Academiefeesten.
„Vreugdendal.” De rij der feestelijkheden werd heden-avon geopend met de voorstelling door de Rederijker: kamers sVreugdendal” met het historisch toonee spel Bet lurfschip van Breda. De stampvol] zaal vertoonde door de vele uniformen, de reuniste waren reeds in grooten getale opgekomen, e de lichte damestoiletten een bonte mengelin van kleuren. De stafmuziek van het 6de re£ inf. onder leiding van den heer P. A. Sten zette te ongeveer 8 uur het »Wien Neeriandsc Bloed” dat door alle aanwezigen staande wer aangehoord. Dr. Bruinsma als eerelid van sVieugdendal trad daarna voor het voetlicht om den reuniste het welkom toe te roepen en wees er op ho »Vreugdendal” nimmer bij eenige feestelijkhei teri acuter is gebleven en reeds in 1630 Prin Maurits met »edele konst en schoone poëzy’ had ontvangen in het gebouw van »Vreugdendal’ gelegen op den hoek van de Markt en de Vee marktstraat. En steeds is dat zoo gebleven to op dezen dag. Als Breda feestvierde was ooi ten alle tijde sVreugdendal” gereed meerderei luister bij te zetten. Thans heelt zij gemeen: geen stuk van hooge moderne tooneelspeelkuns te moeten geven maar een abelspel der historie Met luide toejuichingen en fanfares werd dezer welkomstgroet beantwoord en terstond rees he scherm. Het stuk dat zeer eenvoudig van opzet i: vergt van den toeschouwer geen bijzondere inspanning. In ’t 1ste bedrijf is het plan Breda door middel van een list weer in handen te krijgen reeds beraamd, in het 2de wordt het Turfschip van Van Bergen met turf geladen en zien we de soldaten aan boord gaan. Het 3de speelt te Breda voor het kasteel. De overrompeling van de Spaansche soldaten is slechts het werk van een oogenblik en Prins Maurits nu gewaarschuwd verschijnt voor de overwinnaars en spreekt hen toe. Die decors door den heer B. Klunne voor dat stuk geschilderd waren waarlijk verrassend, schoon en natuurlijk, meesterstukken van decoratieve schilderkunst. Eenigen tijd geleden is in dit blad gemeld dat het schilderen der decors den heer Klunne was opgedragen, hetgeen volmaaktheid beteekent, dat toen niet overdreven bleek. Na afloop werd de schilder door het publiek ten tooneele geroepen en enthousiast toegejuieht. Ook de spelers hadden succes, zoo moest na het einde van het 2de bedrijf drie maal gehaald worden. De heer Boogaard, luitenant-adjudant van den gouverneur der K. M. A., trad toen op het tooneel en bood »Vreugdendal”, namens de reünisten, een krans. Hij dankte namens de reünisten de vereeniging voor hetgeen sVreugdendal” ter hunner eere gedaan had voor het spel en voor de prachtige decors. Na den heer Boogaard reikte de heer Teychiné een krans aan den heer Vlasblom, president van vVreugdendal” (spelende als schipper Van Bergen) namens het regelings-comité. De heer Vlasblom dankte namens het bestuur en de leden van »Vreugdendal”, hij zeide dat de vereeniging verheugd was deze schoone feesten te mogen openen en besloot met een sLeve de Academie” waarmede allen instemden. Elf uur was de voorstelling geëindigd. Pi ettig voldaan en in opgewekte stemming stroomde de eivolle zaal leeg. * * * Na afloop dezer uitvoering in Concordia had ten ll1/, ure ten stadhuize eene vergadering plaats der commissie van versiering en verlichting. Na opening dezer vergadering door den Algemeenen Voorzitter den Heer J. J. L. Teychiné, die in korte woorden het doel van dit samen-
j zijn besprak, werd de Burgemeester verzocht j de rij der feestelijkheden te openen, door op een knop te drukken, waardoor de electrische verlichting van den toren zou ontstoken worden. De geheele vergadering begaf zich alstoen op het bordes van het raadhuis om getuige te zijn van het grootsche gezicht dat deze verlichting oplevert. De verwachtingen zijn nog overtroffen. Grootsch en effectmakend is deze verlichting in hooge mate; in een woord nog nie da gewesen. In juiste bewoordingen gaf dan ook de heer v. d. Meer, die na het weder binnentreden het woord tot de vergadering richtte, een schets van het ontstaan dezer verlichting. Waren reeds lang plannen in de gedachte om met deze Academiefeesten voor Breda een clou te bedenken, steeds zat men met de handen in het haar, daar van de meeste plannen geen enkel kon bogen op nieuwheid. Thans was dan toch ten slotte iets bedacht dat over honderd en meer jaren nog besproken zal worden, de verlichting van den toren, zooals deze nu is aangebracht door de firma Rogier Smagghe $■ Co. alhier. Dat deze firma eer heeft van haar werk behoeft geen betoog, daar hier alles geheel origineel is, de plannen alles is nieuw en de uitvoering laat mets te wenschen over. Zelfs in België en Duitschland is zoover men heeft kunnen nagaan nooit zulk een schitterende verlichting plaats gehad. Te verwonderen is het dan ook met dat vele vreemdelingen deze gelegenheid zullen gebruiken om persoonlijk getuige te zijn van den Bredaschen clou. De heer Van der Meer was in deze de man van het initiatief, doch de uitvoering is van eene Bredasche firma, waarop Breda trotsch kan zijn. Ontvangst Rénnisten. Reeds m den vroegen morgen werden we heden gewekt door de lustige tonen der vereenigde muziekkorpsen der dd. Schutterij, van het 6e Regiment Infanterie en de Veld-Artillerie, die aan de Academie de réveille militaire brachten. Te half 9 begonnen de klokken hun statig gebrom en speelde het carillon van den grooten toren. Om halt 10 hadden de Stedelijke Feestcommissiën zich op het Stadhuis verzameld en ving de ommegang door de stad aan, opgeluisterd door de muziek van »Vondel” en «Concordia”, aubades brengend aan den Burgemeester, den Gouverneur der Academie en den heer Scheltus, voorzitter van de Hoofdcommissie. Had een en ander reeds vele belangstellenden op de been gebracht vooral in de buurt van het Station, het werd nog steeds voller. Het Stationsplein was geheel door Cadetten atgezet, terwijl marechaussees te paard in de Willemstraat den weg vrij hielden. In bonte kleurenmengeling en uniformgeichitter warrelt alles door elkander: Ordonnanceifficieren, artillerie en cavalerie en de kranige ifficieren van het O.-I. leger. i Eindelijk rolt de trein het station binnen. : Voorafgegaan door de cadetten en het muziek- 1 mrps van de dd schutterij, waarachter de > eunisten, zette de stoet zich in beweging en ’ rok tusschen een haag van menschen, aan veerszijden van den weg geschaard, door l Aillemstraat, Sophiastraat, Boschstraat, Catha- < inastraat over het Kasteelplein naar de Academie, t Toen allen zich hadden opgesteld nam de ' ;ouverneur het woord en zeide: ’tls mij een groote eer en groot voorrecht ° J bij gelegenheid van het gedenkwaardige feest ° at wij zullen gaan vieren van dezen plaats het felkorn te mogen toeroepen. Van deze plaats vaaraan voor allen zoo vele herinneringen zijn u erbonden, waar de meesten uwer de eerste v chrede op het militair leven hebt gezet Uw omst toont dat welke die herinneringen ook n togen zijn, hetzij zij betrekking hebben op g iwen hier aan de K. M. A. vervulde werkring, hetzij op de opleiding tot officier welke g
