EERSTE BLAD. Gescher & Kemper, VaemarKtstraat, Telefoonnnmmei 95 BREDA. GROOTE KEUZE van TAPIJTEN, Mijn- sn IMel-Mn, BEHANGSELPAPIER Meubels en Keilden. Ingericht voor het geheel in orde maken van huizen, hotels en gestichten. Franco verzending van stalen en goederen Voor de orders wordt eerst prijsopgave gedaan.
BE KENDMAKIIVG. Aangifte voor het bevolkingsregister. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda aeliten het noodig de ingezetenen te herinneren aan hunne verplichtingen, tot het doen van aangiften voor het bevolkings-register, voorgesehreven bij Koninklijk besluit van 27 Juli 1887 (Staatsblad n°. 141). De verplichtingen, wier verzuim wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste 14 dagen of geldboete van ten hoogste ƒ100, zijn hoofdzakelijk de volgende: Bij vestiging in de gemeente. Hij die zich in de gemeente vestigt, doet daarvan aangifte aan het gemeentebestuur binnen ééne maand na zijne aankomst.
Bij het verlaten der gemeente. Hij die de gemeente metterwoon gaat verlaten, doet hiervan eene verklaring aan het gemeentebestuur. Bij verhuizing binnen de gemeente. Elk hoofd van een gezin of afzonderlijk levende doet, binnen ééne maand na zijne verhuizing binnen de gemeente, daarvan aangifte aan het gemeentebestuur. Ten aanzien van inwonende personen. Elk hoofd van een gezin of afzonderlijk levende geeft, uiterlijk binnen ééne maand, aan het gemeentebestuur kennis van ieder lid, dat in zijn gezin wordt opgenomen of -daaruit gaat, inwonende diensten werkboden daaronder begrepen. Breda, 1 Augustus 1903. Burgemeester en wethouders voornoemd Ed. GULJE, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris. —
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1903/09/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000322125:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1903/09/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000322125:mpeg21:p00001
Sultan Abdul Hamid siddert, zijn omgeving heeft den kop verloren, het volk overweegt, of het op zijn bestuurderen zal blijven vertrouwen clan wel zelf, zonder bevel en zonder leiding, de roede der wraak gaan zwaaien en de rebellen hebben stoute gedachten van zegepraal en vrijheid , zegt de Zwolsche Courant. Zoo is op het oogenblik de toestand in het Turksche rijk, dat wankelt op zijn grondvesten. Schrik en ontzetting volgen de leeuwenvaan der rebellen, die steeds verder voorwaarts dringt. Tot in Adrianopei, tot onder Constantinopei’s muren wappert de rebellen-banier. Turkije werft troepen overal, bataljon na bataljon kiest het veld — ontzettende gruwelen worden aan weerszijden bedreven — doch dat de brand vermindert, ziet men nog niet, De rebellen vallen geducht mee, de Turken tegen, want het mag een wonder heeten, dat het algemeen genoemde Turksche leger er zelfs niet in slagen kon den opstand tot Macedonië te beperken. Bewaarheid wordt hierdoor het meer geuit vermoeden, dat de Turk een voortreffelijk materiaal vormt in den veldslag, maar voor den guerilla-krijg niet geschapen is. - - —
