Gescher & Kemper, Vjemaiitstraat, Telefoonnummer 85 BREDA. GROOTE KEUZE van TAPIJTEN, Goriiiü- en MBüM-Mfü, BEHANGSELPAPIER Meubels en Siedden. Ingericht voor het geheel in orde maken van huizen, hótels en gestichten. Franco verzending van stalen en goedéren Voor de orders wordt eerst prijsopgave gedaan.
BEKENDMAKING* Onderzoek naar de geoefendheid van lotelingen dér lichtingen 1903 en 1904 en van adspirantenvrijmlliger voor het reservekader. De BURGEMEESTER van Breda , Gelet op eene van den heer Commissaris der Koningin in deze provincie ontvangen circulaire, alsmede op art. 104, 2e en 3e alinea der Militiewet 1901, luidende: «Voor de samenstelling van het gedeelte tot korte oefening in te lijven , worden in de eerste plaats inaanmerking genomen de lotelingen, die aan door Ons te stellen eischen van militaire bekwaamheid en lichamelijke geoefendheid voldoen. Indien het aantal van hen, die aan deze eisehen voldoen, niet overeenkomt met het tot korte oefening in te lijven gedeelte, heeft hij, die een hooger nummer bezit, den voorrang tot de toelating daarbij.
»De lotelingen, die aan door Ons te stellen eischen van militaire bekwaamheid of lichamelijke geoefendheid voldoen, worden, voor zoover zij daartoe geschikt bevonden zijn en dit met de belangen van de dienst is overeen te brengen, ingelijfd bij het corps en geplaatst in het garnizoen hunner keuze.” brengt bij deze ter kennis van de belanghebbenden : dat van en met 4 tot en met 16 Januari aanstaande , alhier een onderzoek zal worden ingesteld naar de geoefendheid van: 1°. lotelingen der lichtingen 1903 en 1904, die dingen naar het bewijs, hetzij voor militaire bekwaamheid, hetzij voor lichamelijke geoefendheid, dan wel voor beide; 2°. jongelieden, die dingen naar het Militair Getuigschrift, vereischt tot het aangaan eener verbintenis bij het Reservekader; dat tot het onderzoek, hetwelk voor eiken deelnemer in één dag afloopt, uitsluitend worden toegelaten : a. zij, die hebben deelgenomen aan de loting voor de lichting 1904; b. de lotelingen der lichting 1903, die ingevolge het bepaalde bij de tweede zinsnede van art. 99 der Militiewet 1901, in 1904 worden ingelijfd; c. jongelieden, adspiranten-vrijwilliger voor het Reservekader der infanterie, vesting-artillerie of genie, voor zoover de tot één deze categorieën behoorende personen zich vóór of uiterlijk op den 10 December a, s. tot deelneming aan het onderzoek hebben aangemeld ; dat tot die aanmelding gelegenheid zal zijn aan het Bureau voor Militie en Schutterij op iederen werkdag tusschen 9 en 1 uren, van heden tot en met den 10 December a. s.; en dat bij de toewijzing van de lotelingen aan het korps en het garnizoen hunner keuze zij, die in het bezit zijn van een getuigschrift, dat zij voldoen aan de eisehen, zoowel van militaire bekwaamheid als van lichamelijke geoefendheid, den voorrang hebben boven hen, die slechts een getuigschrift bezitten, dat zij aan één dezer eisehen voldoen. Ten slotte wordt nog opgemerkt dat door den heer minister van oorlog is bepaald, dat de voorrechten, genoemd in art. 104, 2e en 3e alinea der Militiewet 1901, slechts zullen toegekend worden aan die lotelingen, welke de getuigschriften verkregen hebben in het jaar waarin de aflevering zal plaats hebben, zoodat
getuigschriften, in het jaar 1903 behaald, in 1904 buiten aanmerking blijven. Breda, 30 November 1903. De burgemeester voornoemd, Ed. GULJÉ. BEKENDMAKING. BELASTING OP TREKDIEREN. De BURGEMEESTER der gemeente Breda, brengt ter kennis der belastingschuldigen , dat1 het op 26 Nov. j.1. invorderbaar verklaard 2de kwartaalskohiervoorde belasting op de paarden, alsmede op de als trekdieren gebezigd wordende muildieren of muilezels, ezels, runderen en honden, voor het dienstjaar 1903/1904, van 1 Dee. a.s. af, gedurende acht dagen, op de gemeente-secretarie ter inzage zal aanwezig zijn en na het verstrijken van dien termijn, aan den ontvanger der directe belastingen alhier ter invordering zal worden uitgereikt. Breda, 30 November 1903. De burgemeester voornoemd, Ed. GULJÉ.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1903/12/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 01-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000322172:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1903/12/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 01-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000322172:mpeg21:p00001
EERSTE BLAD.