U hier ten deel viel, de aangename de overhand hebben op de minder aangename. Uwe komst getuigt van den wensch om Uw weder te verplaatsen in den kring van vrienden en kameraden, waarmede gij zoo menigmaal lief en leed hebt gedeeld. Uwe komst getuigt van 1 sympathie voor de tegenwoordige Academie en haar bewoners, althans van sympathie voor de instelling zelve. Op het hier aanwezige Cadettenkorps moet het een onvergetelijken indruk maken te zien hoe velen hunner voorgangers of oud-leeraren aan de Academie ondanks het min gunstige jaargetijde niet hebben geschroomd om door hunne tegenwoordigheid alhier blijk te geven dat de Koninklijke stichting wier 75jarig jubilé wordt herdacht in goede herinnering hebben gehouden. Die indruk wordt ongetwijfeld nog versterkt door de hoogelijk gewaardeerde belangstelling, welke door H. M. de Koningin is betoond door Hoogstderzelver adjudant-generaal en chef van het militair Huis luitenant-generaal graaf Dumonceau, zelf oud-cadel af te vaardigen om Hare Majesteit op dezen dag en al dadelijk bij de te houden revue over het Cadettenkorps te vertegenwoordigen. Daarmee heeft H M. aan de K. M. A. een eer geschonken, welke voorzeker door ons allen niet hoog genoeg óp prijs kan worden gesteld. Meenende dat ’t denkbeeld ook uwe instemming zal kunnen verwerven zij het mij vergund u voor te stellen langs telegrafischen weg ons aller hulde en dank over te brengen aan H. M. de Koningin, eveneens ons aller hulde aan Z. K. H. prins Hendrik der Nederlanden prinses von Wied, de dochter van den prins, die voor de stichting van de Militaire Academie zooveel deed en hier de Academie zooveel verschuldigd is. Het gewicht en de groote beteekenis van den dag dien ze heden herdenken zal binnen enkele uren van een andere daarvoor meer aan deze geschikte plaats in ’t licht worden gesteld. Hier moge worden volstaan met een woord van oprechten dank voor hunne tegenwoordigheid. Het zij mij veroorloofd al dadelijk aan de leden van de U bekende Haagsche commissie groote erkentelijkheid te betuigen voor het door hen genomen initiatief in zake de feestviering en voor de vele moeiten welke zij zich daarin j hebben getroost. Mijne Heeren als al die feestvieringen, voor zoover zij van de Academie uitgaan, niet zoo schitterend kunnen zijn als toen < het 50-jarig bestaan der K. M. A. herdacht werd werd, zij behoett daarom nog niet minder opgewekt te wezen. Met een hartelijke wensch dat die feestviering moge slagen en gij daarvan aangename herinneringen zult behouden besluitik mijn welkomst- t groet, c De oud-generaal Dommers dankte in de volgende woorden: r Ik dank U mijnheer de gouverneur der K. M. A. h voor de hartelijke woorden die gij zooeven tot v Dns reünisten richtte. Wij ouderen van dagen e sullen ons ongetwijfeld amuseeren met warm h lart en verjongd gemoed op dit diamanten feest, ' e rog te meer door de charme die er uitgaat ® ?an de jongeren. w Op dezen dierbaren grond, op dezen heiligen )odem, waar de grondsteen gelegd werd tot >nze kennis, om Vorst en Vaderland met eere ?' e dienen, den blik gevestigd op dat eerbied- 1 vaardig gebouw, waaraan zoovele dierbare jj* lerinneringen zijn vastgeknoopt, wil ik mijn w ipreehte hulde brengen aan U mijnheer de in ;ouverneur als vertegenwoordiger onzer alma ui nater. w Ik veroorloof mij U uit te noodigen op hem be it te brengen een driewerf hoera en daaraan s? ast te knoopen de beste wensch voordeK.M.A. Levendig stemden reünisten en cadetten hier- ^ ïede in en ’n krachtig zesmaal herhaald hoera almde over het veld. Bij de revue die hierna over het cadettencorps de ehouden werd door den generaal Dumonceau, K
vergezeld van den ordonnance-officier jhr. Sicxinghe, waren o. a. tegenwoordig de minister van oorlog en koloniën, deze laatste in ambtsgewaad, de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten Generaal (reünist) de chef van den generalen staf (reünist) de commissaris der Koningin in Noord-Brabant, de bevelhebber in de 3e militaire afdeeling, de inspecteur van het militair onderwijs, de burgemeester van Breda, de gepensioneerde vice-admiraal Macleod, de gep. generaal-majoor Beijen, de gep. luit.geueraals van Zijll de Jong en baron Taets van Amerongen, de gouverneur der Academie en de plaatselijke commandant. Het cadettencorps werd gecommandeerd door den majoor Isten officier Schuurman. Genoemde personen vereenigden zich daarna aan een dejeuner en de receptiezaal hier aangeboden namens de reünisten, aan welk dejeuner ook de oudste cadet-sergeant J. J. W. de Waal aanzat en begaven zich daarna naar de kerk om de feestrede aan te hooien. * * * De Koningin heeft heden benoemd tot adjudant in buitengewone dienst den kolonel Sabron, gouverneur der K M. A.; tot ridder in de orde van Oranje Nassau, de kapitein-kwartiermeester Van Steijn, de kapitein der genie Van Roijen en de luitenant Boogaard, adjudant van den gouverneur; . verder zijn uitgereikt de medaille van Oranje Nassau in zilver aan de adjudant-onderofficier Hofman, de gep. adjudant de Bruin, den sergeant-majoor vuurwerker Wendels en in brons aan de sergeanten Hafkamp, Gras en den wachtmeester Vliervoet. De gouverneur las deze benoemingen voorna afloop der revue. OJE FEESTREDE. Een prachtige en plechtige aanblik gaf heden-middag de Groote Kerk, Schitterende uniformen of ambtsgewaden van ministers, vlootvoogden, generaals, ordonnance-officieren, officieren van de rijdende artillerie enz. hier m daar afgewisseld door de zwarte jassen van aeeren in civiel en heel enkele damestoiletten. Te twee uur traden de hooge gasten van de Academie het kerkgebouw binnen en plechtig uischte over de hoofden de Priestermarsch uit Athalia van F. Mendelsohn Bartholdi. Hierna nam de feestredenaar het woord en prak de volgende feestrede uit: Hooge Vertegenwoordiger van Nederhnds Soevereine! Zeer geachte Toehoor der essen en Toehoorders! Op den dag van vandaag zullen ongetwijfeld onderden paren oogen, hetzij