De dynamiet aanslag op de lijn Kuleli—Burgas heeft Jen schrik op het hoogste punt gebracht. De sultan durft de {spoorlijnen niet meer voor troepenvervoer te gebruiken; voor de rebellen een zeéV groot < succes. De Balkan-voogden zitten nog steeds stil en vermoedelijk hebben ze hun handen even krampachtig in hun respectievelijke haren geklemd als Abdul Hamid in da zijne. Dit aarzelen kan, we zouden haast zeggen moet, noodlottig worden, want de opstand schijnt machtiger dan alle politieke overwegingen. Nog een kleine tijd en de moord wordt algemeen. Te Constantinopel is men zoo het hoofd kwijt, dat de dolste orders links en rechts en averechts worden gegeven. Van een eenigszins geregeld plan tot demping van den opstand, hoort of leest men niets. Het dierbare leven van Abdul Hamid schijnt de hoofdzorg der grooten. Hierdoor raakt het leger het vertrouwen in zijn aanvoerders kwijt en van daag of morgen staat de burger-oorlog voor de deur. Wat den vermoorden (!) Amerikaanschen consult asngaat, de Porte verzekert nu, dat niet alleen de consul te Beiroet niet vermoord is, maar dat er zelfs geen aanslag op hem is gepleegd. Toen Magelssen in den avond van 23 dezer met zijn rijtuig naar huis terugkeerde, kwam hij langs een bruiloftsstoet, en een van de deelnemers schoot, naar ’s lands gebruik, zijn geweer in de lucht af. De consul dacht eerst dat er op hem geschoten was, en dit onbeteekenende voorval heeft geleid tot al de beroering die men kent. Ce laatste berichten van het rumoerig hoekje van Europa luiden: Het gerucht gaat, dat de Turken te Rodosko tal van Armeniërs hebben- vermoord en dat het Oostenrijksche consulaat te Uskub bedreigd wordt. Drie legerkorpsen hebben bevel gekregen zich gereed te maken voor een mogelijke mobilisatie. De Porte heeft aan Bulgarije een nota toegezonden waarin bedreigd wordt met gewapend optreden als Bulgarije den opstand niet keert. Officieele berichten maken bekend, dat de Turken Neveska heroverd hebben en dat zij daarbij tweehonderd Bulgaren gedood hebben. De Temps verneemt uit Konstantinopel, dat
I j de ministerraad last heeft gegeven tot nieuwe militaire maatregelen en den Sultan machtiging heeft gevraagd om den staat van beleg af te kondigen in het geheele gebied van Malko Tirnovo. In het legerkorps van Adrianopei zijn drie divisiën voltallig. De kadetten van het oudste jaar van de militaire scholen zijn opgeroepen om te dienen en aan het (hoofd van compagnieën gesteld. Er worden paarden en lastdieren gerequireerd. De Turken hebben Klissoera zonder tegenstand bezet. Smilevo, Mokrino en andere Bulgaarsche dorpen zijn in brand gestoken. Servische troepen trekken de grens over onder leiding van Dragomir Bratovits, gewezen directeur der Servische school te Saloniki, Sarafof is in den omtrek van Saloniki aangekomen om de oproerige beweging te leiden. Het gerucht dat er te Sofia een mijngang ontdekt zou zijn, waarmede meD het vorstelijk paleis in de lucht wilde laten springen is een verzinsel. Te Lorient is bevel ontvangen, dadelijk den grooten gepantserden kruiser Gueydon in gereedheid te brengen; de plaats van bestemming is nog niet bekend. Daarbij wordt de toestand in Bulgarije bij den dag ernstiger. Vorst Ferdinand poetste de plaat en zit in Hongarije te overwegen wat hem te doen staat. Zijn volk wil den bedreigden rasgenoot bijspringen, nog liever dan anders, nu het succes zich aan de vanen der rebellen hecht. Vorst Ferdinand weet, dat Rusland niet wil en aan Rusland dankt Ferdinand zijn troon. Lang op twee gedachten hinken, kan hij ook niet meer. In Hongarije blijven beteekent de vriendschap van Rusland behouden, maar het blijven kan den vorst zijn troon kosten. Eigenaardig is de houding der Grieken. Men zou bij hen bitteren haat tegen Turkije verwachten, doch het tegendeel is ’t geval. De Grieken heulen met de Turken en er zijn profeten (wij behooren niet tot hen), die een samen ■ gaan van Turkije en Griekenland tegen de Balkan-volken voorspellen. De verklaring van dit op ’t oog zeer vreemd verschijnsel is echter niet moeilijk te vindeD. Griekenland ziet met zorg den Slavischen invloed op den Balkan toe-
