EERSTE BLAD. BEKENDMAKING. KOEPOKINENTING. BURGEMEESTER eu WETHOUDERS van Breda brengen ter openbare kennis, dat de gemeente-geneeslieeren, op Zondagen 3, 10 en 17 Januari a. s., des namiddags van 1 tot 2 uur, in een der lokalen van liet gemeente-ziekenhuis zullen aanwezig zijn tot het kosteloos verrichten der koepok-inenting en her-inenting, met uitnoodiging aan de ingezetenen om van de aangeboden gelegenheid gebruik te maken. Breda, 29 Dec, 1903. Burgemeester,Jen wethouders voornoemd: Eb. GULJE, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris. BE KEN DM AKING. Aangifte voor het bevolkingsregister. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda aebten het noodig de ingezetenen te herinneren aan hunne verplichtingen, tot het doen van aangiften voor het bevolkingsregister, voorgeschreven bij Koninklijk besluit van 27 Juli 1887 (.Staatsblad n°. 141). De verplichtingen, wier verzuim wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste 14 dagen of geldboete van ten hoogste ƒ100, zijn hoofdzakelijk de volgende: Bij vestiging in de gemeente. Hij die zich in de gemeente vestigt, doet daarvan aangifte aan het gemeentebestuur binnen ééne maand na zijne aankomst. Bij het verlaten der gemeente. Hij. die de gemeente metterwoon gaat verlaten, doet hiervan eene verklaring aan bet gemeentebestuur. Bij verhuizing binnen de gemeente. Elk hoofd van een gezin of afzonderlijk levende doet, binnen ééne maand na zijne verhuizing binnen de gemeente, daarvan aangifte aan het gemeentebestuur Ten aauzien van inwonende , personen. Elk hoofd van een gezin of afzonderlijk levende < geeft, uiterlijk binnen ééne maand, aan het gemeente- ]
bestuur kennis van ieder lid , dat in zijn gezin | wordt opgenomen of daaruit gaat, inwonende diensten werk boden daaronder begrepen. Breda, 29 December 1903. Burgemeester en wethouders voornoemd, Ed. GULJE, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1904/01/06 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 02-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323004:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1904/01/06 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 02-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323004:mpeg21:p00001
Men herinnert zich, dat de bekende natio1 nalist, Paul de Cassagnac in ’t heetst van den strijd over de Dreytus-zaak verklaarde, dat Dreyfus, al was hij honderd maal onschuld^, op het Duivelseiland moest blijven, omdat het staatsbelang, hetwelk boven alles gin^ zulks eischte. Dezer dagen publiceerde VAutorité, het blad van dienzelfden gewezen afgevaardigde, een belangrijken brief van »een oud-procureurgeneraal ’, dien wij hieronder grootendeels laten volgen. Belangrijk is de brief, niet alleen om de plaats (aan het hoofd van het blad) die Cassagnac hem geeft, maar ook om de aanteekening, die hij er aan heeft toegevoe°-d. Belangrijk, vooral omdat de schrijver zich een goed nationalist en katholiek noemt en een rechtsgeleerde is van groote ervaring. Het bedoelde schrijven behelst o.a. het volgende: »De Dreyfus-zaak wordt heropend, en gij zult den strijd weder opvatten; vergun dus, dat een uwer inteekenaars, vóór het te.laat is,_ u zijn meening zegge over dit punt. Het is juist zes jaren geleden, dat ik u met ditzelfde doel schreef, niet om u mijn overtuiging uiteen te zetten: die had ik toen nog niet; maar om den twijfel uit te spreken dien een nauwgezette studie van hetgeen men toen van de affaire wist, in mij had doen rijzen en die mij beklemd hield, welke moeite ik ook, uit eerbied voor de gewezen zaak, deed om haar van mij te werpen. Ik liet mijn brief onaf (ik heb hem onaf (ik heb hem nog) omdat de pen mij uit de hand viel, toen ik in een door en door consei vatief en katholiek blad deze afschuwelijke stelling breedvoerig ontwikkeld zag: »A1 ware 1 Dreyfus onschuldig, redenen van Staat zouden