dan in werkelijkheid f in gedachte, gericht worden naar een oud gebouw; - een gebouw, dat zijn oorsprong heeft in den dtertijd, of juister, waarvan wij de allereerste ïstorische gegevens hebben los te wikkelen uit de 'eefselen eener vroeg-Middeleeuwsche legende; — rn gebouw, dat later groote historische vermaardeid verkreeg, niet ’t minst omdat het werd het rfslot der eerste Nassausohe vorsten, die in deze ; westen hebben geregeerd, en daardoor, omdat het erd het stamslot van Nederland’s Vorstenhuis. Van hem, wien op dezen feestdag en voor dit io uitgelezen gehoor, het voorrecht te beurt valt ! taak van feestredenaar te mogen vervullen zou innen worden verwacht, dat hij met voorliefde de ho’s der eeuwen zou oproepen en zou verwijlen bij : geschiedenis van dat gebouw, waarvan het toeval ilde dat hij de geschiedschrijver was. En inderdaad dien de spreker oprecht wil zijn, moet het hem t het hart, dat hij een oogenblik de neiging daartoe ” ^eft gevoeld. De stof was zoo rijk en zoo langwekkend, en de tafereelen, die hij had kunnen hetsen, zouden zoo afwisselend en zoo veelbewogen n geweest 1 Maar nog te rechter tijd heeft°de reker zich bedacht, dat niet het oude gravenrartier, waar, in dit jaar juist vijf eeuwen geleden eerste Nassausche voet drukte den Nederlandschen dem; met het Prinsenhof, dat het tehuis was van n Zwijger en van Anna van Egmond; niet het isteel van Breda, — maar dat de Koninklijke
Stichting, die sedert 75 jaren in dat oude, merk waardige gebouw is gehuisvest, heden feestviert, e: dat daarom op dezen feestdag Haar en Haar alléé. gelden mag onze feestjubel en onze eerbiedig groet Dankt Leiden aan een eersten Willem de zege ningen van zijn Hoogeschool, Breda dankt evenzee aan een eersten Willem zijn Militaire Academie. Ei Breda mag op die Academie trotseh zijn! Wan was de Leidsehe Hoogeschool de eerste in Noord Nederland, de Bredasche Academie mocht op ande gebied een Hoogeschool heeten, die, in haar soort de eerste wezen zou iu Europa: een Instelling, waar' op wetenschappelijke grondslagen, aanstaande leger aanvoerders van alle wapenen zouden worden opgeleid en waar de krijgswetenschappen in haren voller omvang zouden worden onderwezen. Ook hierir ging, als in de dagen van glorie van weleer in zo< menig opzicht, het kleine Nederland de overig! beschaafde wereld voor. Reeds van den aanvang af zijner regeering was d( aandacht van Koning Willem den Eerste gevestigc geweest op de verbetering van het militair onderwijs De herleving van Nederland’s onafhankelijkheid hac de noodzakelijkheid doen gevoelen eener deugdelijk! herziening van al onze militaire instellingen en daar onder, in de voorste rij, van de wijze van opleiding onzer toekomstige legerbevelhebbers. De Koning zas terecht in een degelijke vorming van het officierskorps een der beste waarborgen voor een deugdelijk krijgswezen J Reeds kort na zijn troonsbestijging had de Souvereine Vorst de oprichting bevolen eener militaire school te Delft. Hoewel zij den naam ontvangen had van Artillerie- en Genieschool, was zij bestemd geworden tot opleiding van officieren van alle wapenen voor het leger hier te lande en van ingenieurs voor den waterstaat. In 1816 was hare werkzaamheid uitgebreid tot de opleiding der aanstaande marineofficieren en der ingenieurs voor den scheepsbouw, de zoogenaamde scheepsconstt acteurs; in 1819 eindelijk tot die der officieren van het koloniale leger. Herhaalde uitbreidingen en verbeteringen, zoo in het studieplan als in personeel en hulpmiddelen, hadden het onderwijs langzamerhand op goede hoogte gebracht. Sinds 1820 was ook voor de practische vormino- der leerlingen de noodige zorg gedragen. Doch hoeveel goeds de Delftsche school bezat, hoeveel uitstekende mannen zij aan het leger, den waterstaat en de vloot heeft geschonken, het was weldra aan verschillende kenteekenen te bespeuren, dat haar levensduur kort zou zijn, te veel geboren als zij was onder den drang om, in een tijdperk van gewichtigen overgang, zoo spoedig het kon, >'n ren allereerste behoefte te voorzien. Verschillende gebreken bleken haar aan te kleven, die door inwendige reorganisatie niet waren weg té nemen. Een belangrijke uitbreiding harer leerplannen was noodig. Vooral voor de infanterie en de cavalerie, tot dusver nog steeds als niet wetenschappelijke wapens betiteld en behandeld, moest de leergang aanzienlijk worden verruimd. Het werd noodig geacht, door overgang naar de school van cadetten, die bij de korpsen werden opgeleid, eengrooter aantal leerlingen aan de inrichting te verbinden. Eindelijk wenschte men over te gaan tot interneering der cadetten, ter vervanging van het stelsel van huisvesting bij particulieren , dat tot dusver was gevolgd. Het was vooral Prins Erederik, wiens levendig aandeel in de oprichting der Militaire Academie bekend is, die de cadetten voortaan wenschte te doen kazerneeren. In hoofdzaak werd met dien maatregel beoogd, naast het bevorderen van een beter toezicht op de leerlingen, het verminderen van de opleidingskosten voor de ouders, en het wegnemen van het groote verschil in uitwendige levensomstandigheden, • dat zich maar al te zeer openbaarde, zoolang de cadetten buiten het schoolgebouw woonden en ieder hunner voor eigen rekening en naar eigen vermogen, in zijne behoeften kon voorzien. Delft en de Delftsche school zelve konden aan de gestelde eischen niet volledig te gemoet kamer Er moest dus naar een andere plaats en naar andere middelen worden omgezien om te komen tot, zooals het eigen woord des Konings luidde, eene hoogete militaire school, in aansluiting aan een of meer voorbereidings-instiiuten, waar de leerlingen niet enkel gemeenschappelijk zouden worden onderwezen maar ook gemeenschappelijk zouden worden opgevoed tot de hooge en verantwoordelijke taak, die hun in de toekomst zou wachten. Bij Koninklijk Besluit van 13 December 1822 No 1 werd eene commissie benoemd, die, na uitvoerig onderzoek, in de aangegeven richting de noodige voorstellen zou hebben te doen. Haar taak werd niet binnen enge grenzen vastgelegd, haar gebied van onderzoek wijd gekozen. Zij zou niet enkel hebben voor te bereiden de oprichting van de reeds genoemde hoogere militaire school en de tot haar leidende voorbereidings-instituten, maar binnen den kring harer onderzoekingen zou zij opnemen al hetgeen, het verbreiden van meerdere instructie onder ' de officieren kon bevorderen en ook dl wat dienen 1 kon tot hit vormen en instrueeren van onderofficieren. ‘‘ Haar werd de bevoegdheid verleend zooveel mogelijk 1 kennis, te nemen van in andere landen bestaande inrichtingen van opvoeding en onderwijs, om te 1 goede, dat daarin gevonden werd, als • leiddraad te kiezen bij de door haar in te dienen 1 voorstellen. ( . De arbeid der commissie, die geruimen tijd beslag ‘ in nam, werd ten slotte neergelegd in een uitvoerig 8 voorstel, dat den Koning werd aangeboden, vergezeld c van de rapporten van den eommissaris-generaal van s oorlog van 14 Februari en 22 Maart 1826. Dat voorstel en die rapporten leidden tot het voor de ® op heden feestvierende Academie zoo gedenkwaardige ^ besluit van 29 Mei 1826 no. 27, waarvan art 7 * luidde: s »Er zullen eene militaire Academie en twee mili- v taiie kweekscholen worden opgericht” v Art. 8: »De nieuwe Militaire Academie zal te r Breda worden gevestigd.” En art. 10: sHet ontwerp van inrigting van E bet kasteel te Breda en deszelfs onderhoorige gebouwen tl voor eene Militaire Academie, wordt bij dezen o goedgekeurd, overeenkomstig de daarvan opgemaakte le plans en teekeningen; — zullende onze Commissaris- te Generaal van Oorlog Ons diensvolgens de noodige voorstellen doen tot aanwijziging van de kosten dier oi ïnrigtmg, begroot op drie honderd vijftig duizend gulden (350000).” dj
Door het Koninklijk Besluit van 29 Mei 182 was derhalve het bestaan eene Academie te Breda bestemd voor wetenschappelijke opleiding van officiere van alh wapenen bij de landmacht en voor ingenieui bij ’s Rijks waterstaat, een voldongen feit. He zou slechts een vraag van korten tijd zijn dat Z Hare zalen zou openen en Haar zegenrijk bestaa zou aanvangen, waarvan thans, met een dankbaa hart, wij allen: Haar oud-leerlingen en leerlingen Haar vrienden en Haar vereerders, een tijdvak va 75 jaren kunnen overzien in het heerlijk bewustzij dat Haar goede uitkomsten over al dien. tijd d beste waarborgen zijn voor een even rijke toekomsl Dat onze eerste Koning juist Breda en het Bredasch kasteel aanwees als de plaats, waar de nieuw stichting zou verrijzen, had een diepen zin. Verschillende overwegingen als de gezonde om geviug, de gunstige ligging in het midden van he toenmalig grondgebied des Rijks, zullen zeker hebbel medegewerkt om Breda te doen verkiezen bovén eei der universiteitssteden, die anders als wetenschappelij] centrum allicht de voorkeur hadden verdiend. Maa ongetwijfeld zal mede zwaar hebben gewogen d, historische beteekenis van Breda, bij den wensch de: Konings om de nieuwe Instelling, en de aanvoerder; die Zij zou kweeken, nauw te verbinden aan Ziji troon, in Haar eu in hen als het ware te doei culmineeren de liefde van het volk en de trouw vai het leger aan Hem en Zijn Huis. De historische beteekenis van Breda . . .. '#aar t( beginnen en waar te eindigen indien in dit oogenbli! een zwakke poging wilde gewaagd om haar in dl herinnering te brengen .... Een visioen van eeuwer gaat ons voorbij bij hes uitspreken dier weinig! woorden; een bonte wisseling van velerlei tooneelen, druk gestoffeerd met gestalten vau allerlei aard. Uit die bonte mengeling één greep: daar staat hij .vdér ons, die eerste Willem, de Willem uit het oude lied van Marnix, rustig en nimmer ter neer geslagen, zelfs in de bangste oogenblikken, en daardoo” dé aangewezen leider in dien schijnbaar hopeloozen strijd, en de toevlucht van dat arme, opgejaagde, verdrukte volk, welks zaak was zijn zaak, en welks vrijheid werd zijn ideaal. En van dien onvergetelijken Zwijger, van dien redder van het land en dien vader van het volk, stond het huis te Breda, was het Bredasche Prinsenhof de woning; het was getuige van zijn lief en zijn leed: van zijn eersten, jongen echt en zijn. lateren harden strijd, toen de plicht van zijn ambt in botsing was gekomen met den drang van zijn hart. Al bepaalde zich het geheele historische verleden van Breda tot dit enkele feit; al lag daarvóór en daarna n"'ts\ niet de hééle, lange vódr-geschiedenis der oudere Nassau’s; niet dat hééle, latere contact met alle Stadhouders; niet dat hééle, levendige aandeel in Neêrland’s strijd en Neêrland’s roem, dan nog zou dit ééne al voldoende zijn om Breda voor. goed een ontsterfelijken naam te verzekeren in de historie dezer landen.... Kon ’t anders of de nieuwe Academie, op dien historisohen bodem gevestigd, moest, van den ranvang af, Oranje in het hart dragen. K°n ^ an^ers of de eerste in die reeks van tralitiën, die Haar in den loop der jaren zou omweven, noest zijn de Oranje-traditie : die traditie van onwankelbare constancie jegens Oranje, waarvoor indertijd >ok Breda zoo bekend was, ja bijna zoo spreekvoorde.lijk bekend dat zij eens Christiaan Huygens anleiding gaf zijn zoon, die er geboren werd, te loen doopen met den sedert dien zoo beroemd ;eworden naam Constantijn. En die innige band, die de nieuwe stichting van .én aanvang af aan het Oranjehuis zou verbinden, rerd, kon ’tzijn, in den loop der jaren, nog hechter eVestigd. . Het dagboek der Academie is dvervol an Oranje-herinneringen. Geen gebeurtenis van enig belang voor ons Vors* mhuis of Zij deelde erin iet geheel Haar hart. Wederkeerig was Zij immer et voorwerp van warme vorstelijke genegenheid le reeks der talrijke hooge bezoeken, der meniguldige. zinlijke geschenken, en andere blijken van orstelijke belangstelling is te lang zelfs om ze allen 3 noemen. Om bij enkele feiten eU de latere je-en te blijven, oevelen onzer herinneren zich niet persoonlijk de ivendige belangstelling, die vooral Prins Frederik nmer toonde in het lot der Academie, bij wier prichting Hij zulk een werkzaam aandeel had gehad. Nog versober in de herinnering ligt de belang.elling, die de Academie tot dusver mocht onderinden bij onze beide Koninginnen. Wien, die er ïtuige van mocht zijn, klinkt niet nog in de ooren 3 uitbundige feestjubel, waarmede, op dien 25sten ;ptember 1894, Neêrland’s jonge Koningin werd elkom geheeten op het oude erf Harer Vaderen, m de zijde dier doorluchtige Moeder, Wie Nederland mmer genoeg dank brengen kan Van hoe. diepe beteekenis was het geschenk, dat s Academie in December van het jaar 1896 van atstgenoemde vorstin mocht ontvangen: de beeltes der jonge, eerste gemalin van den Zwijger, e juist, om de persoonlijke herinneringen welke i opwekt, zoo uitnemend op haar plaats is in de irtrettengalerij dier Inrichting. i Ook van de onvergetelijke kroningsdagen mocht Academie een persoonlijke herinnering meêdragen. ‘ vee-en-dertig van Haar cadetten viel het te beurt 1 sde te worden