nemen en vreest eenmaal opgeslorpt te zullen worden in den Slaven vloed. Het wil daarom de autonomie van Macedonië voorkomen. We vertelden vroeger reeds, dat Macedonië door vijf zeer verschillende rassen bewoond wordt. Rassen, die elkaar slecht kunnen zetten en dadelijk na Macedonie’s bevrijding zeker een kamp om de hegemonie zullen beginnen. De Bulgaren zullen, wordt Macedonië vrij, de eer der bevrijding krijgen en zich ongetwijfeld goed laten betalen voor hun moeite. Op ’t oogenblik is de toestand reeds zóó, dat de Grieksche Macedoniers evenveel te lijden hebben van de rebellen als de Turken. De Bulgaren vormen echter lang niet de meerderheid. De school-statistieken van het vilajet Saloniki, de grootste provincie van Macedonië, doen zien, dat de Turken in dit vilajet 917 scholen met 36843 leerlingen bezitten, de Grieken 412 scholen met 34044 leerlingen, de Bulgaren 294 met 16647, de Joden 67 met 7584, de Katholieken 12 met 693, de Rumeniers 13 met 606 en de Serviërs 17 met 791. Deze schoolstatistieken geven vrij nauwkeurig de verhouding der bevolking aan en bewijzen dus, dat de Bulgaren slechts */7 deel van Salo- 1 niki’s bevolking uitmaken! De Grieken, Rumeenen, Turken en Serviërs bedanken er voor onder den duim der Bulgaren te komen. Deze overweging zal de voogden zeker nog meer afkeerig maken om Macedonië de onafhankelijkheid te geven.
"Balkan Schiereiland.". "Bredasche courant". Breda, 1903/09/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000322125:mpeg21:p00001
VAN ERNST VON WILDENBRUCH. 45. «O, zoo braaf!” antwoordde hij lachend: «Zóó braaf, datje tot mij zeggen zult: »wees nu niet al te braaf, want dan wordt je vervelend!” . . . . Maar, hoor eens — ken je wel het sprookje van de fee van Wolfsbrunnen? — Die beminde eenen herder; maar als zij tot hem gekomen ware in al hare heerlijkheid , met haren sterrenmantel en hare gouden sandalen, dan zou de arme drommel er blind of waanzinnig van geworden zijn, van al dien glans, En daarom, als zij kwam dan legde zij haren sterrenmantel af, en de gouden sandalen deed zij van hare blanke voetjes, — en dan was zij een meisje, een mensekenkind, net als hij ... . Nu, zal je óók zoo doen, als je morgen bij mij komt — morgen, wanneer wij bij Romeo en Julia zijn?” Zij legde den vinger op zijnen mond. »Niet vragen,” sprak zij — «niet vragen!” — en hare woorden drongen als het murmelen eer.er bron in zijn oor. Toen richtte zij zich op ; en nu gaf hij den koetsier die had zitten wachten, het teeken tot voortrijden. Terwijl het rijtuig zich in beweging zette, keerde zij zich nog eens om. Hij was op dezelfde plek blijven staan en tuurde haar na. En nn zag zij hoe hij zijnen hoed afnam en daarmee als uitgelaten zwaaide. Hierop sloeg het rijtuig eenen hoek om, en zij konden elkander niet meer zien. Of Dorothea hare belofte hield en dien nacht rustig sliep, — wie zal het zeggen? Haar uiterlijk echter, toen zij den volgenden ochtend tamelijk vroeg aan de zuidzijde van het station uitstapte, zou zeker wel als een bevestigend antwoord op de vraag hebben kunnen gelden, want van onder den sluier, die thans haar gelaat weder bedekte, schemerde het zachte rood harer wangen door. Heinrich Sonnglatiz snelde haar tegemoet, Hij had reeds biljetten genomen voor hen beiden. «Recht toe recht aan, in één stuk door naar
