staat na het onderwijs reeds gratis en verplichtend te hebben gesteld, het lager onderwijs in de hand van de leeken overgeeft. De noodzakelijk geoordeelde overgangsbepalingen werden aanvaard, maar het werk nadert zijn einde. Om het volkomen te maken, moet de parlementaire meerderheid de opvoeding der kinderen aan de onderwijscongregatiën onttrekken. (Langdurige toejuiching) »Nog een kleine tijd, nog een nieuwe krachtsinspanning en het congregatie onderwijs zal geleefd hebben. (Weer toejuichingen). De staaisonderwijzer zal de erfenis aanvaarden. De voorstanders van confessioneel onderwijs sloofden en slooven zich af om meer dan ooit de leekenschool zwart te maken, welke zij niet in staat achten tot het kweeken van een moreel denkbeeld. Het is voldoende hen naar de onderwijs-rapporten te verwijzen, waardoor zij overtuigd kunnen worden, dat de leeken-school geen enkel werkelijk moreel denkbeeld verwaarloost. Het is voldoende hen uit te noodigen een kijkje te nemen in het openbaar en particulier leven van de onderwijzers, om hen de volkomen ongegrondheid van hun vrees aan te toonen, »Wanneer men de leeken-school zwart maakt, dan gebeurt dat, omdat men haar ducht en vreest, dat zij de huisgezinnen door de degelijkheid van haar onderricht, haar zedelijkheid, haar beginselen en haar worstelen voor de vrijmaking van den menschelijken geest, zal veroveren. Van haar gaat een schitterend licht uit, dat de duisternis wegvaagt, waarin de menschelijke geest eeuwen lang was vastgekluisterd. »Aan de onderwijzers vertrouwt de republiek de taak toe, om dit licht tot in de onderste lagen van het volk te ontsteken. De krachtige stralen van dat licht zullen de overgeleverde verschillen , welke sommigen tusscheti de klassen der maat-
schappij willen handhaven, opruimen en zij zullen de laagsten verheffen tot een zedelijk peil, dat volkomen de eischen rechtvaardigt, voor welker vervulling het menschelijk egoïsme ten onrechte nog steeds terugdeinst.” Combes roemde daarna de trouw der onderwijzers , die in goede en kwade dagen met dezelfde toewijding de republiek dienden. Boulangisme noch nationalisme, noch andere verschijnselen konden hen ontrouw maken aan hun geloof in de republiek. »Wij zullen voortgaan op denzelfden weg”, jubelde het gehoor ten antwoord. Combes stond stil bij de beschuldigingen, tegen het ministerie uitgesproken, wegens zijn uitlegging van de wet op de congregaties. Men verweet de regeering willekeurige wetsuitlegging, omdat zij de aanvragen om autorisatie niet aan beide kamers had voorgelegd; men verweet haar verder dat zij de wet miskend had door die aanvragen gezamenlijk te doen verwerpen, in stede van elk ervan aan een afzonderlijk onderzoek onderworpen te hebben; voorts dat zij misbruik van macht had gemaakt, door op congreganistische instellingen de congregatie-wet te hebben toegepast, welke vielen onder de wet van 30 October 1886. Deze verwijten waren geslingerd door al te ongeduldige candidaten voor een ministerpost. Combes hield vol, dat de regeering niet anders kon handelen in deze drie gevallen. Spr. richtte zich tegen de congregaties die, gedurende de afgeloopen eeuw, niet hadden opgehouden de wet met voeten te treden en het openbare gezag te trotseeren. »Zij roepen dat zij verdrukt woi'den, omdat de tijd van hun vermetel optreden voorbij is en omdat zij nu aan wet en recht gebonden zijn. Het land heeft zich bij de laatste verkiezingen duidelijk kunnen uiten ten aanzien van de wet op de congregaties. Het getuigde door zijn houding bij de stembus ctat liet de regeering krachtig wilde steunen in haren veldtocht tegen de monniken.” De congregaties hadden sedert de groote