V00&ËAKDE1T de nieuwste portretten van IJ. I kil\i,l\ iT LIJ. I PUB Mi 1UMMI, ^ ® JJUCjV.IICIIIL4.CI* in alle grootten en poses, met passende mora-standaards met kroon.
Bredasche courant
- 13-03-1904
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Bredasche courant
- Datum
- 13-03-1904
- Editie
- Dag
- Uitgever
- W. van Bergen
- Plaats van uitgave
- Breda
- PPN
- 421095903
- Verschijningsperiode
- 1814-1941
- Periode gedigitaliseerd
- 11 april 1814 - 1814, no. 13 (16 april) - jrg. 150, no. 110 (11 mei 1940) ; jrg. 150, no. 111 (22 mei 1940) - jrg. 151, no. 417 (15 okt. 1941)
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Stadsarchief Breda
- Nummer
- 31
- Jaargang
- 113
- Toegevoegd in Delpher
- 21-01-2019
Advertentie
Advertentie
EERSTE BLAD.
. Zij, die zich met ,mUL a. s. op deze
l, U L) K /i IVI aDonneeren, ontvangen de nog in deze maand ^ verschijnende nummers gratis i
* Veranderingen in advertentiën gelieve
men steeds op den dag der uitgave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering Kan worden ingestaan. DE UITGEVERS.
jjp—i—«tuiitiihm wuiii ■ mi im— iiiiw iii ihhmm—MCMBaaMH» Behangerij. Bedden fabriek. mil VERHOEVEN, Veemarkt 32. Interc. Teleph. 212. BREDA. Magazijn „De Vlinder5. lüpriÈ voor leboele MEDBILEERING. GROOTE KEUZE VAN Tapijten, Gordijn- en Meubelstoffen, Behangselpapier, Meubelen. Eenigst adres voor gegarneerde Wiegen, Luiermanden, enz. Stoffeerderij. Meubelfabriek.
Advertentie
BEKENDMAKING. HERIJK DER MATEN EN GEWICHTEN. De BURGEMEESTER van Breda; Gelet on het besluit van de gedeputeerde stater in de provincie Noord-Brabant van 16 December 1903 (Prov. Blad n°. 40), onder mededeeling van een schrijven van den minister van waterstaat, handel en nijverheid van 16 October bevorens, omtrent den her-ijk in 1904 voor deze gemeente bepalingen zijn gemaakt; Mede gelet op de missive van den ijker, chef van dienst, te ’s-Hertogenbosch, van 13 Februari 1904, n°. 20; Brengt ter kennis van de ingezetenen dezer gemeente : 1°. dat het goedkeuringsmerk, gedurende het jaar 1904 te bezigen, zal zijn, bij den ijk en her-ijk der maten en gewichten, de letter P in den gewonen schrijfvorm ; II0. dat bovenbedoelde her-ijk dit jaar zal geschieden in de militiezaal ten gemeentehuize (ingang langs het Stadserf in de St. Annastraat) : a. van de ongebruikte maten en gewichten, die bestemd zijn om te worden verkocht, op Maandag 21 Maart, van 9, tot 12 en van 1—3‘/2 uur, en op Dinsdag 22 Maart, van 8*/2—12 en van 1—3*/2 uur ; b. van de in gebruik zijnde maten en gewichten van de apothekers en de gond- en zilversmeden, op Woensdag 23 Maart, van 8Va—12 en van 1—3'/s uur, doch dat het milligramgewicht, in gebruik bij geneeskundigen, apothekers en goud- en zilversmeden, uitsluitend aan de ijkkantoren wordt onderzocht en
dat het daarom wensehelijk is, dat deze gewichtjes tijdens den her-ijk in de gemeente, naar het ijkkantoo te ’s-Hertogenbosch worden opgezonden en dat ge noemd ijkkantoor voor het publiek steeds zal geopem zijn des Woensdags en Donderdags van 9—1 uur c. van de maten en gewichten in het bezit de suikerfabriek , op Donderdag 24 Maart van 8'/2—1: en van 1—31/2 uur ; d. van de in gebruik zijnde maten en gewichtei der ingezetenen, wier geslachtsnaam begint met d letters A. en B , op Zaterdag 26, Maandag 28 ei Dinsdag 29 Maart, van 8‘/2—12 en van 1—3l/2 uur e. van die van hen, wier geslachtsnaam begin met de letters C. en D, op Woensdag 30 Maart van 8*/2—12 en van 1—3’/2 uur. ƒ. van die van hen, wier geslachtsnaam begint me de letters E en E, op Donderdag 31 Maart, var S!