jÜJhKöTlh KLAD^ Gescher & Kemper, f.3narttstraat, Telefoommmmei 95 IBiRJCDAn GROOTE KEUZE van TAPIJTEN, Golflijn- en Mol-Mon, BEHANGSELPAPIER iVieubeSs en Keilden. Ingericht voor het geheel in orde maken /an huizen, hotels en gestichten. Franco verzending van stalen en goederen Voor de orders wordt eerst prijsopgave gedaan.
Bredasche courant
- 29-11-1903
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Bredasche courant
- Datum
- 29-11-1903
- Editie
- Dag
- Uitgever
- W. van Bergen
- Plaats van uitgave
- Breda
- PPN
- 421095903
- Verschijningsperiode
- 1814-1941
- Periode gedigitaliseerd
- 11 april 1814 - 1814, no. 13 (16 april) - jrg. 150, no. 110 (11 mei 1940) ; jrg. 150, no. 111 (22 mei 1940) - jrg. 151, no. 417 (15 okt. 1941)
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Stadsarchief Breda
- Nummer
- 141
- Jaargang
- 112
- Toegevoegd in Delpher
- 21-01-2019
Advertentie
TWEE BROCHURES.
Bij de Naamlooze Vennootschap «Bredasche Boekhandel en Uitgeversmaatschappij” voorheen Broese & Co. zijn kort achter elkaar twee boekjes verschenen, beide behandelende het dreigende annexatieplan. Wie de twee vlugschriften gelezén heeft, moet verbaasd zijn geweest over het scherp contrast. Zij staan tegenover elkaar, de eerste het plan aanvallende, de tweede het verdedigende en nu is ’t vooral de argumentatie van beide schrijvers, die een zoo markant verschil oplevert. »De Annexatie, Breda’s Ondergang®, door J. H. Witsenborg, is de titel van 'teerste; «Annexatie of niet®, Een woord aan de Bredasche burgerij, door R. Metelerkamp, is die van het tweede. De heer Witsenborg schenkt klare wijn, hij zegt wat gezegd dient, zonder onaangenaam of persoonlijk te worden, maar ook neemt hij geen blad voor zijn mond, hij redeneert zuiver en logisch, leidt ’t een van ’t andere af, betoogt helder en eenvoudig, rustig, waardig en kalm haalt hij argumenten en bewijzen aan en bouwt daarvan op het stevig onaantastbaar gebouw, dat vast staat, rustende op degelijke grondslagen en dat bestand is tegen beschieting en stormloop. Leest men dan het artikel van den heer Metelerkamp, dan dringt zich onwillekeurig de gedachte op: de voorstanders van het annexatie-plan staan zwak, heel, heel zwak. Er is iemand die den handschoen opneemt, maar zijne wapens en zijne rusting zijn niet in orde en hij kan aanvallen noch verdedigen. Indien we eens nader bezien dat gedeelte van de brochure, waarvan de schrijver zegt dat ’tis «het voornaamste gedeelte van mijn opstel, namelijk: het doel der annexatie »dan zal ’t gemakkelijk zijn de waarde der argumenten te schatten door den pleitbezorger der voorstanders a»n0p.ha.ald-
De heer M. betoogt dat noodig zijn om van Breda eene groote stad te maken: b Intellect en grondbezit. Voor de tegen- n woordige bewoners van onze stad is ’t z niet vleiend te moeten hooren dat het Intellect geïmporteerd moet worden en b dat er dus momenteel een razende be- a hoefte aan is. o «Door Intellect, zegt de schrij ver, versta G ik eene verzameling personen (in dit ti geval de in-en buitenwoners van Breda), li die door hunne maatschappelijke ont- z wikkeling, hun karakter, hunne persoon- v lijkheid en al hunne verdere verschillende h eigenschappen; elk in zijn kring, als het b ware zijn aangewezen, om de burgerij d en het volk te leiden en in verheffenden zin voor te gaan en te helpen in den 1 levensstrijd, en het komt mij voor, dat li dit punt, zoowel in de brochure van den r heer Witsenborg, als door de redactiën u der Bredasche couranten en ook door de ii heeren van de vergadering in »Flora« v (Zaterdag 12 September) niet genoeg p naar waarde is getaxeerd. Het is voor n eene stad in het algemeen en dus ook n voor Breda niet hetzelfde, of men voor verschillende benoemingen