»L& vérité est en marche et rien ne I'arretera plus.” Deze gevleugelde woorden door Zola in zyn proces gesproken slaan verwezenlijkt te worden. Alles wat de machtige vijanden van waarheid en recht konden hebben zij gedaan om den leugen te doen zegevieren, twee, driemaal is ’t hun gelukt maar nu begint de Waarheid langzaan den steen af te wentelen die haar bedekt —- zij zal verrijzen. De in April 11. uitgesproken verwachting, dat het zeer waarschijnlijk spoedig zou komen tot een nieuwe definitieve herziening van het iDseyfus proces, wordt nu bewaarheid. In de zittiDg der Frausche Kamer van 7 April beschuldigde de sociaaldemocratische afgevaardigde Jaurês er den ex minister van oorlog, generaal Mercier van, dat deze, in den loop van liet herzieningsproces van Rennes, het praatje van het bekende borderel met de z g. kantteekeningen van den Duitschen keizer, voor waar had laten doorgaan en de radicale afgevaardigde
Rrisson verweet aan den ex-mmister van oorlog, Cavaignac, dat deze hem, Brisson, terwijl hij minister president was, geen mededeeling had gedaan van een op de Dreyfuszaak betrekking hebbenden brief van generaal De Pellieux, chef van den generaled staf. Tengevolge van dit debat nam de Kamer de volgende motie aan: »De Kamer, vertrouwen stellend in de regeering en besloten, de Dreyfuszaak niet buiten de grenzen der rechtspraak te laten gaan, gaat over tot de orde van den dag.” Den dag na deze Kamerzitting verklaarde de minister van oorlog, generaal André, dat hij geneigd was een onderzoek in te stellen naar de door Jaurès en Brisson gereleveerde feiten, en den 21sten April richtte Alfred Dreyfus,' de gewezen banneling van het Duivelseiland, een verzoekschriit tot den minister van justitie, tot herziening van zijn vonnis. Dank zij de voortvarendheid en de rechtschapenheid van generaal André kan men thans de herziening van het vonnis van den krijgsraad van Rennes als vaststaand aannemen. Het persoonlijk onderzoek van den minister van oorlog moet namelijk hebben aangetoond, dat van de 174 stukken van het veelbesproken, < ebeirne dossier, dat aan de leden van den krijgsraad is overgelegd, er tien valsch waren. Bovendien moeten er bewijzen zijn, dat en het getuigenis,, afgelegd door den onguren Czernuski, en dat van den schriftkundige Gubdin, valsch zijn geweest. Gnbelin zelf moet dat aan den minister hebben bekend. In den ministerraad van Vrijdag der vorige week deed generaal André van een en ander mededeeling aan zijn collega’s en dezen machtigden hem, ziju bevinding te onderwerpen aan het oordeel van de commissie voor de herzieningen, die zetelt in het departement van justitie. De aanwezigheid dt r valsche stukken in het dossier, dat den doorslag gegeven heelt voor bet vonnis van Rennes, vormt het nieuwe feit, dat een herziening mogelijk maakt en men twijfelt er niet aan, of de commissie van de herzieningen zal het a's zoodan g erkennen en de revisie-aanvraag van Dreyfus verwijzen naar het Hof van Cassatie.