Veronal” zeide hij, terwijl hij haar het biljet ter hand stelde. «En getelegrapheerd heb ik ook al.” Zij keek hem vragend aan. »Ja, natuurlijk — om kamers voor ons te bestellen!” fluisterde hij: «In een hotel, een oud, voormalig palazzo . . . . O, je zult eens zien ”, Zij boog het hoofd naar den grond. Toen nam hij haar bij den arm, en, door hem geleid, bereikte zij den trein en den coupé; in welken hij reeds eene hoekplaats voor haar in beslag genomen had. Getrouw aan zijne belofte dat hij «braaf” zou zijn, ging hij niet bij haar zitten , maar had in eene andere afdeeling van denzelfden wagen zijn heil gezocht. Aan elk station echter, waar de tijd het veroorloofde, verscheen hij aan haar venster en keek zwijgend naar haai» op. «Is het niet schoon?” vroegen zijne oogen haar, toen zij al verder in het hart der Alpen doordrongen. «O, het is heerlijk!” gaven hare stralende blikken hem ten antwoord. Als in eenen roes vloog Dorothea daar voort. Tot dusver slechts gewoon aan den aanblik der onafzienbare noordelijke vlakten, voelde zij de majesteit van het gebergte als iets verbijsterends, iets bovenaardsch bijna. Dit schouwspel was haar als eene openbaring .... en hij, hij was het, die deze gansche heerlijkheid voor haar ontsloot en als een geschenk haar tegemoet voerde: — hij, die daar naast op alles bedacht was, wat haar stoffelijke mensch behoefde: die er voor zorgde dat zij te Innsbruek iets te eten en te Franzensfeste eenen kop koffie kreeg: hij, die als een wonder in haar leven getreden was en haar dat leven tot eenen schoonen droom maakte: — hij, aan wien zoo veel haar volslagen raadselaehtig was en van wien zij eigenlijk slechts één ding wist: — dat zij hem liefhad. Toen de avond aanbrak, het licht in de wagen aangestoken en Trient bereikt was, ging het portier van Dorothea’s coupé open, en Heinrich Sonnglanz stapte in. «Nu hebben wij niet ver meer te,reizen,” sprak hij zacht, terwijl hij zich tegenover haar zette. Zij waren alleen. In eenen anderen boek zat nog een derde reiziger, die wel is waar scheen te slapen, doch wiens aanwezigheid den schilder nochtans tot zelfbedwang noodzaakte. En dit was maar goed, want Dorothea zag hoe zijne oogen brandden en hoe onstnimig zijne borst zich bewoog. «Straks zijn wij bij Romeo en Julia!” fluisterde |
hij, terwijl hij zich tot haar voorover boog en hare handen vatte. «Blijf kalm!” smeekte zij hem zacht. Hij trok haar de handschoenen uit en drukte zijn gezicht in hare bloote handen. Daarna leunde hij achterover en liet het venster neer, dat tot dusver gesloten was geweest. Een warme, kostelijke lucht stroomde naar binnen »Yoel je dat wel? Merk je dat wel?” zeide hij, hare handen weder met eenen innigen druk in de zijne sluitende: «Voel je dat wel? — Dicht is de lucht van Italië, waar de schoonheid groeit, en het geluk, en de liefde!” Dorothea keek naar buiten. Achter haar verdwenen de donkere, geweldige lijnen der bergen — en vóór haar, met lichtstippen als besprenkeld, breidde zich onmeetlijk ver de vlakte uit. Achter haar, door den ontzaglijken wal der Alpen van haar gescheiden — haar tehuis en haar oude, stille, veilige, vlekkelooze leven. Vóór haar een zwijgend, dreigend, ondoordringbaar geheim — de toekomst. Kort daarna stond de trein stil, de pottieren werden opengerukt. — «Veronal Veronal” werd er geroepen. Dorohea stond op. Heinrich Sonnglanz bood haar de hand. Zij stapten uit. Niet gewoon aan het rumoer, dat aan ltaliaansehe spoorwegstations