ertverkoren om langs den weg, dien 1 jonge Vorstin zou afleggen bij Haar plechtigen 1 ng van liet paleis naar de kerk, te worden ge- ^ haard hand aan hand, beschermend aldus ’t Edelst, f t Nederland bezat, door den keten hunner jonge, J :rke armen. En voor heden eindelijk mag de Academie in Haar ' gboek wederom de aanteekening stellen van een \ rnieuwd blijk van hooge, vorstelijke belangstelling, c 3t den diepsten eerbied begroet Zij, bij dit plechtig t nenzijn ter eere van Haar 75-jarig feest, den c rtegenwoordiger van Nederland’s doorluchtige Sou- i: reine... Met den innigsten dank neemt Zij ook t bewijs van vorstelijke genegenheid onder Haar erlijkste Oranje-herinneringen op. En de aanwezig- v d. op deze plaats van dien afgezant van Neêrland’s L ningin zal niet nalaten Hare oude gevoelens van z uw. en van constancie andermaal te versterken, d dit oogenblik gemengd met gevoelens van de A endigste erkentelijkheid voor deze hooge en be- ’£ kenisvolle deelname in Haar feest. w óoo blijft, ook in zijn nieuwe bestemming, het te le Kasteel van Breda nog altijd vol van Oranje, ei 5oo leeft binnen die muren voort een traditie, di reeds de wijding had der eeuwen. v:
Zoo beantwoordt — in dit opzicht zoo ten volle de Koninklijke Instelling aan de verheven bedoelinger van Haar Stichter, blijft Zij een sieraad voor he' leger en een weldaad voor Nederland. . Een korte pauze volgde waarna de heerer Grotendorst en Dorrenboom op het orgel speeldei de Fantasie op de beide volkliederen: Wiei Neerlnndsch bloed en Wilhelmus van Nassouwei voor orgel vierhandig gecomponeerd door prof N. C. Grotendorst. Hierna zeide spreker, zijne rede vervolgende Er zouden, na het Koninklijk Besluit van 29 Me 1826, nog ruim twee jaren verloopen eer alle voorbereidingen waren getroffen, die aan de openins der nieuwe Stichting moesten voorafgaan. Bij Besluit van 27 November 1827 werd Haai Reglement vastgesteld, dat, onder meer, ook hel leerpan voorschreef: de cursus zou voor alle vakken vier jaar duren; de twee eerste zouden in hoofdzaak aan voorbereidende studiën zijn gewijd, de beide laatste aan de eigenlijke vakstudie. Bij latere Kon, Besluiten werden het bestuur der Academie en Haar militair en civiel ambtenaarspersoneel aangesteld, en eindelijk de 24ste November 1828 als de dag aangewezen, waarop de nieuwe Inrichting plechtig zou worden ingewijd. Die inwijding geschiedde met veel luister, ’s Konings tweede zoon vertegenwoordigde daarbij zijn vader, Vah dezelfde plaats, waar de feestredenaar van heden het zoo welwillend oor dezer talrijke vergadering heeft, werd door den Hoogleeraar Bosscha eene inwijdingsrede uitgesproken, het nut betoogende van Academisch onderwijs, ook met betrekking tot het krijgswezen. Tot de leerlingen — die gedeeltelijk van de voormalige Artillerie- en Genieschool, anderdeels van verschillende korpsen van het leger waren over
kennis van het zeewezen op Nederlandschen bodem werd vergaard. 1 Ongewijzigd zette de Academie Haar bestaan voort tot 1867, toen de tijdsomstandigheden dwongen tot ingrijpende veranderingen. Het middelbaar onderwijs, de schepping van Thorbccke, was op den voorgrond \ getreden, en in en buiten het leger werd luide : geëischt dat, ook ten aanzien der Militaire Academie, , aDe voorbereidings-onderricht aan de vijfjarige Hoogere burgerschool zou worden overgelaten en Zij zich uitsluitend zou beperken tot het geven van vakonderwijs. Aan dien aandrang, evenmin als aan den wensch der Staten-Generaal om voor het vervolg ook het Militair Onderwijs te regelen op wettelijken grondslag, kon het legerbestuur langer weerstand bieden, te minder omdat ook in ander opzicht inwendige reorganisatie der Academie dringend noodzakelijk bleek. De Wet van 17 Juli 1869 kwam tot stand, waarbij volledig verband met het Middelbaar Onderwijs werd verkregen door de bepaling, dat de Academie voortaan zou aansluiten aan den vijf-jarigen cursus der Hoogere burgerschool. Van den aanvang af was echter de wet van ’69 een teleurstelling. Geenszins omdat de beginselen, waarop zij berustte, ondeugdelijk bleken — een voldoende tijd van beoordeeling kon niet eens worden afgewacht — maar uitsluitend omdat de toeloop tot de Academie zóó gering werd dat de aanvulling van het officierskorps ernstig in gevaar kwam. Na verschillende mislukte pogingen van elkander opvolgende ministers om in den toestand wijziging te brengen, gelukte het eindelijk den minister Beyen de goedkeuring der Staten-Generaal op eene nieuwe regeling te verwerven, die het midden hield tusschen de beide tot dusver aan de Academie gehuldigde stelsels, Zij verving weder den twee-jarigen cursus, door een vier-jarigen, maar behield eenig verband met het Middelbaar onderwijs door de aansluiting der Academie aan de derde klasse der Hoogere burgerschool en de bepaling dat de beide laatste studiejaren uitsluitend aan vakstudie zouden worden gewijd. Deze regeling duurde tot 1890. In zoover voldeed zij aan de gekoesterde verwachtingen dat de toeloop tot de Academie weder zeer aanzienlijk werd, in die mate zelfs dat de regeering in laatstgenoemd jaar weder meende te kunnen terugkeeren tot de beginselen , die ook bij de Wet van ’69 hadden voorgezeten, en die meer in overeenstemming waren met de eischen van den tijd. De voorzorg werd echter genomen dat een of meer voorbereidingsscholen den toeloop zouden kunnen versterken indien deze, rechtstreeks uit het Middelbaar Onderwijs, te gering mocht blijken. Voorts werd, meer dan onder elke vorige regeling, een plaats gegeven aan de practische opleiding der cadetten. Onder deze regeling, de Wet van 21 Juli 1890, leeft de Academie nog. Zij trad voor Haar in werking met ingang van het cursusjaar 1895/967 Na dat tijdstip werden tot de gereorganiseerde Academie toegelaten 743 cadetten, van wie tot dusver 530 hunne bestemming bereikten, cijfers, die, beter dan woorden, aantoonen dat, ook voor de toekomst, van de thans geldende regeling, het beste kan worden gehoopt. Na dit kort overzicht nog éénmaal, met één wijden terugblik, het geheele bestaan der Academie overziende, over al de jaren, die thans achter Haar liggen, treft het ons, dat dat leven overeenkomst vertoont met elk ander leven, Het heeft zijn .da<*en gehad van tijdelijken achteruitgang, zijn dagen van oogenschijnlijke kwijning, zijn dagen van druk. Maar als elk ander, waarlijk levenskrachtig bestaan heeft het zich telkens weder weten op te heffen, is het telkens weder opgebloeid, heeft het aldódr