van algemeen y belang eene keuze kan doen uit tien of E uit honderd personen. Maar hiervoor is g dan ook natuurlijk noodig, dat dergelijke y personen ook zitting kunnen nemen in y den gemeenteraad en andere publieke in- k stellingen. Niet zoozeer om daardoor b onzen gemeenteraad met eenige leden te k vermeerderen , maar om er in te brengen, nieuw leven en nieuwe gedachten , ruimere n levensopvattingen; om dien te versterken n met nieuw bloed, nieuwe krachten, in h één woord, om er een zeker cachet aan d te geven; een cachet, dat hoog staat G boven persoonlijke belangen en kleine ti inzichten en vooral boven kerkelijke a partijen. En dat dit laatste, helaas/ noodig is, werd eenige dagen geleden ei alweder bewezen bij de herstemming van h twee leden voor den dubbelen raad, toen er, 24 uren vóór de stemming, een geel d pamphlet langs de huizen werd verspreid, ei geteekend door «eenige katholieke kiezers« waarin nota bene, gewaarschuwd wordt a tegen de aanranders der Katholieke d beginselen!« u Uitstekend! Over de manieren der zi katholieken bij verkiezingen is te dezer ei plaatse kort geleden ’teen en ander gezegd d en met den laatsten zin zijn we ’t vol- z< komen eens. Meer nog. We deelen ai geheel en al het gevoelen van den ge- d achten schrijver over hetgeen hij zegt ter zake van Intellect. Maar hoe dit in o verband staat met de annexatie, begrepen vv we niet zoo direct. Zijn er in onze stad ai van meer dan 26000 zielen geen of geen b voldoende personen , die tot de intellectuele gerekend mogen worden? Zijn die allen zi en uitsluitend gevestigd op het te an- s1 nexeeren gedeelte? Indien dit zoo is ti dan geven zij op de meest onverholen ei wijze te kennen dat ’t belang van Breda hen niet aan de koude kleeren raakt en rt aan zulken, die bon gré, mal gré tot zi Breda’s burger worden hervormd, zal de te gemeenschap weinig genoegen beleven.
De verdediging dat grondbezit (uitleiding van grondbezit) noodig is, is ïog veel zwakker en slapper. Daarover ;egt de heer M. alleen: «En wat nu de uitbreiding en het grondlezit betreft, wensch ik mij te houden an de Memorie van Toelichting en het iordeel van onzen Gemeenteraad aan de Gedeputeerde Staten. Het is mijne overuiging ter goeder trouw, dat deze ichamen geene uitbreiding der stad ouden hebben voorgesteld, indien daarroor zoowel op het gebied van volksmisvesting, als van volksgezondheid, irandgevaar en politiewezen geene afloende redenen bestonden. Deze redenen zijn in de Memorie van toelichting omschreven en zullen natuurijk nu in de vergadering van den dubbelen •aad worden besproken, toegelicht en ïitgewerkt. De heer Witsenborg tracht n zijne brochure al de genoemde redenen vel te wederleggen, maar dit is eene jersoonlijke opvatting van ZEd. waar nen die van den gemeenteraad tegenover nag stellen.« Met andere woorden dus: wat de heeren vijzen, moeten de... burgers prijzen. )at het gemeentebestuur te goeder trouw ;ehandeld heeft bij de voorstellen , willen ve geen oogenblik betwijfelen, maar dat vil nog niet zeggen, dat het niet dolen :an Errare humanurn est — en ook het lestuur van een stad, ja zelfs intellectuels :unnen dwalen. De schrijver heeft alzoo twee hoofdnotieven, die voor hem de annexatie naken tot een onafwijsbare noodzakelijkieid. De eerste is behoefte aan intellect, Ie tweede dat het gemeentebestuur en Gedeputeerde Staten toch wel te goeder rouw zullen zijn geweest, toen zij de nnexatie-plannen ontwierpen. Stellen we daar nu eens tegenover enige citaten uit de brochure van den eer Witsenborg. Is grensuitbreiding noodzakelijk vraagt e heer W. — zeer terecht — zich erst af. «Zoo ja, dan moeten wij door den zuren ppel heenbijten, ook dan wanneer uit e becijferingen bleek, dat zulk een itzetting