De Dreyfus-zaak is dus feitelijk heropend sedert Vrijdag en toch heeft dit niet zulk een groote sensatie te Parijs gewekt, als men geneigd zou zijn, aan te nemen, omdat de beslissing van den ministerraad niet onverwacht is gekomen, daar men ze ssdert April verwachtte. Maar nu begint de oude geest weer vaardig te worden in de Dreyfus-zaak. Van de generaals die vroeger tegen Dreyfus partij hebben gekozen, schrijft Zurlinden aan de Gaulois: «Volgens een mededeeling van Havas, neemt de regeering het initiatief tot revisie van 1’Affaire. Zij wil het wagen, het land opnieuw in verwarring te storten en nog eens alle hartstochten te ontketenen. Handelt zij uit rechtvaardigheidszin of uit politieken hartstocht ? Dat kan men pas zeggen, als men de akten kent die aan de commissie voor de revisie zijn voorgelegd. Men moet dus kalm blijven en de nieuwe ontwikkelingsfaze van het geschil met zooveel te meer aandacht volgen, daar de regeering totnogtoe hare partijdigheid heeft getoond en daar er haar blijkbaar weinig aan gelegen is, de rechtspleging aan de politieke hartstochten te onttrekken.” In de Petite Bépublique verdedigt Jaurès den minister van oorlog tegen de nationalisten, wier taktiek het is, generaal André te beschuldigen, dat hij tegen den uitdrukkelijken wil van de Kamer handelt. Jaurès betoogt dat de motie die de Kamer op 7 April aan heeft genomen, nooit de beteekenis heeft gehad, om een verder onderzoek van de processlukken te verbieden, maar alleen om den verderen loop van zaken binnen de juridische grenzen te houden. Kenschetsend is ook dat de vroegere voorvechtster van Dreyfus, de Aurore, thans slechts feitelijke mededeelingen over den nieuwen keer in de Dreyfuszaak geeft, ofschoon Clemenceau, de wakkere medestrijder van Zola, het blad leidt. Clemenceau verzekert ook dat niet de ministerraad, maar alleen de minister van justitie last heeft gegeven tot de herziening van de zaak, echter nadat hij Vrijdag zijn collega’s met zijn voornemen in kennis had gesteld. De Aurore voegt er nuchter bij: «Er begint een geding, een eenvoudig geding, waarin een Franschman zich tot Fransche rechters wendt, om op de weldaden van de Fransche wetten een beroep te doen. Men kan schreeuwen, brieschen, met de armen zwaaien, een grooten mond opzetten, maar men zal niets anders kunnen vinden in de herziening van de Dreyfuszaak.” Aan de zijde van de Dreyfusards wil men dus blijkbaar zoo min mogelijk den politieken hartstocht laten meespreken en alleen het Hot van Cassatie aan het woord laten. Het zal van de tegenstanders afhangen, of dat zoo blijft. Alleen gaan de nationalistische bladen als Gaulois, Intransigeant, Pair ie en andere organen van den generalen staf uit den Dreyfus-tijd hevig te keer. Zij doen geen moeite, hun woede te bemantelen, deels uit vrees, dat nu eindelijk het volle licht zal vallen over de dtoeve zaak en daarmee over de machinatiën van de Merciers, de Du Paty de Clams en De Gonses, deels omdat de nationalistische partij na de onschuldigverklaring van Dreyfus één harer sterkste politieke wapenen tegenover de republikeinen zou ver- ! liezen. Het zal dan den persridders van de Ligue des Patriotes en van de Ligue de la Patrie ; franqaise niet langer mogelijk zijn, dagelijks Dreyfus een ellendeling te noemen, die zijn land aan den vreemde verkocht heeft, en degenen, die zijn zaak verdedigden, misdadigers te schel- , den, die verkocht zijn aan een Joodsch syndicaat, j zonder zich bloot te stellen aan een gerechtelijke vervolging. Terwijl de hoofdpersoon in het drama, Alfred Dreyfus, ieder interview weigert om kieschheidsredenen , nemen de kopstukken der anti-Dreyfusards geen blad voor den mond. Henri Rochefort heeft aan een journalist medegedeeld dat al de bevorderaars van de nieuwe 1 revisie in zijn oog grooter verraders zijn dan j Dreyfus zelf, want, zeide hij, zij zijn Franschen 1 en Dreyfus is geen Franschman. Men heeft 1 het recht, deze strijders voor de nieuwe revisie i als verraders te behandelen. Generaal Gonse verklaarde, dat de hernieuwing I van de zaak zijn gemoed in volkomen rust laat. I Het dagblad La Liberte' beschuldigt generaal j Andrè, zijn enquête buiten het gerechtelijk gebied te hebben uitgestrekt. Maurioe Barrés verklaart, dat de hernieuwing van de zaak-Dreyfus door hem als een misdaad j beschouwd wordt.