/a—12 en van 1—3*/2 uur ; g. van die van hen, wier geslachtsnaam begin met de letters G. en H, op Vrijdag 1 en Zaterdag 2 April, van 8'/2—12 en van 1 — 3'/j uur; h. van die van hen, wier geslachtsnaam beginl met de letters I, J en K, op Dinsdag 5 en Woensdag 6 April, van 8'/2—12 en van 1—31/, uur; i. van die van hen, wier geslachtsnaam begint met de letter L, op Donderdag 7 April, van 84/2—12 en van 1—3l/2 uur; j. van die van hen, wier geslachtsnaam beginl met de letter M, op Vrijdag 8 April, van 8'/2—12 en van 1 — 3l/2 uur ; 1c. van die van hen, wier geslachtsnaam beginl met de letters N, O. P, op Zaterdag 9 April, var 8'/2—12 en van 1—31/, uur ; l. van die van hen, wier geslachtsnaam beginl met de letters Q, R. S, op Maandag 11 en Dinsdag 12 April, van 8'/,—12 en van 1—3V2 uur; m. van die van hen, wier geslachtsnaam beginl met de letters T, U en V, op Woensdag 13 er Donderdag 14 April, van 8'/2—12 en van 1—3’/2 uur. n. van die van hen, wier geslachtsnaam beginl met de letters W, X. Y Z, op Vrijdag 15 April van 8'/2—12 en van 1 — 3'/2 uur, en op Zaterdag 16 April van 84/2—12 en van 1—2 uur. Wordende de belanghebbenden er voorts aan herinnerd : dat de her-ijk der maten en gewichten alleen dar kan geschieden, als deze schoon en droog worden aangeboden en zich in bekoorlijken toestand bevinden, zoodat feriflcatie en stempeling mogelijk is; dat lengtematen met merkteekenen of aanwijzingen van onwettige of afgeschafte maten moeten worden afgekeurd en ten alle tijde kunnen worden in beslag genomen ; dat het in hun belang gewenscht is, zich bij de terug-ontvangst der voorwerpen te overtuigen, dat deze duidelijk mer het goedkeuringsmerk of het afkeuringsmerk zijn gestempeld, daar later een beroep op verzuimen, die bij den her-ijk mochten zijn begaan, niet zal ontslaan van rechtsvervolging; dat het gebruiken of voorhanden hebben van niet met het vereischte goedkeuringsmerk voorziene maten of gewichten verboden en strafbaar is; dat het laatst geplaatste goedkeuringsmerk voortaan gedurende 2 jaren ongeschonden moet worden bewaard. Breda, 16 Februari 1904. De Burgemeester voornoemd, ED. GULJÉ
Advertentie
BEKENDMAKING. r INRICHTING, WELKE GEVAAR, SCHADE OF HINDER KAN VEROORZAKEN. 1 BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda-, Gezien de adressen van: 5 A. van Steen, wonende te Breda, vergunning verzoekende tot het oprichten van eene broodbakkerij s in het perceel, gelegen in deze gemeente aan de Wilr lemstraat 14 kadastraal bekend onder sectie B, n°. j 2543; en 2 Gebr. E. en J. Stokvis, wonende te Breda, vergunning verzoekende tot uitbreiding hunner stoomj chocolade- en cacaofabriek op het perceel, gelegen , in deze gemeente aan den Nijverheidsingel kadastraal bekend onder sectie A, n°. 4849. i ' ’ j Gelet op de bepalingen der hinderwet; , Brengen de door de adressanten gedane aanvragen i ter algemeene kennis, met bericht, dat de daartoe
strekkende verzoekschriften met de bijlagen, genoemd in art. 5 der voorschreven wet, op de gemeentesecretarie zijn ter visie gelegd en dat op den veertienden dag na de dagteekening dezer, zijnde Donderdag 24< Maart a. s., door burgemeester en wethouders, des middags te 12 uur, ten gemeentehuize eene zitting zal worden gehouden ten einde gelegenheid te geven, om bezwaren tegen het oprichten van de voorschreven bakkerij en tegen het uitbreiden van de voorschreven fabriek mondeling of schriftelijk in te brengen. Zullende deze worden aangeplakt op de perceelen voor de inrichting bestemd. Breda, 10 Maart 1904. Burgemeester en wethouders voornoemd: ED. GULJÉ, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris.