eischen, dat hij gelaten werd waar hij ziel bevond en dat iedere poging, zijn proces tt herzien, onderdrukt werd.” Ik beken dat ik, evenals gij, (daar ben ik zeker van) de eer en den plicht van mijn land ver boven het belang stel, maar ik moest tot mijzelf zeggen, dat indien het zóó ver gekomen was, er mets meer te doen viel. Zoo droi.g ik niet verder aan. Ik had ongelijk en heb het zeer betreurd. Ik wil mij niet opnieuw aan zulk een berouw blootstellen. »V\ aarvan ik u terdege wilde overtuigen is, dat men geen verrader, of een verkochte, of een protestant, of een jood, of een anarchist, of een vaderlandslooze behoeft te zijn om aan de onschuld van Dreyfus te gelooven. Ik ben niets van dat alles, ik verzeker u, dat ik een goed Franschman, patriot, zelfs chauvinist ben , om de waarheid te zeggen een overtuigd en ijverig katholiek, een oud-rechter, die negentien jaren van zijn leven in het parket alle°treden van de ladder heeft gepasseerd en die het verlaten heeft, den dag waarop men meende van hem te verkrijgen hetgeen zijn geweten en de wet hem verboden. Gij zult toegeven dat dit niet de beste voorbereiding was om spoedig te gelooven aan de onschuld van een jood, die door zijn gelijken als verrader werd veroordeeld. ïEn wat is er intusschen van mij geworden sinds ik de noodlottige gedachte had, door eigen oogen helder te zien, alles te bestudeeren, te controleeren en na te gaan, geen stukken of getuigenissen voorbij te gaan zonder ze te hebben besproken, vergeleken en gewogen in de weegscnaal, van rede, goede trouw en gezond verstand, een arbeid van niet minder dan elf deelen onderzoekingen en beraadslagingen? Het gevolg is geweest, dat ondanks mijn hardnekkigen wensch, Dreyfus schuldig fe houden (heden nog, zoo het mogelijk was), opdat mijn land zich niet zulk een verkrachting van het recht zou behoeven te verwijten, en ondrnks alle bitterheden, in de wereld waarin ik leef, bewaard voor den ongelukkige die niet betuigt dat Dreyfus schuldig is, ik overwonnen en teneergeslagen ben door hetgeen ik thans het bewijs noem en ik mij niet alleen overtuigd maar ook zeker gevoel van de onschuld van dezen ongelukkige.
i sik ben 71 jaar en nog niet kindsch .... s, mijn overtuiging is het gevolg van studie, die , met zonder bijzondere kennis en vooral niet i zonder goede trouw gemaakt werd en waaraan i g66n schurken deelnamen. Gij zult misschien ; W9S doen haar tenminste als ernstig te beschouwen en niet dan met voorzichtigheid voorwaarts . te gaan in den nieuwen strijd, die gaat beginnen »Of Dreyfus schuldig of onschuldig zij is een eenvoudig feit dat bewezen moet worden.” De schrijver besluit met den wensch, dat hij de Cassagnac van die nuchtere waarheid zal overtuigen. Deze legt nu onder den brief de zeker merkwaardige bekentenis af, dat hij zal afwachten wat de nieuwe herziening brengen zal. sWordt bewezen, dat de rechters zich bedrogen hebben of bedrogen zijn en dat de veroordeelde een slachtoffer is, dan,” schrijft hij, »zal ik evenals gij een schitterende voldoening voor hem eischen”. Dit is andere taal dan de aan ’t berin van de brief aangehaalde en het is een " groote zegepraal voor den schrijver, deze bekeerin* te hebben teweeggebracht.