nieuwe kracht geput uit den tegenspoed, en kan toch Haar bestaan, als geheel genomen, worden genoemd een rijk leven, rijk aan zegen en rijk aan roem. En dat die uitkomsten, naast, neen béven, alle stelsels en beginselen, voor zulk een belangrijk deel te danken zijn aan hen, aan wier hand het bestuur Ier Academie wordt toevertrouwd; of aan die allen, lie, naast die bestuurders, hun beste krachten gaven ran de Academie, wie, die zelf eens behoorde tot Haar leerlingen, die daarmede niet ten volle zal nstemmen. En hoe gaarne zou spreker dan, in dit rerband, naast de namen van een Seelig en een delprat, die de grondleggers waren van Haar prachtige, inwendige organisatie, noemen die reeks ran mannen, die tot de uitnemendsten te rekenen ;ijn onder Haar latere Gouverneurs, Commandanten, loogleeraren en Leeraren. Maar hoe spoedig niet ou hij reeds komen tot de oudere tijdgenooten en le nog levenden, waar alle oordeel, althans uit zijn oond, zou moeten zwijgen, al zou dat oordeel ook unnen zijn een woord van den eerbiedigsten lof. in daarom moge hij volstaan met ten slotte nog it te zeggen, nog één traditie der Academie met den inger aan te wijzen, — een traditie, voor welker andbaving alle vrienden der Academie het legerbetuur den innigsten dank hebben te brengen —: dat ij, dat legerbestuur, immer bereid werd gevonden m het edelste, dat het leger bezat, de beste krachten it dat leger en daarbuiten, beschikbaar te stellen m aan het hoofd of in den dienst der Academie te ;aan, en dat in die gelukkige keuze van dat esturend en leidend personeel zeker niet voor het linste deel het geheim ligt van Haar bloei, tot den uidigen oogenblik toe ... . En nu, gekomen tot het eind van mijn feestrede, oge het mij vergund zijn mijn slotwoord te richten it U, jonge mannen, die het voorrecht hebt in het ibeljaar 1903 cadet te zijn aan de Koninklijke tilitaire Academie. Ik spreek daar van een voorrecht, en ik gebruik it woord met opzet, op grond van eigen ervaring i eigen herinnering. Want, met mijn tijdgenooten > de Academie gekomen korten tijd na de viering in het 60-jarig bestaan dier Inrichting, herinner ik ij nog zoo goed hoezeer wij de oudere kameraden, e getuigen waren van die feesten, benijdden; hoe etig wij luisterden naar hun verhalen, hoe gaarne j zelven tegenwoordig zouden geweest zijn bij die ïsten, die éék waren gevierd onder vorstelijke langstelling: in tegenwoordigheid van den grijzen, elbeminden Prins Frederik, denzelfden vorst, die 1 jaar te voren de Academie had ingewijd, naar n wensch van zijn Koninklijken vader. En nu behoeft het niet gezegd, dat het voorrecht, larvan ik hier spreek, toeneemt naarmate het I
jubileum, Hat men viert, belangwekkender is, en het verleden, dat men herdenkt, langer en eerbiedwaardiger, — toeneemt in gelijke mate als de eigenaardige maar hooge verplichtingen, die er onmiddellijk en onverbrekelijk meê samengaan. En die verplichtingen — verplichtingen, die dus thans ook rusten op U — zij moeten, dunkt het me, onmiddellijk voortvloeien uit het levendig besef, dat Gij op dit oogenblik zijt niet enkel de dragers van den feestjubel, die er uitgaat van Uw Academie, maar dat gij ook zijt de dragers van Haar Hooge traditiën; — dat Gij op dit oogenblik de mannen zijt, die den overgang vormt van het verleden, met zijn vervulde verwachtingen en vervulde beloften , naar de toekomst, met haar verwachtingen en beloften die nog te vervullen zijn; — dat op dit oogenblik, voor een goed deel, in Uwe hand rust: de eer, de goede naam, de roem Uwer Academie, maar dat daarnaast in diezelfde hand rust de heilige plicht om die eer en dien goeden naam in even vlekkeloozen, ongerepten staat als Gij ze ontvingt, over te geven aan hen, die komen zullen na U. Dat levendig besef van die hooge verplichtingen moge, naast de materieele verkwikking, die er tijdens Uw Academieleven van deze feesten voor U uitga, het ideeële deel zijn, dat Gij er van wegdraagt. En komt dan weer het oogenblik, waarop de feestgalm is verstomd en het Academieleven hernomen heeft zijn gewonen, ongestoorden, regelmatigen gang, en dreigt de prikkel, die U tijdelijk zoo krachtig dreef tot Uw roeping weer te verzwakken, dan hebt Gij de oogen slechts op te heffen naar de oude muren van het huis, waar Gij woont en werkt, en het oor slechts te leenen naar de taal, die die oude muren spreken. En wanneer Gij dan die taal wilt hooren, en trachten wilt haar in al haar bekoring en in al haar welsprekendheid te verstaan, dan kan er opnieuw, en steeds weer opnieuw, ja, wijding voor U uitgaan van dat oude huis, wijding voor geheel Uw volgend leven, en voor de geheele vervulling van het schoon beroep, waarvan Gij op dit oogenblik aan den vooravond staat. En dan moge — en hiermede wensch ik U toe de edelste feestgave, die ik voor U bedenken kan — dan moge de wijding, die er uitga van Uw oudse huis, dat een huis der Nassau’s was en een huis der Oranje’s, U, onder meer, Uw gansche verdere loopbaan door, stemmen tot die hooge ernst en tot dien onverwoestbaren vorstentrouw, die ik nimmer heerlijker vond uitgedrukt dan in dit korte, vrome woord, dat het devies was onzer Yaderen 'u eeuwen van strijd: Met God, voor Oranje! Ik heb gezegd. Matinee Valkenberg. In breeden en langen stoet trokken de reünisten na afloop der plechtigheid naar het paviljoen in het Valkenberg, waar de Koninklijke Militaire Kapel onder directie van den luitenant-kapel-’ meester N. A. Bouwman een matinee zou geven dat den reünisten was aangeboden door den commandant en overige officieren van het regiment grenadiers en jagers. De tocht van de groote kerk naar het Valkenberg duurde lang; niet door den grooten afstand maar door het enorme aantal reünisten dat zich in dezelfde richting bewoog. In ’t Valkenberg kon men slechts voetje voor voetje vooruit schuifelen want hier stonden langs de paden ook nog dicht opeengepakt de menigte, reikhalzend uitziende naar de schitterende en vreemde uniformen die haar voorbijtrokken. Nommer 7 van het programma had vooral bijzonder succes, ’t Was een Caprice door den heer Bouwman voor deze gelegenheid gecomponeerd en aan de reünisten en feestvierenden opgedragen, ’t Werd luide en langdurig toegejuicht. Half zeven waren 560 reünisten vergaderd in de tot eetzaal gemetamorphoseerde eetzaal. Knap en smaakvol is die metamorphose uitgevoerd door de heeren Hendrikx en Van Gurp. Het schuin afloopende dak is beschoten met wit linnen, terwijl de steunbalken in licht blauw omkleedsel kwamen. Boven