Breda en Nassau-Oranje.
«at ■V\ 1404. A° 1904. Heer Jan van Polanen II was den lOen Aug. van het jaar 1394 ten grave gedaald, nalatende zijne weduwe Odilia van Solms en hun eenig kind Johanna, toen slechts twee en halt jaar oud. Als erfdochter van de Heerlijkheden de Leek Breda en Niervaart, waarbij die van Groot- en Klein Zundert, de Hage, Sprundel en Nispen in leen gehouden werden van de Hertogin van Brabant, volgde Johanna haren vader op onder voogdijschap van haren oom van vaderszijde, Heer Hendrik van der Leek, Heer van Heeswijk en Dinter. Aan de liefde van hare moeder had zij, die later de gemalin zou worden van de eerste Nassau in deze landen, zeker eene zorgvuldige opvoeding te danken en hoewel nog onbewust van de moeilijkheden des levens en onbekend met regeeringszorgen, werden in haren naam, in naam van »onser lieven jouftrouwen Van der Lecke ende van Breda” hare landen bestuurd, overeenkomsten gesloten en recht gedaan aan de poorters van hare goede stad Breda. Bij zijn uitersten wil had haar vader begeerd, dat zijne »lieve gezellin”, Vrouwe Odiha, haar leven lang behouden zou alle hare kleinoodiën, maar ook zijne woning beneden in de stad met den inboedel daarin, en het is ons als zien wij daar de liefhebbende moeder, te midden der trouwe burgerij, de lichamelijke en geestelijke opvoeding besturen en verzorgen van het jeugdige kind, de hope van Stad en Lande. Daar voelden moeder en kind zich veilig en wel bewaard tegenover de ijverzucht en twisten der edelen en vorsten, zells van hare naaste betrekkingen, onderling. De Bredasche poorters zouden wel waken voor hunne jeugdige landsvrouwe en hare rechten zoo noodig met lijf en goed verdedigen, al was dan ook het oude Kasteel, met zijne muren en omwallingen de zetel van het gezag en de kracht der verdediging bij aanvallen van buiten. Onrustig en woelziek waren echter die tijden. Het bezit van rijkdom en macht was reeds voldoende om bloot te staan aan ijverzucht en vijandschap. Zoo ook hier, want niettegenstaande Johanna’s vader bij uitersten wil zijn broeder Hendrik, Heer van Heeswijk en Dinter als voogd had aangewezen, werd al spoedig die voogdijschap aangevallen door een anderen oom van de jeugdige erfdochter, Heer Hendrik van Bouterssem, Heer van Bergen, die, gehuwd met hare tante Beatrix van der Leek, zijne aanspraken op het momberschap deed gelden door liet innemen van Roosendaal en Steenbergen, Heer Hendrik van der Leek was er echter den man Diet naar om zijne rechten en plichten te verzaken en slaagde er dan ook in zich in zijn momberschap te handhaven.