"DREYFUS.". "Bredasche courant". Breda, 1904/01/06 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 02-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323004:mpeg21:p00001
Nadat de ondérhandelingen tusschen Pruisen en België over de verdeeling van het onzijdig gebied van Moreinet tusschen hun grenzen hervat zjjn, hebben nu ook de bewoners van het landje over hun belangen beraadslaagd en drie hunner afgevaardigd tiaar het Belgische kamerlid Borboux te Verviers* om dezen een uiteenzetting van den toestand en hun verlang, hjst voor te leggen. Borboux beloofde dadelijk nadat de Kamer bijeen zou gekomen zijn, den minister van buitenlandsche zaken over de aangelegenheid een vraag te stellen. In NitcedoDië blijft het onrustig, ’t Is nu minder de schuld van Christen-opstandelingen dan van Mohammedaansche ontevredenen. Te Saloniki zijn weder ruim 100 Turken van het minst allooi gevangen genomen onder verdenking van een moordkomplot, tegen de Christenen. Te Monastir werd eene samenzwering te^en Hilmi Pacha ontdekt. °
Te tielgrado hebben twee arrestaties plaats gehad van lieden, die beschuldigd worden Peter I naar het leven te hebben gestaan. Naar vermoedelijke medeplichtigen wordt gezocht. Rusland en Japan beginnen elkaar al meer en meer te naderen, niet om tot overeenstemming te komen, doch gewapend en gereed elkaar aan te vallen. De meeste bladen beschouwen een oorlog als onvermijdelijk en in Tokio verwondert men zich over de optimistische berichten welke in Berlijn gefantaseerd worden. De Japansche pers dringt aan dat de oorlog onmiddellijk begonnen zal worden, daar deze als onvermijdelijk wordt beschouwd. Alle banken weigerden gelden af te geven. Men gelooft dat, dank zij de bevelen van hoogerhand, de transportgelegenheden thans geheel in orde zijn. Het volk wacht de ontwikkeling der dingen kalm af. Aan de Standard is uit Tokio gemeld, dat Japan einde December de regeeringen van Engeland, de Vereenigde Staten, Duitschland en Frankrijk op de hoogte gesteld heeft van den stand zijner onderhandelingen met Rusland. Men gelooft dat Japan tevens de aandacht van die mogendheden gevestigd heeft op het gevaar der door Rusland gevolgde gedragslijn voor den algemeenen toestand, en te kennen heeft gegeven dat het voortduren der bezetting van Mantsjoerije door de Russen Japan zou kunnen dwingen tot het doen van beslissende stappen ter handhaving zijner dringendste belangen in Korea. De Japansche gezant Hajasji te Londen heeft aan Reuter’s agentschap laten weten dat hij tot hedenochtend geen bericht ontvangen had van de overhandiging van Rusland’s antwoord, en dat de toestand dus dezelfde bleef. De correspondent van de Daily Telegraph te Petersburg verzekert dat de oorlogspartij in Rusland aan de winnende hand is, De Tsaar moet, in weerwil var zijn groote vredelievendheid, gereed staan toe te geven. Van bemiddeling kan geen sprake zijn, daar geen van beide partijen iets van dien aard wenscht' De afgrond tusschen de Japansche en de Russische opvattingen wordt hoe langer hoe wijder. Maanden geleden had de kwestie van de overheerschende macht in Korea langs den weg van geven en nemen opgelost kunnen worden, maar dat is niet langer mogelijk. Een Chineesch blad heeft de telegrammen openbaar gemaakt die in April 4896 gewisseld zijn tusschen het Tsoeng-li-jamen en Li-hoengtsjang, destijds op reis en tijdelijk te Petersburg. Uit deze stukken (welker openbaarmaking op dit tijdstip wel niet zonder bijbedoeling zijn zal) blijkt dat de Russische regeering China dreigde dat zij een bondgenootschap zou sluiten met Japan, indien haar geen voorrechten in Mantsjoerije werden toegekend. De