omwenteling geen rekening gehouden met de wetten die voor hen gemaakt waren, zoodat de decreten van Jules Ferry een doode letter bleven na den val van dezen grooten staatsman. Combes sprak ook van de wet van Falloux, zoogenaamd op de vrijheid van onderwijs, maar in werkelijkheid eene bevoorrechting van de congregaties, en herinnerde aan de bedreigingen met godsdiensten burgeroorlog, waaraan de regeering sedert veertien maanden had blootgestaan. Hij maakte eene toespeling op het gebeurde in Bretagne bij de sluiting van kloosterscholen en merkte op dat alle pogingen om wanordelijkheden te verwekken gefaald waren. Hij voor zich had het bewind aanvaard onder voorwaarde dat het verbond tusschen de re geering en de meerderheid zou blijven bestaan. Zoodra dat verbond ophield te bestaan, zou hij aftreden. Wat hemzelf betrof, ook hij zou trouw blijven aan de meerderheid d.e hem trouw geweest was en, in overeenstemming met haar, het werk dat hij ondernomen bad, voortzetten en voltooien. »Ik heb derhalve de overtuiging, besloot Combes, dat gij in de toekomst zult zijn, hetgeen gij in het verleden waart, nl. apostelen van de republikeinsche idee, bedienaars van den nieuwen godsdienst, die als altaar de vrijheid, als leerstelling de rechten en plichten van den burger en als openbaring uit den Hooge het geweten en het menschenverstand heeft.” (Een driedubbel salvo van toejuichingen.) Toen Combes de zaal verliet, schaarden zich de onderwijzers en onderwijzeressen en haie als een eerewacht om hun lofredenaar uit te geleiden. Buiten gekomen, omstuwde het volk weer met duizenden en duizenden het rijtuig van den premier. Met moeite konden politie en cavalerie voor het rijtuig ruim baan maken. Op enkele plaatsen klonk er gefluit, maar het werd dadelijk overstemd en de fluiters zetten hun leven op het spel.
Na het banket, zoo meldt men nog, zag ae zaal er uit, alsof er een vechtpartij was geleverd. Verscheidene tafels waren ingezakt onder het gewicht van de menschen die er op waren gaan staan, om Combes beter te verstaan. Glazen , borden enz. lagen aan scherven. Toen Combes uitgesproken had, wilde iedereen hem de hand drukken. Twee of drie dames naast hem vlogen hem om zijn hals, en de zaal daverde van gejuich. Onderwijl werden achter in de zaal de Marseilaise en de Internationale tegen elkaar in gespeeld, onharmonisch klinkende als de muziek van twee concurreerende draaiorgels op straat. Kort nadat Combes de banketzaal verlaten had, werden er revolverschoten gehoord in de richting van zijn rijtuig. Men dacht aan een aanslag. Het geval is echter vrij onschuldig gebleken. De man die naast den koetsier op den bok van het rijtuig zat, had een uit de menigte geworpen tomaat op den neus gekregen. De politie wilde den kwaadwillige in hechtenis hechtenis nemen, en een vriend van dezen schoot toen tweemaal zijn revolver op de agenten af. Er werd echter niemand geraakt en de beide rustverstoorders werden opgebracht. Het bleken Italianen te zijn; de schieter heet Sauvaire Picolo, de werper Dacroni Agostini. Men vermoedt dat clericalen hen hadden opgestookt. Verder zijn er nog hier en daar in de stad standjes geweest tusschen clericale en anticlericale betoogers, maar de daarbij in hechtenis genomen personen zijn kort daarna weer losgelaten. Combes blijkt dus nog bij lange niet zijn wapenrusting te hebben afgelegd en hoe het Fransche volk oordeelt over den strijd, die de premier voert tegen de misbruiken en wetsontduikingen der kloosterlingen, dat is uit bovenstaande voldoende gebleken.
"Minister COMBES.". "Bredasche courant". Breda, 1903/08/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000322116:mpeg21:p00001