de tafels slingeren zich guirlandes van klimop, waartusschen tal van gloeilampjes verborgen, twee groote booglampen versterken dit licht. Aan het einde der zaal staat, in de richting van de breedte, de hoofdtafel waaraan de gouverneur met zijn hooge gasten plaats nam. Loodrecht op de tafel staan zeven ander zeer lange tafels. De grond is met tapijt bekleed en boven den ingang van uit de kenken nam het orchest plaats. De tafels waren door de firma Van ,Gurp met licht rank groen en bloemen smakelijk en smaak- ] vol versierd. Behalve het menu en de wijnkaart lag naast ■ elk couvert een Reglement van Eettucht of Discipline. Na afloop van het diner openbaarde de feest- , stemming zich meer in de stad. Leve de , réunisten, riepen de burgers. Leve de burgers riepen de réunisten. ’t Was een algemeene roerende vriendschap, broederschap en gelijkheid, j De Markt en omgeving gaven tooneeltjes van gulle vroolijkheid, van jubelende vreugd, van | zonnige humor. Aanbieding van het huldeblijk. 1 Te 10 uur heden ochtend zou plaats hebben j de plechtige aanbieding van het huldeblijk der i Bredasche burgerij aan de academie. i De tribune op het exercitieterrein achter de kazerne was geheel bezet met dames en heeren c en ook daarvoor had zich een groote menigte ^ genoodigden en réunisten opgesteld. Ongeveer 500 t meter voor de tribune stonden de cadetten in a gelid geschaard onder commando van den ma- v joor Schuurman. In schuine lijn rechts _n links v hierop werden opgesteld de compagnien derdd. h schutterij en de stedelijke vereenigingen met vaandel. In ’t midden van dit carré stond een e versierd spreekgestoelte. Toen weer rolden de I rijtuigen voor de tribune en stegen uit de burge- v meester in ambtsgewaad, de minister van oorlog, de raadsleden en andere officieele personen. v Midden voor de. tribune stelden dezen zich op
en de burgemeester beklom het spreekgestoelt en zegde: Mijnheer de Gouverneur der K. M. A , Hoofden van Onderwijs; Officier-Leeraren; Burger-Leeraten ; Cadetten en Oud-Cadetlen.aan U, en verder aan allen, die deze plech tigheid met hunne tegenwoordigheid wille: opluisteren, mijn eerbiedigen groet! Met oprechte vreugde zijn door de geheet bevolking van Breda die dagen tegemoet ge zien die thans zijn aangebroken. Reeds maanden te voren werden toebereic selen gemaakt, om die dagen te doen zijr een tijd, waarin dank, eer- en huldebetooi zouden spreken in de juichkreten van hartelijke feestvreugde. Het is thans vijf en-zeventig jaar geleder dat het Z. M. Koning Willem I behaagde d< gemeente Breda aan te wijzen als de plaats waar de Koninklijke Militaire Academie zoude gevestigd zijn. Grootsch was de roeping dier stichting er aan die roeping heeft zij beantwoord op eene wijze die de bewondering en eerbied zoowel v?r landgenoot als vreemdeling afdwingt. Was drie eeuwen geleden het leger van Prins Mauri s van Oranje de school der veldheeren in Europa, aan het leger hier te lande heeft de K. M. A. duizende klachten geschonken , die dit leger sterk en geëerd maakten, en aan het leger in Neerland’s overzeesche bezittingen een tal van mannen wier heldhaftige en roemrijke daden getuigden en nog steeds getuigen van de edele en als het ware onoverwinlijke kracht, welke uitgaat van de gevierde K. M. A. Zoo staat zij daar voor ons, groot in haar beden. En in den luister van haren bloei en haren roem deelde Breda ten allen tijde mede. De K. M. A., het zij dankbaar erkend, geeft luister aan onze gemeente en aan haar dankt Breda in niet geringe mate haar groei, haar Bloei en hare welvaart. / Wrede en eendracht” zoo sprak mijn ambtsvoorganger nu 50 jaren geleden — »vrede en eendracht bleven steeds ongeschonden en bewaard; wij brengen daarvoor onzen dank, wij wenschen er ons zelven geluk mede.” En nu, vijftig; jaren later, ben ik er trotsch op jmet onverminderde kracht in gelijken geest te mogen getuigen. Gedurende den geheelen levenstijd der Academie heeft inderdaad tusschen haar en de Bredasche burgerij de beste verstandhouding bestaan, een gevolg van wederzijdsche waardeering. Het is dus natuurlijk dat de Bredasche bevolking thans opgetogen is van vreugde en behoefte gevoelt op feestelijke wijze de zegeningen te herdenken, die door de K. M. A. door de gemeente zijn ten deel gevallen. Vroegtijdig openbaarde zich bij de Bredasche bevolking het welgemeend verlangen om, door het aanbieden van een geschenk, blijk te geven van hare gevoelens van dank en hulde. Het aanbieden van een geschenk werd dadelijk vastgesteld, maar de vraag rees: waarin dit bestaan zou. Zoo dikwijls de bevolking het zoo in alle opzichten voorbeeldige Cadettenkorps, saamgesteld uit de bloem van Neerland’s jongelingschap, mocht zien uitrukken, het zij bij parades of andere oefeningen, meenden steeds velen dat de luister van dat Corps verhoogd zou worden, indien het een vaandel voerde. En die meemng, algemeen gedeeld, leidde er toe dat het aanbieden van een vaandel aan het Cadettencorps geacht werd te zijn een waardig geschenk, tevens getuigende van hoogachting voor de K. M. A. Vrijmoedig en met vertrouwen wendde zich daarop de Hoofdcommissie ter feestelijke viering van het 75-jarig bestaan der K. M. A., na vooraf den Heer Gouverneur met het voornemen der Commissie te hebben in kennis gesteld, tot H. M. onze geëerbiedigde Koningin met het bescheiden verzoek dat het aan H. M. gelieve te behagen te vergunnen, dat aan de K. M A., ter gelegenheid van haar diamanten feest, een vaandel als in het verzoekschrift werd omschreven, aan het Cadettencorps moge worden aangeboden. Hare Majesteit kwam tegemoet aan den wensch der Bredasche bevolking en beschikte dat een vaandel mocht worden aangeboden dat door het Cadettencorps kan worden gevoerd. Openlijk breng ik hier eerbiedig dank namens de geheele bevolking van Breda, aan onze zoo beminde regeerende Vorstin voor het, door Haar gegeven blijk van goedgunstige gezindheid jegens onze gemeente; aan Neerlands Koningin, terecht alom bemind en gevierd, maar niet minder bemind en gevierd in Breda, waar de gevoelens jegens ons Vorstenhuis geheel bijzonder wortelen in de geschiedkundige traditiën van een ver verleden. Cadetten! Zoo staat hier dan het vaandel dat de Bredasche bevolking U wenscht te schenden. En als hoofd dier bevolking valt mij het oijzonder voorrecht te beurt, U dit vaandel lan te bieden. Moge het U aangenaam en welkom zijn en door U met dezelfde gevoelens ?an sympathie aanvaard worden als waarmede iet U wordt geschonken. Het zij U het symbolieke teeken van eenheid ;n verknochtheid aan onzer aller dierbare koningin, van eenheid in liefde voor het vaderland. Ik stel het U ter hand met al den eerbied rerschuldigd aan eene instelling, welke steeds lestuurd geworden door eminente mannen, ook