"DREYFUS.". "Bredasche courant". Breda, 1903/12/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 01-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000322172:mpeg21:p00001
VAN JONAS LIE. 22. Nadat Morten meer bekend werd met de huiselijke omstandigheden, begreep hij, dat er tusschen Heggelund en diens vrouw oneenigheid moest bestaan over de wijze, waarop Stuwitz behandeld moest worden, want — geheel tegen haar natuur — trachtte zij het gedrag van haar man jegens hem te vergoelijken door de eene of andere vriendelijkheid; dat was een punt, waarover zij met haar man niet gelijk dacht. De oude Stuwitz had echter ook zijne goede zijde en hij kon zich erg nuttig maken voor dengene, die de kunst verstond hem naar de oogen te zien. Uit alles moest men dan laten merken, dat men tot de b winkel part ij” behoorde. Overigens had hij, als hij wilde, een buitengewoon talent tot het uitdenken van plagerijen jegens zijne ondergeschikten en tegenover Morten was hij op dit punt onuitpnttelijk. Dit bestond uit een eigenaardige manier, waar men niets tegen in kon brengen, om iedere kleine fout breed uit te meten om daardoor een stilzwijgend bewijs te geven, hoe weinig men eigenlijk toeh nog op hem vertrouwen kon. Wanneer men Stuwitz beleedigde —entengevolge van zijne vijandige, bittere natuur, gebeurde dit soms zonder dat men het kon bevroeden — dan verbeet hij het op dat oogenblik, doch men kon er zeker van zijn, dat hier uitstel geen afstel zou worden. Op zekeren herfst, toen zij terugkwamen van de tweede reis naar Bergen met het jacht, waar Morten tot nu toe gewoonlijk mcegegaan- was, werden aan tafel door Stuwitz de vischprijzen voor dat jaar besproken. Het heette, dat ze zoo bedroevend laag waren, waarop Morten in zijn onschuld verscheidene personen opnoemde, van wie hij wist, dat ze hoogere prijzen bedongen hadden, dan de volgens gewoonte officieel genoteerde door de kooplieden van Bergen, waaraan Stuwitz zich gehouden had. Héggelund werd toen erg bleek, doch zeide niets. Doch vanaf dien tijd zorgde Stuwitz er voor, telkens wanneer hij Morteu’s reis naar Bergen niet verhinderen kon, dat deze dan toeh zooveel mogelijk buiten de handelsoperaties te dier stede bleef. Toen Morten het volgende jaar weer naar Bergen zou gaan, gaf hij Heggelund in overweging om een gangspil aan boord te zetten in plaats van de groote equipage van veertien man, die er noodig zijn om de geweldig groote razeilen op te hijsehen. Het voorstel viel bij Heggelund in goede aarde, zoo goed zelfs, dat het voor hem een zaak werd, die zijn ijdelheid streelde, om de eerste te zijn in Noordland, die dergelijke nieuwigheden invoerde. Doeh hierbij had hij buiten Stuwitz gerekend, die de zaak erg ongunstig op nam .vooral ook omdat Morten er de ontwerper van was. Hij meende, dat hij zoowel meer jaren en meer ondervinding had om zoo iets beter te kunnen begrijpen, dan een hoogmoedige jongen met een grooten mond, die een massa bluf sloeg met al zijn voorstellen. Men had genoeg behoefte aan volk, meende hij, zoowel om te boetseeren bij windstilte als om de viseh om te stuwen , wanneer dit op zee noodig mocht zijn en dan nog in Bergen bij het laden en lossen — en die ziekte naar nieuwigheden, zeide hij, terwijl hij met zijn vuist op een vat sloeg, zoodat het donderde en daarbij Morten aanzag, zou tenminste niet in de zaak komen, zoolang hij die nog bestuurde. Toen hij dit antwoord gaf, stond Stuwitz in het pakhuis, zijn eigen terrein en daarbij bleef het ook ofschoon die verandering later nog in Noordland is ingevoerd. Doch dien dag kreeg Heggelund nog hooger idee van Morten en het- besluit stond bij hem vast, dat hij een volmaakte handelsopleiding zou genieten. In Morten zag hij een mogelijk bolwerk tegen dengene, iie hij het meest op deze aarde haatte — Thor Stuwitz. Vroeger had Morten des Zondags iets gekregen van len zoon van den dominee, die in Christiania was geweest en daar een schitterend examen had afgelegd, loch nu wilde Heggelund, dat dit tweemaal per week sou gebeuren. «Hij kon,” zeide hij, «een geheel onweende boerenjongen toch niet naar een groot handelsrantoor zenden,” en daarin was mevrouw het geheel net hem eens. Edel was een vreemd meisje, waarvan Morten maar ;een hoogte kon krijgen. Hij wist niet of zij hem wel nocht lijden of dat zij iets tegen hem had, maar hij lacht het laatste. Haar gezicht was noch regelmatig, noch dat waj