heersoht, de ltaliaansehe taal niet machtig, door vreemde klanken half doof geschreeuwd eu door vreemde menschen aangestaard, voelde Dorothea zich de angst der verlatenheid om het hart slaan. Zij klemde zich vaster aan des schilders arm. Thans was hij haar éénige beschermer. Zij blikte hem in het gelaat en zag hoe het van blijde opgewondenheid straalde. Hij sprak vloeiend Italiaansch en voelde zich blijkbaar onder dit volk en zijne wij ie van doen volkomen tehuis. Alles, wat haar zoo nieuw en vreemd, zoo bijna angstverwekkend was, leek hem doodgewoon en natuurlijk. Zij kwam in den vreemde — en hij, naar het scheen, in zijn eigen land. Straks zaten zij in den hotel-omnibus en reden de stad in. Het was reeds laat — naar Dorothea’s opvatting reeds tijd om ter ruste te gaan — volgens de ltaliaansehe levenswijze echter nog volstrekt niet. Scharen van menschen drentelden babbelend, lachend en rookend langs de straten, of zaten voor de schitterend verlichte koffiehuizen. Zij hoorde gezang en guitaargetokkel .... heden morgen was zij nog in het noorden geweest — en thans begroetten haar de eigenaardige klanken en tooneelen van het zuiden:
— het zuiden, met alles wat het ongemoedelijks, schier vijandigs voor den noordlander heeft, en tevens met alles wat hem betoovert en verrukt. Voor de openstaande deuren der herbergen hingen bontgekleurde gordijnen, die in den lauwen nachtwind fladderden; en boven den glans der eleetrischelampen, die hare stralen in de straten wierpen, verhieven zich tegen den zwartblauwen hemel allerlei gevels, nokken en kerktorens, phantastischer dan Dorothea er ooit had gezien. Heinrich Sonnglanz bemerkte haren blik, die verbaasd en vragend naar dit alles rondzag. Hij schoof dichter tegen haar aan. «Zóó ziet het er bij nacht uit,” zeide hij, hare hand vattende, die op haren schoot lag: «Verbeeldt je nu eens hoe het morgen zal wezen, wanneer de zon er op schijnt en al deze eeuwenoude heerlijkheid als nieuwgeboren voor je oogen zal verrijzen! — Merk je nu wel, dat je in het land der schoonheid bent?” »Ja,” fluisterde zij — «ja, ja, ja!” Uit het wijd geopende portaal van het hotel, voor hetwelk zij thans stilhielden, straalde volop licht, m in de gang stond, door een half dozijn kellners Dmringd, de kastelein, die het jonggehuwde paar — want daarvoor werden zij aangezien — met de noodige strijkages ontving. Men leidde hen naar boven en opende voor hen sene kamer op de eerste verdieping. Het was een •uim en hoog vertrek, meer eene zaal dan eene kamer, blijkbaar nog uit den tijd toen het hotel een paleis was geweest en niet den gaande en komende man, look de leden van een adellijk geslacht gehuisvest ïad. In het midden hing een groote kroonluchter, Tie een zacht en toch helder electriseh gloelicht verspreidde. Onder dezen luchter stond op de tafel een rond souper aangereekt, waarbij de fleseh champagner n het koelvat niet ontbrak. Dit alles was in het telegram zoo besteld geworden. 3einrieh Sonnglanz had aan alles gedacht; of liever, ie waard had zijne bedoeling volkomen begrepen. Sr ontbrak niets. De vensters, die open hadden gestaan om de koele ivondlucht binnen te laten, werden gesloten, de jordijnen dichtgetrokken, zoodat bet straatrumoer hans nog slechts als een gedempt bruisen hoorbaar ras. Hierop verwijderde zich de kellner — — en ij waren samen alleen. (Wordt vervolgd.)
"DE WITTE DOROTHEA.". "Bredasche courant". Breda, 1903/09/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000322125:mpeg21:p00001