e groote mannen toegerust met den fakkel der krijgswetenschap en huldigende het devies: Moed, Beleid en Trouw, heeft opgeleverd; mannen, wier leven en streven ten zegen was van ons geëerd Vorstenhuis en liet geheele Nederlandsche volk, in en builen Europa. Wat zij waren, wat zij zijn, zult Gij - Cadetten, ook worden ! Q Ik zeide: zoo staat dan de Academie voor ons, groot in haar verleden, groot in haar heden. e Maar zij zal ook groot zijn in de toekomst. Ook nu weder, toevertrouwd aan mannen groot van geest en kennis, edel van hart, 1 ware vaderlanders, bestaat er alle waarborg 1 dat zij zal blijven groeien en bloeien en zal 1 blijven tot in onbeperkten tijd een onzer meest 3 roemrijke landsinstellingen en een sieraad onzer gemeente Breda. 1 En zoo bhjve, wat onze huldengroet op 3 heden, als een bede voor het toekomende in ) zich sluit, het leven der jubileerende instelling 3 onder Gods bescherming een leven van voorspoed, roem en eer tot glorie en zegen van ï Koningin en Volk. Leve H. M. de Koningin en Haar Koninklijk i Huis! Leve de Koninklijke Militaire Academie! De burgemeester ontplooide het vaandel, ‘ waarna Majoor Schuurman het Kon. Besluit voorlas, waarin bepaald werd dat aan dit vaandel | dezelfde eer bewezen zou worden als aan de regimentsvaandels. Daarna sprak Kolonel Sabron, de gouverneur , der K. M. A. als volgt: Mijnheer de Burgemeester! Is het heden in de geschiedenis van Breda ■ een belangrijke dag, voor de K. M. A. is het een zeer gewichtige. Dat door velen in dit gevoelen wordt gedeeld dat hier iets zeer belangrijks plaats vindt, wordt wel bewezen door de talrijke schare hierheen gestroomd om tegenwoordig te zijn bij de plechtigheid. Voor de belangstelling ben ik allen, hier aanwezig, van harte dankbaar. Ik sprak van een belangrijke dag. Na hetgeen door U mijnheer de burgemeester in zoo welsprekende woorden werd gezegd, zal het overdadig zijn dit nader toe te lichten. Niet minder dankbare gevoelens bezielen ons nu niet alleen de gelukwenschen der burgerij worden aangeboden, maar tevens aan de Academie een hulde wordt gebracht, welke in ieder opzicht treffend genoemd mag worden. U mijnheer de burgemeester hebt er aan herinnerd wat de Academie voor Breda is geweest en wat U van deze inrichting verwacht voor de toekomst. Wederkeerig is ook de K. M. A. aan Breda veel verschuldigd. Ik zou te uitvoerig worden wanneer ik wilde opsommen wat Breda voor de Academie in die 75 jaar geweest is. Om slechts een enkele te noemen herinner ik aan de gulle gastvrijheid die de cadetten steeds van de Bredasche families hebben ondervonden, te hooger te waardeeren voor zooveel jongelui verre van het ouderlijk huis. Mijnheer de burgemeester ik aanvaard als gouverneur der K. M. A. het huldeblijk der burgerij met de meeste waardeering. Het is een huldeblijk van groote zinrijke beteekems en van blijvende moreele waarde dat allen op de Academie bewijs zal geven wat Breda Jgevoelt voor het cadettenkorps. ’ Wees overtuigd van onze erkentelijkheid zoo' wel door de wenschen die U hebt geuit als voor het huldeblijk. Mogen de wenschen vervuld worden dan zullen ook in de toekomst de cadetten gaarne instemmen met de kreet die zij in ’t hart dragen: sLeve Breda”. Alle cadetten stemden levendig met deze kreet jn, enthousiast zwaaiende met hunne kepi’s. Het vaandel werd nu overgegeven aan den cadet jhr. Backer, die als drager was aange wezen. Vervolgens sprak de gouverneur de cadetten toe en zeide ongeveer: Mijn eerste woord een hartelijke gelukwensch. Hoevelen onder U en vooral hoe zeer velen uwer voorgangers hebben gewenscht dat het korps een vaandel mocht bezitten. Ziedaar dien wensch vervuld. Dit vaandel zal voortaan het korps vergezellen en het tot hoogere luister strekken, niet alleen omdat het een sieraad is, maar ook beteekems heeft. Een vaandel heeft niet enkel beteekenis voor de korpsen die in hun geheel te velde trekken. Hoewel Uw korps bij mobilisatie geen geheel meer vormen zal, kunt Gij het vaandel dan niet medenemen. Daarom is een vaandel bij U niet misplaatst. Napoleon I gaf ook vaandels aan mineurs en sapeurs, die toch ook niet bijeen blijven. Al blijft Uw vaandel achter Gij zult indachtig zijn aan de Cadetten van 1831 waarvan er de Willemsorde verdienden. De rol. die het vaandel in den strijd speelt is een andere dan vroeger, maar de hoogere beteekenis welke het vaandel bezit als symbooj van de eenheid van het korps, van liefde en trouw tot Koningin en Vaderland , is dezelfde. Beschouw ( ook dit vaandel zoo het is als de wil van Hare Majesteit, want op Haar verlangen zullen aan dit vaandel dezelfde eerbewijzen gebracht worden als aan de regimentvaandels. Waar aan dit vaandel zooveel eer gebracht zal worden, is het aan U die eer ook hoog te houden. W’aakt er voor dat het vaandel in den onbesmetten toestand blijve en de Koninklijke instelling een keurkorps. Dan zal de Academie blijven beantwoorden aan haar doel, dan zal zij den staat de elemen- { ten blijven geven welke de hechtsten steun 1 vormen voor den troon onzer koningin. Leve
de Koningin. Allen stemden in met deze kreet. De cadetten defileerden met hun nieuwen vaandel voorbij den minister, burgemeester, raadsleden enz. Toen het korps was voorbijgetrokken, wendde de minister van oorlog zich tot den gouverneur en zeide: Kolonel ik wensch U van harte geluk met de eer die de academie is te beurt gevallen in de aanbieding van dit vaandel. Ik hoop dat U nog langen tijd aan het hoofd van die inrichting zult mogen staan en dat als de omstandigheden het noodzakelijk maken dat U een ander commando wordt opgedragen, Uw opvolger met dezelfde gevoelens zal zijn bezield als die welke daar zijn neergelegd in de woorden gericht tot de cadetten. En vervolgens den burgemeester: M. d. B Ik dank U zeer voor de eer aan de Academie bewezen en geef U de verzekering, dat deze dag door mij, als oud cadet, onvergetelijk zal zijn. Het vaandel bestaat uit een vierkant stuk gele zijde, aan de eene zijde het Nederlandsche wapen met de woorden Koninklijke Militaire Academie, aan de andere de gekroonde W met het wapen van Breda. Op een zilveren plaatje aan de stok leest men: Geschenk van de Bredasche burgerij aan de Kon. Mil. Academie.