EERSTE BLAD.
Veranderingen in idvertentiën gelieve
men steeds op den dag der uitgave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering ban worden ingestaan. DE UITGEVERS.
BEKENDMAKING. KLEINHANDEL IN STERKEN DRANK. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Breda; Gelet op art. 5 der wet van 28 Juni 1881 (,Staatsblad n°. 97); Brengen ter openbare kennis, dat bij hen is ingekomen een adres van Charles Consael alhier, vergunning verzoekende tot uitoefening van den kleinhandel in sterken drank in eene tent, staande tijdens de kermis in deze gemeente op een der openbare pleinen. Breda, 15 Februari 1904, Burgemeester en wethouders voornoemd: Ed. GUL JÉ, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1904/02/19 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323027:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1904/02/19 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323027:mpeg21:p00001
De beide tegenstanders in de Russisch-Japanschen oorlog beginnen elkaar geducht te plagen, zij het dan in de laatste dagen niet zoozeer met de wapenen. Zoo verneemt de St. James' Gazette uit Lobe, dat wegens den aanval van Russische oorlogsschepen op ongewapende koopvaardijschepen , de Japansche regeering besloten ' heeft, alle Russische schepen, die in haar handen vallen, op te brengen, zonder te letten op den dag waarop ze uitgezeild zijn. Dien- 1 overeenkomstig zijn vijf Russische koopvaardij- 1 schepen die te Saseho waren binnengebracht, I maar die men binnen enkele dagen wilden vrij- 1 laten, nu goeden prijs verklaard. Ook het '•
stoomschip Manchvria van de Oost-Aziatische lijn is door de Japanners opgebracht. En aan Russische zijde neemt men weerwraak, gelijk blijkt uit het volgende bericht dd. 12 Februari, uit Niu-tchwang: Een vijftigtal Japanners, die op weg waren naar Tientsin, zijn te Tasji tsjiao, waar de Mantchoursche spoorweg zich vertakt in een lijn naar Port Arthur en een lijn naar China, aangehouden en naar Port Arthur overgebracht om daar gevangen gezet te worden. Hun vrouwen kwamen vandaag te Niu-tchwang aan, zij zijn naar de militaire gevangenis gebracht. Miller , de Amerikaansche consul te Niu-tchwang, slaagde er in, het bevel tot vrijlating van deze vrouwen te verkrijgen , maar Alexejefï gaf last, ze weer aan te houden, en met alle andere Japanners uit Mantchourije naar Port Arthur te brengen. Miller heeft nu bij de burgerlijke overheid verzet aangeteekend tegen de wreede behandeling die Japansche uitgewekenen van Russische soldaten ondergaan. Vrouwen klagen dat zij te Jin-kou en Tasji-tsjiao mishandeld en beroofd zijn. Langzamerhand begint meer licht op te gaan over de beweging van het Wladiwostok-eskader. Zoo mag men het er voor houden, dat bedoeld eskader veilig en wel te Wladiwostok terug is, terwijl het rapport van kapitein Reitzenstein over de verrichtingen van het eskader door hem zeil en niet door een berichtschip te Wladi wostok is aangebracht. In den Figaro van Dinsdag-ochtend wordt een Petersburgsch telegram gepubliceerd, waarin de afzender, Georges Bourdon, o. m bericht: «Het Wladiwostok-eskader is, na zijn heden bevestigde actie voor üakodati, te Wladiwostok teruggekeerd”. Het eskader is dus terecht. Inmiddels moet worden betwijfeld, dat Hakodati werkelijk zou zijn gebombardeerd. De Londensehe Standard wil n.1. weten, dat niet Hakodati maar Matsoemai (Toekcejama) door de Russen werd beschoten. Dit zou tevens een verklaring geven voor de geruchten der buitenlandsche bladen, die zich verontwaardigd toonden over de be chieting eener niet versterkte plaats. Matsoemai is niet, Hakodati