spoorweg zou naar men te Petersburg voorgaf, moeten dienen om niet alleen de Russische, maar ook de Chineesche belangen tegen het voortdringen der Japanners te beschermen ! Over den stand van het geschil geeft Le Matin nog de volgende merkwaardige inlichtingen : De regeering van den Mikado heeft den Russische verzocht, de souvereiniteit van China te erkennen over sommige streken van Mand sjoerije, die niet door China in pacht zijn afgestaan. De Japansche regeering vraagt eveneens openstelling van Moekden en Tatongkoe voor den internationalen handel. Rusland verzet zich, door Mandsjoerije bezet te houden, tegen die openstelling. De Japanners vreezen, dat Rusland door zijn gezag in Mandsjoerije te versterken, zich later over Korea zal willen uitbreiden. Rusland heeft het verlangen daartoe reeds aan den dag gelegd door zijn bedrijvigheid aan den linker (Koreaanschen) oever der Jaloe. Als tegenwicht daarvoor heeft Japan aan de Koreaansche regeering verzocht, Wijóe en Jongampo open te stellen voor den internationalen handel. De Russische diplomatie verzet zich tegen dezen eisch. Zoodra Rusland in Korea komt, zal het een bedreiging worden voor Japan omdat volgens de Japanners, Rusland daarmee niet voldaan zal zijn, doch tot Tokio zal willen gaan. Japan, ■ zoo zeggen zij, wil liever een nederlaag wagen, ■ dan zijn volksbestaan op het spel zetten. Het heeft aan Rusland doen weten dat het de onafhankelijkheid van Korea erkende, maar dat het dit land niet in zijn tegenwoordigen toestand kon laten, omdat dit de toestand der anarchie is. De Japanners hebben in Korea groote belangen dan eenig ander volk en Japan kan niet toelaten, dat bij zijn buurman regeeringloosheid blijft heerschen. Daarvan vraagt het een indirect toezicht op het bestuur van Korea. Volgens dezen zegsman die wel goed ingelicht . schijnt te zijn, zal Rusland de voorstellen van j Japan opnieuw afwijzen. —— i
"Algemeen Overzicht.". "Bredasche courant". Breda, 1904/01/06 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 02-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323004:mpeg21:p00001
TAN JONAS LIE. 32. Met de morgenster en de avondster vormden deze de blinkende punten van zijn blauwe hemelkaart. De golfvormige berg heeft soms op den top de een of andere wonderlijk gevormde steen die, te oordeelen naar de massa rendier-hoorns, welke men er omheen vindt, een voorwerp van aanbidding bij de Lappen geweest moest zijn. Zulk een steen, die zij stilzwijgend voorbij trokken, kreeg ook, schoon ongezien door Morten in het geheim zijn offer van Mathis Nutto, die, ofschoon Christen, er toch niet van hield om den God der Lappen tegen zich in het harnas te jagen en af te wijken van het gebruik zijner vaderen. Een oude, grijze vrouw, die zich in het dal bij den troep gevoegd en zich op een vreemde manier gekleed had en behangen was met allerlei voorwerpen van zilver en koper — om haar middel droeg zij een breeden zilveren gordel — knielde op een afstand voor de steen, die zij, als zijnde eene vrouw, volgens de heidensche leer niet te dicht nabij mocht komen en voerde hare gebaren meer in het openbaar uit. Zij droeg den bijnaam Zilver-Sara. Zij was meer eene zwervelinge en werd beschouwd 1 als een waarzegster, die bekend was met allerlei geheime kuDsten, waarom ze dan ook door menigeen i in het geheim geraadpleegd en algemeen gevreesd I Werd. , De troep trok verder over de bergvlakte. Men ' moest namelijk zoeken naar mos voor de rendieren dat in de laatste tien, vijftien jaar niet afgegraasd i was; want zoo’n langen tijd heeft het mos noodig om weer aan te groeien en had men zoo’n streek c gevonden dan hield men daar meestal verscheidene n dagen stil. ? Af en toe stond men plotseling voor een diep dal a dat men niet had kunnen zien, vdór men zich aan’ den rand ervan bevond, — een reusachtige scheur e m de oppervlakte van het Hoogland. a Daar beneden aan hunne yoeten stonden de °dwergberken tusschen het varenkruid in de rotskloven b