Het wordt ons daaruit evenwel duidelijk, waarom, naar den geest dier tijden, reeds zeer vroegtijdig werd omgezien naar een natuurlijken beschermer van de edele jonkvrouw, als verdediger van hare rechten; en al moge ook het bezit van haar erfdeel aan velen begeerlijk hebben :oegeschenen, toch was de taak van haren :oekomstigen gemaal te veel omvattend en te swaar, om niet met de uiterste voorzichtigheid e overwegen, wie daartoe in staat en geschikt iou zijn. Slechts een vorst van hoogen naam en nvloed kon die taak vervullen. Geen edelman van lageren rang, geen zwakkeing of twistzoeker, doen alleen een vroom en lapper vorst, een telg uit een der machtigste lijnastien, kon geacht worden in staat te zijn le twisten en veeten der Brabantsche en Holandsche edelen te beteugelen en door wijs Deleid, dapperheid en trouw, een waarborg te zeven voor vrede en rust aan de landzaten. Wie zal cu die grootsche taak aanvaarden, wie zal de fiere ridder zijn wiens wapenschild ils één verbonden zal worden aan dat van Polanen? Wie zal zich door een huwelijk op wettige sn onverbrekelijke wijze verbinden aan de nog :oo jonge en teedere jonkvrouw en zijn gezag ioen gelden als de nood het vereischt ? y>Ce sera moi, Nassau”, is het antwoord dat in len zomer van 1403 in Breda weerklonk en lat de poorters juichen deed in het vooruitzicht ip een wettigen Heer, wiens goede hoedanigleden ongetwijfeld reeds in ruimen kring waren lekend geworden. De edele ridder uit het toen reeds zoo goed lekende en beroemde graaflijk Huis van Nassau, viens fiere wapenspreuk »C’e sera moi Nassau” neer was dan een ijdele klank, was zeker velkom ook aan de bevolking, omdat zij meende e mogen rekenen op de zegeningen van zijn echtvaardig bestuur. Die verwachting is niet beschaamd geworden. Het vorstelijk huwelijk werd gesloten den en Augustus 1403, waarschijnlijk toen nog lechts schriftelijk en bij contract, doch op deu 'Asten Augustus 1404 deden Graaf Engelbrecht van Nassau en Johanna van Polanen hunnen plechtigen itocht binnen de poorte van Breda en werden oor de ingez- tenen als Baanderheer en Vrouwe ;ehuldigd. Merkwaardig en belangrijk feit, weldra vijf olie eeuwen geleden, dat van zoo groote eteekenis is geworden voor de geschiedenis an onze stad en ons geheele land 1 De eerste Nassau geërft en gevestigd in de tad, die zich later bij voorkeur zou noemen e Baronie der Nassau’s, de stamvader niet Heen van den tak Nassau-Breda, maar eveneer van het latere Koningshuis, waaruit onze eeertredigde /Koningin Wilhelmina is gesproten. Vijf honderd jaren achtereen, zij het ook iet enkele onderbrekingen, heelt dus de klimïende leeuw van Nassau zich weten te handaven in ons land, maar wat meer zegt, ook ï de harten der ingezetenen, zoodat ook het itere devies: »Je maintiendrai Nassau” eene 'aarheid is geworden en een zegen voor ons Dik. Doch in het bijzonder geldt dit voor Breda, it zoo lang de bijzondere bezitting der Nassau s sbleven is, dat in opvolgende geslachten aan den van hen ter woonplaats strekte en waar i onze schoone Kerk, te midden hunner ouwe landzaten, hun gebeente rust. 24 Augustus 1404 zwoer Breda trouw aau raat Engelbrecht van Nassau en zijn Huis eu d zijn »blijde incomste” schonk de stad twee lizend goede zware rijne guldens, die zeker el ter harer eigener profijte zullen zijn aanewend. De geschiedenis toch vermeld ons, dat Graaf 'ngelbrecht al aanstonds veel voor Breda heeft