f wèl versterkt. Het was daa ook niet zoo heel waarschijnlijk, dat het Russische eskader zich werkelijk tot aan Hakodati in Straat Tsoegaroe zou hebben gewaagd. Matsoemai daarentegen ligt dicht bij, niet in die Straat. De stadhouder van Port Arthur heeft tot de land- en zeemacht een dagorder gericht, waarin staat: »Nu de blikken van onzen beminden Souverein en van de gebeele wereld op ons zijn gericht, moeten wij ons herinneren, dat wij den heiligen plicht hebben den Tsaar en het vaderland te verdedigen en Rusland te handhaven op zijn plaats als groote mogendheid Indien onze vijand sterk is, dan moet dat ons nieuwe geestkracht geven om te strijden, want groot is de toewijding van onze soldaten en matrozen. God, die altijd de rechtvaardige zaken heeft beschermd, zal ons ook nu helpen. Laten wij daarom vereend staan en zoo den strijd voortzetten. Leve de Keizer ! Leve Rusland ! God zij met ons ! Hoera !” Naar de Times uit Port Arthur verneemt hebben de Russen de Japanners verdreven van een spoorweg bij Kintsjou. De Russen erkennen zeventig dooden hunnerzijds, maar beweren dat zij 150 Japanners gevangen genomen hebben. Admiraal Stark zou eerlang vervangen worden. Port Arthur heeft nog voor zes maanden leeftocht, maar spoedig zal er gebrek zijn aan petroleum en fourage, en eerlang gebrek aan water. Een telegram uit Tokio meldt, dat de Japanners den 14den een nieuwen verwoeden torpedoaanval te Port Arthur hebben uitgevoerd, maar tengevolge van een verblindende sneeuwstorm bereikten slechts twee Japansche schepen den mond van de haven, en zelfs deze vaartuigen vielen nog afzonderlijk aan en torpedeerden, naar men gelooft, een oorlogsscnip. De torpedo-jager Asagiri kwam om drie uur in den ochtend aan en ontmoette een zwaar vuur uit het fort en van de verkennende schepen van den vijand. Hij schoot verscheidene torpe do’s ai, met onbekende uitwerking. Ook onderhield hij een kanonnade op de verkennende schepen tot deze laatste aftrokken. De torpedojager Hajatori kwam om vijf uur ’s ochtends aan en stoomde op tot dicht bij den mond van de haven. Hij vorid er twee oorlogsschepen, welker namen onbekend zijn, en vuurde op een ervan torpedo’s af, die ontploften. Admiraal Togo zegt in zijn verslag over den aanval dat hij zich overtuigd houdt dat de zedelijke uitwerking van den aanval op den vijand uitstekend is. De Japansche legatie te Londen bevestigt alle inzonderheden van het telegram uit New-York dat dezen nieuwen torpedo-aanval op Port Arthur van den 14den beschrijft, en voegt erbij dat een verkenningsschip van den vijand vernield werd. In het oorlogs-manifest van den Russischen Tsaar — ’t is wel eens merkwaardig het mede te deeleu — kent Z. M. zich de volgende titels toe: Van Gods hulprijke genade, wij NikolaasII, Keizer en alleenheerscher van heel Rusland: Moskou, Kief, Wladimir, Nowgorod, Tsaar van Kazan, Tsaar van Astrachan, Tsaar van Polen, Tsaar van Siberië, Tsaar van den Taurischen Chersonesus, Tsaar van Georgië, heer te Pskof en grootvorst van Smolensk; Lithauen, Wolhynië, Pododië en Finland, vorst van Estland, Lijfland, Koerland en Semgallen , Samogitië, Belostok, Karelië, Twer Joegorië, Permië, Wjatka, Bulgarije en andere landen heer en grootvorst van Nowgorod van het lage land, Tsjernigof, Rjazan, Polatsk, Rostof, Jaroslaf, Belozew, Oedorië, Obdorië Kondië, Witebek, Mstislaf en van het heele Noordelijke gebied, gebieder en heer der landen Iberië, Kartalinië, Kabai'dinië en van de Armeensche provincies, der Tsjerkassischen vorsten, der bergvorsten en heer en heerscher over andere vorsten, heer van Toerkestan, erfgenaam van Noorwegen, hertog van Sleeswijk-Holstein, Stormarren, Ditmar en Oldenburg, enz. enz enz. De Keizer van Korea heeft wijn en tabak aan de Japansche troepen ten geschenke gezonden. De Koreaansche regeering heeft verder alle plaatselijke ambtenaren last gegeven, de Japansche troepen in alles voort te helpen.