waartusschen de dikke herfstmist hing, soms gescheuri door de middagzon. Hnnne meer hoogstammigi broeders stonden nog lager en spiegelden in der stillen helderen herfstdag hunne looverkronen in hel stille blanke water, waarvan de oppervlakte slechts dan gerimpeld werd, wanneer de een of andere viseh er bovenuit sprong of een bergvogel er laag overheen streek, opgeschrikt door het geraas en geroep van den naderenden troep of door een geweerschot, dat over de rotsen weergahnde. . dezen laten tijd van het jaar wordt de reis der Finnen dikwijls bemoeilijkt door sneeuwjachten. En toch ziet hij ze gaarne, opdat de sneeuw zoo spoedig mogelijk haar zacht dek moge leggen over het mos, vóórdat de vorst het bedekt met zulk een dikke laag ijs, dat de schoffelvormige hoorns der rendieren, waarmee zij de sneeuw terzijde schuiven, niet bij machte zijn er door heen te komen en zij dan met hunne voorpooten het mos voor hunne kalveren te voorschijn moeten schoppen. Thans schenen helaas alle teekenen zulk eene ongeluk aan te duiden. Het weer, dat tot na toe zacht, hoewel onbestendig geweest was, begon te veranderen. Op de heldere, goudblauwe dagen voleden koude, stille nachten, die een blinkenden sterrengordel, slechts nog aan den rand zwak verlicht door het Noorderlicht, welfden over deeindelooze bergwoestijn, waar zij thans met geforceerde dagmarschen doortrokken. Hoe koud het ’s naeht3 was, bleek vit de mierenhoopen, die door de vorst met steed dikker ijs bedekt werden en uit den dichten rijp, die zich in duizende kleurschakeeringen zette op de steenen en de fijne draden van het mos. Het morgen- en avondrood neemt met wonderlijke , goudgerande wolken op dezen tijd van het jaar een groot deel van den dag in en ;eeft aan alles een eigenaardig coloriet, dat alleen n de poolstrek->i voorkomt. Beneden jjn de dalen schitterden de berken in de natte, schum-vallende middagzon. Wanneer een rendier even aan het roof knabbelt >f zich toevallig beweegt bij het passeer* yan zijn neester, of wanneer een opgesehrikt sneeuwhoen regvliegt, dan laten de witte takken een regen van eelgeworden bladeren vallen. In deze bedenkelijke dagen was Mathis Nutto in en minder goed humeur en de hulde, die hij anders an Zilver-Sara bewees, scheen op het oogenblik niet root te zijn, of omdat hij meende, dat zij hem had lootgesteld aan de boosheid van den een of anderen
ft ^'■ ' ii--- — } berggeest, of omdat zij onwillig was om het weer 3 te veranderen. i In den drang zijns harten om zich eens uit te t spreken, vertelde hij op zekeren dag aan Morten, dat i zijn overleden vrouw het weer had kunnen »draaien” [ en door mist en sneeuwjacht heen den weg had kunnen wijzen, wanneer zelfs de meeste ervaren bergfin geen raad meer wist. Zilver-Sara zag er in dezen tijd bijna heksachtigwild uit, zooals zij daar liep in haar wijden mantel en met de grijze haarlokken om het gele, ingevallen gelaat, waarin de oogen brandden met een onheilspellenden gloed en met haar kromme gestalte leunend op haar stok. r Zij hield zich afgezonderd van de anderen en kon uren lang rondloopen, zingende en in zichzelf mompelende. Vermoedelijk voelde zij, wat men van haar verwachtte en dat haar crediet in bestendig gevaar verkeerde. Morten was het nog niet met zich zelf eens of zij hem eigenlijk wel met goede oogen aanzag of