gedaan. Wegens zijne goede hoedanigheden was hij spoedig geeerd en bemind, ook in den kring der familie van zijn gade, zoodat hare ooms Heer Hendrik van der Leek, haren vroegeren voogd en zijne broeders Dirk van der Leek, en Otto van der Leek, Heer van Hedel, zich schriftelijk verbonden om hunnen neef, Graaf Engelbrecht, des verzocht hulp en bijstand te verleenen, een machtige waarborg- alzoo voor de rust en veiligheid dezer landen. Dat de bloei en welvaart der stad hem zeer ter harte ging bewijst het voorrecht, dat hij haar verleende om nergens in het land van Breda opslag van goederen te mogen hebben dan in de stad, waardoor zich hier ter plaatse de handel met de omstreken ontwikkeld heeft, die nog heden ten dage zoo groote bron van welvaart is. Het stads oude Keurboek, »het houten Boekske” genaamd, wijst nog tal van keuren en wetten aan door Graaf Engelbrecht met de Stad en de Hoofdbank gemaakt. Ook uitte zich zijn vromen zin door de bijzondere zorg voor het geestelijk welzijn zijner onderdanen. Immers in 1410 liet hij aan de schoone Collegiale Kerk het choor bouwen, waarin later de bij uitstek schoone grafmonumenten zijn geplaatst, die van zooveel kunstzin en piëteit getuigen, dat zij nog steeds de bewondering wekken van het nageslacht. Hoog aanzien en macht spreken ons tevens uit die stoffelijke herinneringen aan dien eersten Nassau-Breda, die ook aan andere streken van ons land ten zegen was. Als Raad van Hertog Jan van Brabant, de echtgenoot der ongelukkige Jacoba van Beijeren, gravin van Holland, teekent hij mede de acte van oprichting der Universiteit van Leuven en als krachtig beschermer van kunsten en wetenschappen verleende hij op zijn kasteel te Breda ongetwijfeld aan hare beoefenaren een goeden steun. Doch hoe hooger gestegen in aanzien en macht, hoe meer zijn lof klonk door het land, hoe meer ook de ijverzucht veld won en vuige laster hem trachtte te ondermijnen. Willem van den Berge, schatmeester van den Hertog van Brabant maakte hem en anderen bij dezen verdacht en stookte niet minder tusschen den Hertog en zijne gade, waardoor hij zich zoo gehaat maakte, dat hij ten slotte door de bastaard-halfbroeders van Vrouw Jacoba werd vermoord en loon naar werken ontving. Vrouw Jacoba verzoende zich met haren gemaal en de Hertog, thans meer dan ooit overtuigd van ’s Graven trouw, verklaarde bij open brieven , gegeven te Ni veile den 29 Juli 1422, Graaf Engelbrecht onschuldig aan den laster, waarvan ook de Edelen en Steden van Brabant hem vrij en onbesmet verklaarden. Het huwelijk van Graaf Engelbrecht en Vrouwe Johanna werd met een zestal kinderen gezegend. Hun oudste zoon Jan werd te Breda geboren 1 Aug. 1410 en ten doop gehouden door Willem, Hertog van Beijeren en Graaf van Holland, Adolf Hertog van Kleef en de Vrouwe van Teijlingen. Een tweede zoon, Hendrik geb. 1414, huwde later Genoveva, gravin van Verneburg, die mede in de Groote Kerk begraven ligt naast het bekende fraaie gothische monument, waaronder de stof rust van Graaf Eogelbrecht en zijne gemalin en dat zij bij hun leven heten bouwen. Graaf Engelbrecht overleed den 3en Mei 1443 en zijne vrouw drie jaren later, beiden na een welbesteed leven, waarvan inzonderheid Breda gedurende veertig jaren de vruchten had mogen genieten. Wij hebben langer stil gestaan bij dezen eersten vorst uit het Huis van Nassau, dan wij bij de volgende zullen kunnen doen, alleen om er op te kunnen wijzen welke bijzondere verplichtingen Breda, reeds van af de eerste vestiging van dit roemrijk geslacht in deze landen, daaraan heeft gehad, zoodat dan ook het lustrum van vijf eeuwen overwaard mag heeten om dankbaaar te worden herdacht door de ingezetenen van thans. Graaf Jan van Nassau, Vianden, Dietz enz. volgde zijn vader in al zijn landen en heerlijkheden op en werd te Breda gehuldigd den 31en Juli 1446. Op het voetspoor van zijn vader schonk ook hij aan Breda bijzondere voorrechten o. a. vrijdom van accijns of gruitgeld te betalen om bier te mogen brouwen, voor welke gift hem later zeker talloos velen dankbaar zijn geweest. Onder zijn