"RUSLAND en JAPAN.". "Bredasche courant". Breda, 1904/02/19 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323027:mpeg21:p00001
UUUtt. CORNELIE NOOEDWAL, 6. Jij mij niet, ook al weer omdat je zoo dol veel van me houdt, en ik jou niet omdat ik niet lager in eigen achting wilde dalen dan ik al was. Ik was in je schuld en na jaren en jaren werkens zou ik toch misschien in staat zijn geweest je mijn schuld te betalen. Mijn trots, die me na mijns vaders dood belet heeft te gaan bedelen bij mijn oom, moet me uitgelachen hebben toen ik me aan jdii bond. En toch deed die trots me je verdragen. Van zoo’n trots heb jij geen begrip; daar ben je te grof voor. We hebben geen van beiden een onteerende straf ondergaan: het verdragen van jouw helsch humeur is een onteerende straf in mijn opinie, maar enfin, omdat na ons huwelijk geen onteerend vonnis is uitgesproken, zegt de wet: blijft bij elkaar. We hebben elkaar niet mishandeld, schoon ik overtuigd ben, dat je ’tmij wel graag gedaan had, o ’t zóu om te lachen zijn als ’t niet was voor me om tranen te storten van schaamte en zieleleed, als ik eens naar een andere vrouw keek, of als ik rookte waar je bij was, of als ik langer viool speelde dan je wou enz. enz. enz. enz. Als ik zeg dat je jaloersch was op de jas die ik aanhad, zeg ik niet te veel. De wet, mevrouw de Rhems van Heeghen ketent ons dus aan elkaar, de natuur uitgaand van een Wezen véél hddger dan die wet, stoot me duizenden mijlen van je af. Die duizenden mijlen zal ik plaatsen tusschen ons. Ik heb je alles betaald wat ik je schuldig was. Adieu, voor goed en altijd!” Ze verloor hare gemaakte bedaardheid. Ze tierde, ze raasde, ze vloekte. »Ik zal je overal volgen, waar je gadt!” krijschte ze, »ik ben je vrouw, ik ... . ik!” ïZoodra je je daartoe verlaagt, zal je den drempel van het huis, waar ik woon, binnentreden over mijn bloedend lichaam. Eén schot en’t zal voor je liggen, en op je sterfbed zal mijn lijk je nog folteren. Bedenk dat, als je mijn moordenaarster niet wilt zijn. Maar ik zal zorgen, dat je nooit tot aan den
drempel komt. Naar ’t land waar ik ga, weet niemand dat jij mijn vrouw bent, dat ik me schamen moet voor zoo’n vrouw als jij . . . .” Ze had zich zoo opgewonden, dat ze als levenloos ineenzakte op den grond. Hij pakte met een bedaardheid, waarover hijzelf verbaasd was, zijne papieren en waarden bijeen en verliet de kamer. Een half uurtje later rolde een, met een koffer beladen rijtuig heen, den weg naar het station op. En suf, wezenloos richtte Johanna zich op, met een vaag besef dat hij voor altijd van haar was i heengegaan. Ze wilde hem nareizen, maar een zenuwrerlamming belette het haar. Ook vertelde haar de dokter, dat krankzinnigheid haar dreigde zoo ze zich opwond. Een angst beving Johanna; neen, haar verstand wilde ze behouden, wat zou ze anders hebben aan al haar geld? Ze verkocht haar villa en landerijen, in Gelderland en trok zich terug op een harer duitsohe goederen. Daar zocht ze in stichtelijke boeken haar troost, vurig hopend, dat ze hem nog eens zou kunnen straffen. ZESDE HOOFDSTUK. Een nieu w 1 even. Ja, dat wilde hij, de afgetobde, beginnen een nieuw leven. Hij ging naar Parijs en leefde daar in een achterbuurt, waar hij ongelukkigen en ellendigen hielp en troostte. Het rijke, weelderige Parijs trok hem niet aan, hij voelde er zich eenzaam en verlaten, maar het arme Parijs was hem zeer sympathiek. Hij vond het wreed van de rijken zooveel en zorgeloos te genieten, waar minder bedeelden zooveel leden en duizenden zielen krompen van weedom. Maar hoe hij ook aanhoudend trachtte zich bezig te houden met het lijden der armen, hij kon Agnese niet vergeten. Hij had met haar afgesproken dat ze nooit briefwisseling zouden houden, dan in de uiterste noodzakelijkheid. Ten eerste had Johanna de gewoonte zijn bureau te openen met een looper, om zijn correspondentie na te gaan, en hij wilde niet, dat Agnese’s onschuldige briefjes zouden ontheiligd worden door Johanna’s oogen. Ten tweede had hij nooit |
