liet is wel zeer treffend, dat zij, die van de oudste tijden af zich met het vraagstuk van de veredeling der menschen ïebben beziggehouden en de uitkomsten mnner overwegingen in zulk een vorm lebben medegedeeld, dat zij tot onze tennis zijn gebracht, de werking van de vet dezer veredeling zagen. In elke voorstelling samenhangend met godsdienst
begrippen vinden we, soms onder ruwe beeldspraak een symboliek, die moeielijk is te doorgronden, bij een inkleeding van bloot materieelen aard, de zucht naar hoogere gedachten, naar opvoering van denken en zijn, de eerste kiem van menschelijke deugden. Het is zeer merkwaardig dat men reeds in de heilige boeken der oude Parsis, welke geschriften wellicht duizend jaren zijn voorafgegaan aan de samenstelling der evangelies, dat men daar reeds verkondigd vindt deze schoone stelling: »Uw naasten gelukkig maken, dat is het doel van het leven”. Dat is des menschen bestemming, dat hij, waar mogelijk zijn medemenschen helpt, hetzij met pliysieke kracht, hetzij met moreelen steun, of op welke wijze ook. En er is een regeling, die der noodzakelijkheid, door welke zulks mogelijk wordt gemaakt. Nu is het niet zoo ingericht, dat wij van de duizenden wijzen, waarop ons dienstbetoon te benutten is, eerst een overzicht krijgen om vervolgens, na zorgvuldige vergelijking, een keus te doen. Voor zulk een onderzoek zou het langste leven veel te kort zijn. Schooner nog is de uitoefening, indieu voor het verleen en van steun een overwinning op u zelf noodigïs, indien ge, om anderen te helpen, doet wat ge anders niet zoudt gedaan hebben, indien ge u opoffert ter wille van anderen. Zoo als’t hier nu geschreven staat lijkt dit zoo zwaar en moeielijk, maar bijna dagelijks worden kleinere opofferingen gevraagd, die wij zoo gemakkelijk kunnen volbrengen en waardoor het zoo geboren geluk voor de andere partij veel grooter is dan hetgeen wij ons moesten ontzeggen. Hetzelfde wat voor anderen een genot is, kan voor ons onaangenaam zijn, doch waar door afwezigheid of niet deelname de vreugde van meerdere menschen verstoord zou worden, daar is ’t niets minder dan een menschenplicht om zonder openbaring van gevoelens, dat verwachte genot niet te belemmeren. Wat zou ’t een heerlijke wereld kunnen worden als alle menschen meer bereid en er op uit waren om zich voor elkander te geven. Niet als ratten knagen aan de kanten van hun verplichtingen, zoodat eindelijk het resteerend middenstukje verbazend klein wordt, maar ze steeds te houden geheel gaaf, zonder breuk of slijtage. Wat ons gevoerd heeft tot het standpunt , waarop wij ons thans bevinden en wie na ons komen veel verdere stoffelijke en zedelijke overwinningen zal doen behalen, is de omstandigheid, dat er iets meer wordt begeerd dan het oogenblikkelijk bereikbare, dat de behoeften iets verder gaan dan tot aan de grens van hetgeen men zich zelf kan verschaffen. Doch daar komt dan de vraag van de wederdiensten bij te pas. Voor wat men geeft wil men dikwijls meer terug ontvangen, dan men gekregen heeft. Niet de som der bewezen diensten, maar die welke ons persoonlijk worden bewezen,