men bij een meisje mooi noemt, daarvoor waren hare trekken te karakteristiek. Zij deden denken aan de moeder, ofschoon ze vrouwelijker waren en de kleur van haar haar was bruinachtig. Er was eene tegenstelling tusschen de nog eenigszins magere, opgeschoten gestalte, die haar grooter deed schijnen, dan zij werkelijk was en het zware, donkere haar, dat eene rijke en krachtige natuur deed vermoeden. Zij was de lieveling haars vaders en van haar kindsheid af had zij altijd veel bij hem op het kantoor gezeten, waar zij zoowel speelde als naaide. Doordat zij op zijn gezicht kon lezen wat er in hem omging, werd zij zijne deelnemende vertrouwde in zaken, die haar niet altijd even duidelijk waren, omdat zij haar kinderlijk verstand te boven gingen ; — maar toch kon hij niet zonder haar. Aldus opgegroeid tusschen den druk van den sterken wil harer moeder en het in stilte dikwijls slechte humeur haars vaders, had zij iets terughoudens over zich gekregen, dat niet natuurlijk is voor een jong meisje en den indrnk teweegbracht, dat zij koel was, waardoor Morten zich teruggestooten gevoelde. Haar blonde zuster Hansine was veel goediger en toeschietelijker. Er werd beweerd, dat Edel, wanneer zij bij haar oudere vriendin Julie Sbhultz op bezoek was, zoo uitgelaten en vroolijk kon zijn, doch thuis merkte men daarvan niets en daar Morten moest oordeeieD naar hetgeen hij zag, voelde hij zich niet bijzonder tot haar aangetrokken. Geholpen door zijn goed geheugen had Morten een heele voorraad vreemde woorden afgeluisterd van de gesprekken der anderen en daar deze hem zoo aangenaam in de ooren klonken, bracht hij die in zijn gesprek te pas, wanneer hij er maar kans toe zag. Dit had Edel ontdekt. Zij liet zich nu vaker tot een praatje met hem in en doorspekte haar gesprek met al de vreemde woorden, die zij maar wist. Een tijdlang nam Morten dit voor goede munt op, doch toen hij tot de ontdekking kwam, dat zij een loopje met hem nam, gevoelde hij zich diep gekrenkt. Van dien dag af gebruikte hij geen vreemde woorden meer. Gevoelde Morten zich aldus in den eersten tijd in vele dingen teleurgesteld, zoo waren er tot vergoeding daarvoor twee punten, waarover hij zich hoe langer hoe meer verheugde.
Dat waren zijne persoonlijke genegenheid voor Heggelund en zijn vriendschap voor diens neef Andreas. Heggelunds zuster had het als een goed geluk beschouwd, dat oom zich met haar zoon had willen bemoeien. Andreas had eerst het gymnasium te Throndhjem bezocht en daarna met weinig succes zijn geluk beproefd op een handelskantoor. Heggelund betaalde zijne schulden en nam hem bij zich in de zaak om te zien of het daar beter zou gaan. Andreas bracht groote gezelligheid in huis. Hij haatte Stuwitz en kreeg daarvoor zakgeld van zijn oom en op drukke dagen kon bij wonderen van vlugheid verrichten bij de expeditie in het pakhuis, maar dan rustte hij ook kalm acht dagen achtereen op zijne lauweren, in welken tijd bij zelfs geen blik op de zaken sloeg. Hij redde menschen uit levensgevaar, was bekwaam aan boord van het jacht op de reis naar Bergen en flink in zooveel dingen. Maar de prijzen der waren kon hij maar niet onthouden en meer kennis van de zaken kon men hem maar niet doen krijgen. In den laatsten tijd had hij tot een gewoonte aangenomen om te antwoorden: »Vraag dat Morten maar!” doch somtijds lag er bij dit gezegde eenige mismoedigheid in zijn toon. Hij zag hoe deze, niettegenstaande de leemten in zijne opvoeding en ofschoon hij om zoo te zeggen het boerenkleed nog niet had afgelegd, langzaam maar zeker al datgene zich eigen maakte, wat hij zelf met zijn vlug verstand gedurende verscheiden jaren geleerd of beter gezegd spelenderwijze aangenomen had. En wat wederkeerig Morten zoo voor Andreas innam, dat was diens practische blik en goed hart. Hij beweerde, dat hij voor een arm menseb bij gebrek lan wat anders — en niettegenstaande hij veel geld van zijn oom kreeg, had hij altijd gebrek — gaarne zijne kleeren van zijn lichaam wou trekken. Hij had eene gemakkelijkheid in zijne bewegingen, lie Morten niet genoeg kon bewonderen. Bovendien was het alsof er voor hem geen moeielijkheden bestonden, alleen was hij zoo zeldzaam ongelukkig telkens als hij eens iets groots van plan was. In kleinere, alledaagsohe zaken, die door één enkel Dogenblik van inspanning verkregen konden worden, Faalde hij daarentegen nooit. (Wordt vervolgd.)
"De driemaster „Toekomst"". "Bredasche courant". Breda, 1903/12/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 01-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000322172:mpeg21:p00001