bestuur kwam in 1458 eene nadere verdeeling tot stand met Heer Jan van Bergen van de gemeenschappelijk bezeten gronden en evenals zijn vader gaf hij vele gronden ter bedijking en inpoldering uit, waardoor in hooge mate de welvaart dezer landen bevorderd werd. Zijne gemalin Maria, gravin van Loon en Heinsberg wordt een uitmuntend voorbeeld van godvruchtigheid genoemd. Zij schonk hem 2 zonen en 4 dochters; van de laatste werd Johanna de gade van den graaf van Waldeck, een der voorvaderen van onze tegenwoordige Koningin-Moeder, terwijl de jongste, Odilia genaamd, de eerste priorin werd van het door hare moeder gestichte klooster Vredenburg te Bavel, later naar Boeimeer onder Prinsenhage over gebracht. Graaf Jan van Nassau overleed te Dillenburg den 3en Februari 1475 doch werd te Breda begraven evenals zijne gade Maria van Loon, die in 1500 overleed. Het boven reeds genoemde monument, »de hooge fante” genaamd, bevat dan ook de beeltenissen van dit grafelijk echtpaar en van ’s graven ouders, terwijl in denzelfden grafkelder ook het stoffelijk overschot rust van zijn oudsten
zoon Graaf Engelbrecht II en zijne vrouw Cuneborg van Baden. Deze Graaf Engelbrecht, de tweede van dien naam, wordt de «Roemrijke genoemd en niel ten onrechte. Volgens zijns vaders uiterster wil ontving hij alle goederen aan deze zijde var den Rijn en zijn broer Jan van Nassau de Duitsche Staten aan de andere zijde. Den 27sten Juli van het jaar 1475, bij zijl blijde incomste als Heer van Breda , bevestigde hij niet alleen alle vroeger verleende voorrechten, doch voegde daaraan nog eenige nieuwe toe. Zijne gemalin was Cuneborg, dochter var den Markgraaf Karei van Baden en van Annt van Oostenrijk, zuster van Keizer Maximiliaan, die hem, zijn aangetrouwde neef, aanstelde als Stadhouder en Kapitein-generaal over alle d( Nederlanden en tot ridder sloeg van het Gulder Vlies. Van uit Breda werden dus toen de Nederlanden reeds bestuurd door een Nassau, dit zooals gezegd wordt, den Keizer en het lanc groote diensten bewees en altijd een kloek er verstandig Heer is geweest. Hij vergezelde Karei de Stoute in den oorlog en werd gevanger genomen in den slag van Nancy in 1477, doch gelost door het geld dat Breda daarvoor opschoot Een zelfde lot trof hem in 1479 in den slag van Blangis toen hij door bemiddeling van zijr broeder werd gelost. Door de erfenis zijner moeder kwam hij dooi koop in het bezit van vele landen en heerlijkheden, o. a. de stad Diest, en overleed den 31stec Mei 1504 te Brussel, zonder wettige kinderen na te laten. Zijne gemalin was reeds in 1500 gestorven en beiden zijn in den familie grafkelder bijgezet, ofschoon ter hunner eere door hun neef en erfgenaam, graaf Hendrik, later het prachtige monument werd opgericht, waarop hunne beeltenissen liggen uitgestrekt en dat als meesterstuk van ltaliaansche beeldhouwkunst nog heden ten dage aller bewondering afdwingt. Graaf Engelbrechts broeder, Jan van Nassau, werd de stamvader van de volgende Heeren van Breda, en daardoor, zooals wij zien zullen, van Oranje-Nassau, maar ook van de takken NassauDillenburg en Nassau-Dietz, uit welke laatste onze Koningin ontsproot. Deze Jan van Nassau, gehuwd met Elisabeth, Landgravin van Hessen en Catzenellebogen had twee zonen, Hendrik de oudste, die als vierde Heer van Breda uit het Nassausche Huis zijn oom Engelbrecht opvolgde en Willem de oude (ook de Rijke), den vader van Prins Willem de Zwijger. Graaf Hendrik als erfgenaam van vele goederen, zoowel van zijn vader Jan als van zijn oom Engelbrecht, werd rijker en machtiger nog dan een zijner voorzaten en wordt veelal «de Rijke” genoemd. , Wat Breda, dat hij evenals zijn voorganger tot zijn vaste woonplaats verkoos, aan hem te danken heeft, laat zich n;et