niet. Den eersten dag had zij hem op vriendelijken toon gezegd, dat hij er zoo fijn en zoo blond uitzag en dat zij geluk las in zijn gelaat; doch nu hield zij zich yan hem verwijderd en hij vernam van een van Mathis Nutto’s schoonzoons, dat zij zoo iets gemompeld. had als zou de tegenwoordigheid van een vreemdeling geen gunstigen invloed uitoefenen op de reis. Hij kreeg een duister voorgevoel, dat men hem de schuld van de vorst zou geven, wanneer dit weder aanhield. Op zekeren namiddag was zij plotseling begonnen met rare gebaren te maken voor de deur van Mathis Nutto s tent. Zij had den runen staf in de hand en voorspelde, eene spoedige verandering van het weer en daarbij was ze erg verontwaardigd geweest over Mathis, die. volgens hare bewering den een of anderen berggeest minachtend behandeld moest hebben. Dien avond hadden er in de tent van Mathis Nutto eene menigte ceremoniën plaats, waarbij noch Morlen Jonsen, noch een der bewoners van de andere tenten tegenwoordig mocht zijn. Daarbij werd brandewijn gedronken en door de gezamenlijke bewoners van de i hoofdtent gezongen, totdat het tijd was om te gaan i slapen. De brandewijn liet niet na zijne uitwerking te doen gevoelen bij .de verschillende personen, die om het vuur zaten. Zij waren erg vroolijk en Morten kreeg den indruk, dat zij een vreugdefeest vierden, voor
welks eigenlijke aard men niet recht goed wilde uitkom™- De oude Mathis zat den geheelen tijd eenigszms in zichzelf gekeerd op zijn gewone plaats en kauwde wat op zijn stompje pijp. Hoe veel listig verstand lag er niet uitgedrukt op dat echte finnen gezicht, met het breede lage voorhoofd, de scheeve bruine oogen de vooruitstekende wangbeenderen en de spitse kin! Bij het avondeten kwamen er behalve het rendiervleeseli en het gewone eten ook nog extra-gerechten op tafel, lekkernijen, die een der schoondochters klaarmaakte. De actiën van Zilver-Sara waren klaarblijkelijk weer gestegen, nadat zij weersverandering voorspeld Den volgenden dag leek het daar echter nog niet naar, want die was koud en helder gelijk de vorigen. Zilver-Sara was dan ook prikkelbaar en onrustig terwijl op de gezichten der anderen de grootste spanning te lezen stond. Iets verder in den namiddag werd zij echter rustiger en scheen zij zeker van haar zaak te zijn. Des avonds, toen degenen, die geen wacht hadden by de rendieren, om het vuur zaten te praten, bracht Mathis Nutto het gesprek op Groote-Lars, dien hij te Skorpen gekend had en Morten verteldetoen.dat Lars bij zijne ouders gewoond had en de vriend zijner jeugd geweest was. Op verzoek vertelde hij ten slotte ook nog hoe Lars om het leven gekomen was. Toen had men Zilver Sara moeten zien. Eerst had sij op een grooten afstand gezeten in de schaduw loch nu kwam zij voetje voor voetje nader hij den •preker, geleund op haar staf. Ademloos bleef zij nj hem staan luisteren. Daar bleef zij stil staan log langen tijd, nadat het verhaal reeds uit was Morten kon den indruk maar niet kwijt worden iien dit op hem gemaakt had. Een gedeelte van den nacht lag hij wakker De amp met rendiervet, waarbij een bies dienst deed roor pit , hing aan een der daksparren en verspreidde en zwak licht boven de stookplaats, waar het vuur ras uitgedoofd verschillende kleederen hingen te Iroogen en de een of andere hond zacht snorkend in e warme asck lag te slapen. De dichte rook die r gewoonlijk heerschte, was nu opgetrokken naar et dak van de tent. (M ordt vervolgd.)
"De driemaster „Toekomst"". "Bredasche courant". Breda, 1904/01/06 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 02-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323004:mpeg21:p00001