financieel nadeelig voor ons ou zijn, terwijl een becijfering, die ene voordeelige balans zou aantoonen, e zaak voor ons wel is waar begeerlijk ou maken, maar toch nooit als afdoend rgument voor de annexatie zou mogen ienen. Er zal toch wel nooit een linister gevonden worden, die, alléén m Breda’s kas te stijven, een wetsontwerp tot grenswijziging ter goedkeuring an de Staten-Generaal zou willen aanieden en nog veel minder verdedigen. En wat nu die noodzakelijkheid betreft oo hebben alle op de zaak betrekkelijke tukken mij daarvan niet kunnen overuigen. Die noodzakelijkheid toch zou erst dan blijken wanneer bewezen ware: bf dat onze tegenwoordige grenzen , nu 3eds of binnen weinige jaren, te eng ijn om eene steeds toenemende bevolking 3 bergen; öf dat de toestanden ip de ons omgevende gemeenten van dien aard zijn, dat zij gevaar opleveren voor de volksgezondheid of voor de veiligheid van personen en goederen. Laat ons zien, wat de Memorie van Toelichting van Gedeputeerden en die van B. en W. van 13 Mei 1899, welke op vele punten een merkwaardige overkomst met elkander hebben, omtrent een en ander te weten te vertellen. Gedeputeerden zeggen: «de aanwezig«heid in die gemeente (Breda) van een «Militaire Akademie, een groot garnizoen, «een Gymnasium, een gemeentelijke «Hoogere Burgerschool, goed ingerichte «openbare en bijzondere scholen voor «lager en meer uitgebreid lager onderwijs, «ambachts- en teekenscholen, een gas«fabriek, een hoogdrukwaterleiding en «alle verdere stadscomfort was oorzaak, «dat juist het grensgebied zich in die «jaren” (bedoeld zijn de laatste ruim 30 jaren) «heeft ontwikkeld tot een uit- en «aanwas van de eigenlijke gemeente «Breda”. Zeer juist! Al de genoemde aantrekkelijkheden waren, zooal niet geheel dan toch de hoofdoorzaak, dat zoovele menschen, die daarvan mede wilden genieten, zonder een cent in de kosten er van bij te dragen, zich vlak aan, maar buiten onze grens vestigden. Maar dit klopt niet met ’t geen Gedeputeerden bijna onmiddellijk laten voorafgaan en waar de oorzaak van dien «uit- en aanwas« aan iets geheel anders wordt toegeschreven, nl. «De aanwinst «der strook grond, door slooping dier werken® (de vestingwerken) «verkregen «bleek spoedig onvoldoende, zoodat men «buiten de grenzen van Breda zocht, «wat daarbinnen met in genoegzame «mate voorhanden was.« Hoe Gedeputeerden twee zulke elkander tegensprekende argumenten bijna vlak onder elkander hebben kunnen nêerschrijven is tamelijk duister. In ieder geval is het laatste argument niets anders dan een geheel onjuiste bewering. Meer dan dertig jaren of het derde eener eeuw zijn noodig geweest voor het bebouwen van een aantal nieuwe straten, zoowel ten Noorden en ten Zuiden als ten Oosten en ten Westen van de oude stad. Dat noemen Gedeputeerden »spoedig«. Als men deze beteekenis aan het woord hecht, dan begrijp ik. dat zij zich ongerust maken over onze toekomst, want dan zullen wij, in de veronderstelling, dat de bevolking blijft toenemen als in het vorige tijdperk, na verloop van nog eens een derde van een eeuw (dus al spoedig!) gebrek aan bouwgrond hebben en zullen Akademiesingel. Ceres- en Nassaustraat, Oranje-, en Maurits-, Nassau- en Wilhelminasingel, de Loopschans, het Wilhelminapark, de Weerijs- en Tramsingel enz. volgebouwd zijn, terwijl de bevolking in dien tusschentijd van 26000 tot 35 a 40000 zielen zal geklommen zijn.” Dan becijfert de schrijver hoe we inj dien de bevolking blijft toenemen als tot