in enkele regelen samen vatten, vooral nadat de stad door pestziekte en een zwaren brand in 1534 bijna geheel was verwoest. Behalve vele stichtingen van liefdadigheid als wees- en aalmoessenie-kamers, oude mannenhuis, enz. bouwde hij ook het nieuwe kasteel, thans Kon Mikt. Academie, dat nog boven den hoofdingang zijn naam draagt. Zijn tweede vrouw was Claude, dochter van Jan van Chalons, Prins van Oranje, die hem een eenige zoon, Reijnier, naliet, die later als erfgenaam van zijn oom Philibert van Chalons, het Prinsdom Oranje erfde. Na Graaf Hendriks verscheiden op 7 Oct. 1538, die onder het door hem voor zijn oom opgerichte fraaie monument werd begraven, volgde zijn zoon Reijnier, Prins van Oranje, hem op en werd te Breda gehuldigd op 23 Januari 1539. Van Breda dus ook weder de eerste Prins van Oranje in de Nederlanden evenals 135 jaren te voren de eerste Nassau en ook aan dezen vorst, toen reeds landvoogd van Bourgondie, werd weder door Keizer Karei V in 1543 het bestuur als Stadhouder opgedragen over Gelderland, Zutphen, Holland, Zeeland en Friesland, werd hij en tot ridder van het Gulden Vlies benoemd. Doch helaas, reeds in het volgende jaar, den 18en Juli 1544 sneuvelde deze veelbelovende Prins op nauwelijks zes en twintig jarigen leeftijd bij het beleg van St. Dizier en ook zijn lijk werd in de prachtige grafstede van zijn vader bijgezet. Als erfgenaam van alle zijne landen, dus ook van Breda en het Prinsdom Oranje, had hij benoemd zijn volle neef, den in 1533 geboren m dus toen elfjarigen Willem, zoon van Willem den oude en van Juliana, gravin van Stolberg, den later zoo bekenden Vader des Vaderlands. Het mag voorzeker overbodig heeten de gebeurtenissen met betrekking tot Breda onder de opvolgende heeren uit het Huis van Oranje Nassau verder in bijzonderheden na te gaan. Zij zijn aan iedereen bekend en wij behoeven slechts de namen te noemen van Prins Willem I sn Philips Willem, die hier woonden, van de Prinsen Maurits en Frederik Hendrik, die ieder op hunne beurt de stad hernamen, van J ustinus van Nassau die ze manhaftig verdedigde en van den Koning Stadhouder Willem III, om nog tal van hoogst merkwaardige gebeurtenissen voor onzen geest te doen verrijzen, die hier geschied zijn en die tevens van zoo grooten invloed zijn geweest op de lotgevallen van ons vaderland. Genoeg evenwel om aan te toonen het innig verband, dat schier van at de middeleeuwen bestaan heeft en thans nog bestaat tusschen
Breda en het vorstelijk Huis van Oranje-Nassau. Is Oranje één met Nederland, langduriger en sterker nog is dien band met Breda, de schoonste parel aan hunne kroon, de bakermat ook van ons Koningshuis. Van uit Breda nam dat Koninklijk Huis zijn oorsprong; van hier de eerste Nassau en ook de eerste Oranjevorst. Zou dus Breda in dit vijfeeuwsch jubeljaar eenvoudig maar vergeten de talrijke weldaden die het van dit glorierijk geslacht genoot of zal het der traditie getrouw blijven en ook op 24 Augustus van dit jaar zich gedrongen gevoelen om hulde en dank te brengen aan onze geeerbiedigde Koningin, de Baronesse van Breda, de Landsvrouwe thans van ons gezegend vaderland ? Zullen de vertegenwoordigers onzer gemeente in de eerste plaats, ja zullen niet alle inwoners der aloude Baronie zich opmaken om een waardig monument te stichten in de stad, mogelijk wel in het vroegere lustpark der Nassa’s, om aan het nageslacht te toonen dat zij ook nu nog zich verheugen in de zegenrijke regeering van een telg van dien ouden stam en dat zij niet vergeten willen wat Oranje-Nassau voor Nederland, maar inzonderheid voor Breda deed. Tot krachtige medewerking daartoe op te wekken, was het doel dezer regelen en wij hopen daartoe iels te hebben bijgebracht. Breda, Maart 1904. J. R. v. K.