.chten wij te gering. De oorzaak ligt lan met in den aard van het werk, tiaar in de verdeeling. En dit is een raagstuk, waarmede reeds sinds de allerudste tijden, de menschen het te kwaad ;ehad hebben, ’t Is zooals in een huis;ezin, daar niet het verkrijgen, maar et verdeelen van den koek den meesten ist veroorzaakt. Men heeft gezocht en 3 nog altijd zoekende naar een geschikte irrnule om die op de verdeeling toe te assen. Dat deze spoedig zal gevonden /orden is niet te verwachten , integendeel oud ik het er voor — de verschijnselen ie het tegendeel doen vermoeden zijn og niet te bespeuren — dat de menscheid tot op de hoogste trappen van ont/ikkeling nog zal blijven zoeken naar erbetering' in het regelen van maatchappelijke verhoudingen. Ja dat dit oeken voor haar een levensvoorwaarde 3, een noodzakelijk opvoedingsmiddel, en oefening , die geen dag mag worden agelaten. Zoo heeft het zoeken naar /iskundige onmogelijkheid van de cirkelluadratuur den wetenschappelijken arbeid bvorderd en hebben verschillende poginen tot ontdekking van den steen der /ijzen of het middel hetwelk onedele letalen in goud moest omzetten tot lenige vinding op het gebied der chemie eleid. Over de verhouding tusschen dienst n wederdienst zullen we met meer vrucht unnen redeneeren, naarmate hetgeen dj zelven hebben aan te bieden, hooger waarde krijgt. Het is de zaak van een erkeerde zijde aanraken, als men dit wil erminderen in evenredigheid tot heteen ontvangen wordt; als men het latste onvoldoende vindende daarom ok met het eerste blijft beneden getelde eischen, want daarmede wordt het Igemeen belang geschaad, dat het hoogst taan moet. Het wordt zoo gemakkelijk vergeten at het doel van het leven is, zijn aasten gelukkig te maken en als men r nog aan denkt dan wil het gebeuren at van zeker Hollandsch spreekwoord, raarin melding wordt gemaakt van twee rij ongelijksoortige kleedingstukken, de erinnering te voorschijn treedt. Het emd is nader dan de rok of iedereen is ichzelf het naast of ieder voor zich en lod voor ons allen, dat zijn alle stopippen die opgeld doen, wanneer men oor een kleinere of groote opoffering reinig lust gevoelt. En dan vraagt men ich niet af of door het weigeren van et gevraagde offer niet een veel inniger roefheid en dieper teleurstelling ontstaat an het offer zou gekost hebben , dit verweegt men zelfs niet, want indien it wel gebeurde zou men zich voor een erhaling wachten. Dan immers ontstaat at onaangename gevoel van onvoldaaneid over zich zelf. Daarom alleen reeds, m dat hinderlijke zelfverwijt niet meer 3 doen geboren worden, zou men bij tter gelegenheid het offer brengen, [ierom lijkt mij La Rochefoucould’s pvatting over egoïsme niet zóó verwerpelijk. La Rochefoucould, na te hebben
betoogd dat eigenliefde, de natuurlijke drang tot zelfbehoud, de neiging bezit om zich uit te breiden en tot beginsel van alle handelingen van het individu te worden, zoekt dan verder aan te toonen, dat elke menschelijke handeling, ook die welke het spraakgebruik als deugden aanmerkt—, louter uitingen van egoïsme zijn, en dat egoïsme de eigenlijke bron is van alle leven. Egoïsme is bij hem zoowel de grondslag van elke deugd als van elke ondeugd, omdat steeds de zucht naar zelfbevrediging den doorslag geeft. Deze redeneering wordt nu vrij algemeen als sophistisch verworpen en men stelt er tegenover het feitelijk vermogen van den mensch tot belanglooze daden, waarvan dan de zelfbevrediging een niet te voorzien gevolg is, dat niet als drijfveer der handelingen kan worden aangemerkt. Ook hierop echter is nogal ’t een en ander aan te merken, want voor men beslist over het al of niet volbrengen van een belanglooze daad weegt, hetzij soms misschien onbewust, de overweging van de te verwachten onbevrediging bij nalaten van de daad wel degelijk mede. Zij moge dus al geen hoofdreden zijn tot het volbrengen, in elk geval werkt zij mede om het individu tot het besluit van volvoering te geleiden. Zelfvoldoening is een heerlijk loon en wie het eenmaal uitbetaald heeft gekregen, zal niet nalaten zijn best te doen om er steeds meer van op te strijken.