nu toe, we nog een voorraad bouwgrond hebben voor een onbepaald aantal eeuwen. Een ander argument, waarmede de noodzakelijkheid zou te bewijzen zijn, is dat toestanden in aangrenzende gemeenten van dien aard zijn dat zij gevaar opleveren voor de volksgezondheid of voor personen en goederen. Is in onze stad op dat gebied niets meer te doen? De Mem. van Toelichting antwoordt er op dat »de gemeente Breda »o. m. de gelegenheid (zal) bekomen, »om, beter dan voorheen, aan de eischen »der volksgezondheid en volkshuisvesting »te voldoen.« Dat »beter dan voorheen« is goed, roept de heer W. snaaksch uit en vervolgt dan: Gedeputeerden schijnen , hetgeen wij tot nu toe in het belang der volksgezondheid presteerden, dus nog niet zoo bizonder fraai te vinden. Dit lezende dacht ik: Gedeputeerden hebben zeker de primeur gehad van het artikel »In het donkerste Breda«, voorkomende in het Dagblad van N.-Br. van 9/10 Augustus jl. en maken nu van de gelegenheid gebruik, ons, in bedekten term, toe te roepen: »Gij Breda, steek de hand in »eigen. boezem, daar is het ook niet »frisch!« Maar doorlezende merkt men, »dat dit de bedoeling niet kan geweest »zijn , want daar tappen die heeren wéér suit een geheel ander vat; »de opname Bin de nieuwe grenslijn van het buurtschap ^)Duitenhuis«, zoo zegt de Memorie, Bis ook daarom geschied, wijl dan die Bzeer uitgebreide buurtschap, palende Baan Breda en voor het grootste gedeelte Bbevolkt door arbeidersgezinnen, geheel Bvalt binnen het bereik der maatregelen, Bwelke de gemeente Breda in het belang Bder openbare gezondheid harer inwoners Btoepast.« Hoe nu? Zijn nu die maatregelen in eens zoo goed, dat ze als argument kunnen dienen voor de inlijving van de buurtschap Duitenhuis ?” Geleidelijk voortgaande aan de hand van de M. v. T. beziet de heer W. nauwgezet en van alle zijden wat B. en W. of Ged. Staten ter ondersteuning aanhaalden. Hij bespreekt dan de kwestie van het drinkwater en toont aan dat ook hierin B. en W. zich zelf tegenspreken De M. v. T. zegt eerst dat slecht drinkwater tweemaal de oorzaak was van eene besmettelijke ziekte in een der fabrieken. Maar onmiddellijk aan dit alarmeerend bericht gaat de mededeeling vooraf Bdat Breda hier (d. i. in de fabriekenbuurt) te hulp moet komen, vooral met goed drinkwater. Dan neemt de schrijver onder handen de andere Bgevaren«: onvoldoende brandweer, politie etc. En merkt hij op indien ’t waar is dat de Bredasche brandweer Bonverplicht reeds herhaaldelijk groote onheilen moest voorkomen« (in de omliggende gemeenten n. 1.) dan is het voorstel van Ged. Staten, om de nieuwe grenslijn te trekken dwars over den Boulevard-Mastbosch onverantwoordelijk. Hierdoor toch ontstaat precies dezelfde toestand tusschen Breda en Ginneken als men nu tusschen Breda en Teteringen zoo gevaarlijk acht. Of kan wellicht Ginneken wel Bbogen« op eene inrichting harer brandweer die Bop de hoogte des tijdsei is? En van de politie o. a : De M. v. T. van Gedeputeerden zegt hieromtrent alleen, dat Bhet politietoezicht op velerlei gebied Bdikwijls belangrijk verschilt.il Dat is een waarheid als een koe, waarmede natuurlijk niet bewezen wordt en ook niet bewezen kan worden, dat daardoor onze veiligheid wordt bedreigd. Of hebben Gedeputeerden dit wellicht niet bedoeld ? Maar wat bedoelen zij dan wel? B. en W. uiten zich omtrent deze zaak vrij wat krachtiger. »Zij zeggen, adat het Breda met zorg vervult, dat zij Beene bevolking aan hare zijde heeft, Bwelke« o. m. Bde goede orde door zeer Bonvoldoende politie in de waagschaal
ssteltii en noemt dit Been niet te misBkennen gevaar voor Breda.ii $ Het heeft er wel iets van alsof wij omringd zijn door wilde volkstammen of, voor ’t minst, alsof het daar in Teteringen en Prinsenhage krioelt van bandieten, die maar steeds op den loer liggen om hier te komen moorden en plunderen, (Dat wij, na de annexatie, Ginneken tot buur krijgen, even als nu Teteringen en Prinsenhage, schijnt voor ons niet gevaarlijk te zijn. Die brave Ginnekenaren !) Slot volgt.