voedsel willen geven aan zijn verlangen naar Agnese, terwijl hij nog moest samenwonen met Johanna. z En zelfs nu hij betrekkelijk vrij was, kon hij maar z niet besluiten haar te gaan bezoeken, de wreede, 1 koude wereld mocht geen steen werpen op zijn lieveling. Eens op een avond kwam hij in zijn eenvoudig hotel, van een korte wandeling, terug Daar vond z hij een brief; het adres was geschreven met groote, v duidelijke letters door den notaris, bij wien hij last z had gegeven al zijn brieven te bezorgen. In het couvert was een klein rosé envelopje, dat een briefje u bevatte van Agnese. Het rosé blaadje trilde hem n in de vingers, tranen sprongen hem in de oogen. Agnese had slecht nieuws Niemand had ze dan dien ouden oom, haar ouders si waren gestorven toen ze te jong was hen te kennen, n en de oom* die altijd zoo goed en vriendelijk voor z haar gezorgd had, was nu dood, na een ongesteldheid vs van een paar dagen slechts. o Daar stond kleine Agnese geheel alleen op de w wereld, zonder geld, zonder bescherming, en de wet z verhinderde Ernest haar tot zich (e nemen. E O, als hij aan haar dacht, aan zijn lieve kleine z; bloem, zijn oogappel, incarnatie van al wat liefelijk u was. Maar hij moest nu naar haar toe Hij vond haar bleek en schreiend in haar klein g huisje in een der achterbuurten van Milaan; van dat k huisje bewoonde zij een bovenverdieping. h «Liefste!” riep ze, toen ze hem! zag, «liefste, n: ben je gekomen om me te troosten? Nu heb ik ook nc verdriet van mezelf. Die onde man was voor niemand o. iets, voor Agnese was hij vader en moeder tegelijk, sl Hij heeft me grootgebracht, voor me gewerkt en h gezwoegd, me laten leeren en nu is hij van Agnese k weggegaan .... nu heeft ze niemand meer . . . Vs «Klein vrouwtje, je hebt mij, ik heb je lief, je bent me meer waard dan mijn leven; hij heeft nooit t( meer van je kunnen houden dan ik, ik zou jaloersch h op hem kunnen wezen e< Ze lachte en stak hem hare beide handjes toe, n met haar zilver stemmetje kweelend «grazie grazie ....” E Hij trok haar hoofdje aan zijn borst en kuste haar st teeder. «Mijn engeltje.” bi «Ik ben zoo blij, dat u gekomen is!” fluisterde ze. «Nu mocht ik u toch wel schrijven nietwaar, o nu mijn arme oude oom is gestorven. Vanmorgen | vi is hij begraven. Ik heb viooltjes gelegd op zijn graf, hij hield zooveel van viooltjes.” j
«Agnese mijn klein meisje,” zei hij, haar naast zich op een grooteu stoel trekkend. «Ik was arm zoo je weet, ik hing heelemaal af van mijn vrouw. Een erfenis heeft me rijk, heel rijk gemaakt.” Zij klapte in de handjes, haar oogen schitterden. «Dat is heerlijk voor u!” «Ik heb mijn vrouw het geld teruggegeven, dat ze aan mij ten koste heeft gelegd. Ik ben van haar weggegaan om nooit weer te keeren. Ik ben alleen, zooals jij ... . héélemaal alleen.” «O, laat me bij u blijven!” bad ze. «Ik wil voor u werken; kan ik uw huishoudster, uw dienstmeisje uiet zijn? Toe laat me!” Arm kind, zij wist niet wat zij vroeg. De hartstocht bonsde weer wild in zijn bloed, suisde hem doof, zeide hem blind. En toch, zijn medelijden met haar! Een vlijmend wee doorsneed sijn hart als met een scherp mes. Moest hij haar weer van zich afstooten? Hij mocht haar toch niet ongelukkig maken door haar lief te hebben als hij wilde: «not wisely but too well.” O God, het ging sijn krachten te boven. Hij had haar zoo noodig! Rij was zoo ongelukkig! Woest wierp hij haar ter sijde en snelde het huis uit om op straat zijn strijd rit te strijden. Zij schreide lang en hevig. Zij kende niets van het leven. Altijd had zij gewoond bij den goeden, ouden oom, zelf een oud dnd. De kleine negentien jaar dat zij geleefd had, ïad ze gewijd aan de muziek, Gelezen had ze bijna liet; ze had er geen tijd voor. Ze had zoo hard noeten werken om zoo gauw mogelijk in eigen inderhoud te voorzien. Ze had wel gehoord van slechtheid, van zonde, maar in baar intieme omgeving ïad ze het slechte nooit bijgewoond; de woorden donken haar altijd in de ooren als geluiden ver verwijderd van haar stille, rustige, reine bestaantje. Waarom had hij haar zoo gegooid? Hij was nu och voor goed van zijn vrouw weg .... nu kon ïaar toch trouwen. Men las toch wel meer van :chtscheidingen in couranten. O, kwam hij nu nddit, ïddit meer terug? Dien nacht kon Agnese niet slapen. Een kleine, blanke gestalte, zat zij met zwarte, stil starende, wijd-geopende oogen overeind in haar wit ied. Den volgenden morgen, vroeg, was hij al bij haar >m haar vergiffenis te vragen voor zijn ruwheid. Hij vertelde haar alles wat zij moest weten. ( Wordt vervolgd.)
"FREULE EDITH". "Bredasche courant". Breda, 1904/02/19 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323027:mpeg21:p00001