EERSTE BLAD.
Zij, die zich met APIUL a. s. op dezej
I abonneeren, ontvangen de nojj in deze maand verschijnende mummers gratis
Veranderingen in advertentiën gelieve
men steeds op den dajj der uitgave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering ban worden ingestaan. DE UITGEVERS.
liehangerij. Bedden fabriek. 6EBU& ummi \ eemarkt 32. Interc. Teleph. 212. BREDA. Magazijn „De Vlinder’. Inpcht voor getale MEUBILEEM. GROOTE KEUZE VAN Tapijten, Gordijn- en Meubelstoffen, Behangselpapier, Meubelen. Eenigst adres voor gegarneerde Wiegen, Luiermanden, enz. Stoffeerderij. Meubelfabriek. B E K E N b M A K IIV G. Aangifte voor het bevolking», register. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda achten het noodig de ingezetenen te herinneren aan hunne verplichtingen, tot het doen van aangiften voor het bevolkings-register, voorgesohreven bij Koninklijk besluit van 27 Juli 1887 (Staatsblad n°. 141). De verplichtingen, wier verzuim wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste 14 dagen of geldboete van ten hoogste ƒ 100, zijn hoofdzakelijk de volgende: Bij vestiging in de gemeente. Hij die zich in de gemeente vestigt, doet daarvan aangifte aan het gemeentebestuur binnen ééne maand na zijne aankomst. Bij het verlaten «Ier gemeente. Hij die de gemeente metterwoon gaat verlaten, doet hiervan eene verklaring aan het gemeentebestuur. Bij verhuizing binnen de gemeente. Elk hoofd van een gezin of afzonderlijk levende doet, binnen ééne maand na zijne verhuizing binnen de gemeente, daarvan aangifte aan het gemeentebestuur, Ten aanzien. van inwonende personen. Elk hoofd van een gezin of afzonderlijk levende geeft, uiterlijk binnen ééne maand, aan het gemeentebestuur kennis van ieder lid, dat in zijn gezin wordt opgenomen of daaruit gaat, inwonende diensten werkboden daaronder begrepen. Breda, 25 Maart 1904. Burgemeester en wethouders voornoemd, Ed. GULJE, burgemeester. A. R. VERME0LEN, secretaris.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1904/03/27 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323051:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1904/03/27 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323051:mpeg21:p00001
BEKENDMAKING. HERIJK DER MATEN EN GEWICHTEN. De BURGEMEESTER van Breda; Gelet op het besluit van de gedeputeerde staten in de provincie Noord-Brabant van 16 December 1903 [Prov. Blad n°. 40), onder mededeeling van een schrijven van den minister van waterstaat, handel en nijverheid van 16 Oetober bevorens, omtrent den her-ijk in 1904 voor deze gemeente bepalingen zijn gemaakt;
Mede gelet op de missive van den ijker, chef va dienst, te ’s-Hertogenbosch, van 13 Februari 1901 n°. 20; Brengt ter kennis van de ingezetenen dezer gemeente : 1°. dat het goedkeuringsmerk, gedurende het jaa 1904 te bezigen, zal zijn, bij den ijk en her-ijk de maten en gewichten, de letter P in den gewonei schrijfvorm ; II0. dat bovenbedoelde her-ijk dit jaar zal geschieden in de militiezaal ten gemeentehuize (ingang langs het Stadserf in de St. Annastraat) : a. van de ongebruikte maten en gewichten, dit bestemd zijn om te worden verkocht, op Maandag 21 Maart, van 9'/2 tot 12 en van 1—3'/2 uur, et op Dinsdag 22 Maart, van 8‘/2—12 en van 1—31/, uur ; b. van de in gebruik zijnde maten en gewichten van de apothekers en de goud- en zilversmeden, op Woensdag 23 Maart, van 8V2—12 en van 1—3'/s uur, doch dat het milligramgewicht, in gebruik bij geneeskundigen, apothekers en goud- en zilversmeden, uitsluitend aan de ijkkantoren wordt onderzocht en dat het daarom wensehelijk is, dat deze gewichtjes, tijdens den her-ijk in de gemeente, naar het ijkkantoor te ’s-Hertogenbosch worden opgezonden en dat genoemd ijkkantoor voor het publiek steeds zal geopend zijn des Woensdags en Donderdags van 9—1 uur, c. van de maten en gewichten in het bezit der suikerfabriek, op Donderdag 24 Maart van 8'/2—12 en van 1—3‘/2 uur; d. van de in gebruik zijnde maten en gewichten der ingezetenen, wier geslachtsnaam begint met de letters A. en B , op Zaterdag 26, Maandag 28 en Dinsdag 29 Maart, van 8’/2—12 en van 1—3'/s uur ; e. van die van hen, wier geslachtsnaam begin, met de letters C. en D, op Woensdag 30 Maartt van 8'/2—12 en van 1—3'/2 uur. /. van die van hen, wier geslachtsnaam begint met de letters E en F, op Donderdag 31 Maart, van S’/2—12 en van 1—3'/2 uur; g. van die van hen, wier geslachtsnaam begint met de letters G. en H, op Vrijdag 1 en Zaterdag 2 April, van 8'/2—12 en van 1—3‘/s uur; h. van die van hen, wier geslachtsnaam begint met de letters I, J enK.op Dinsdag 5 en Woensdag 6 April, van 8‘/s—12 en van 1—31/, uur; i. van die van hen, wier geslachtsnaam begint met de letter L, op Donderdag 7 April, van 8*/2—12 en van 1—3'/, uur; j. van die van hen, wier geslachtsnaam begint met de letter M, op Vrijdag 8 April, van 8'/2—12 en van 1 — 31/2 uur; k. van die van hen, wier geslachtsnaam begint met de letters N, O. P, op Zaterdag 9 April, van 8'/2—12 en van 1—3*/2 uur; l. van die van hen, wier geslachtsnaam begint met de letters Q, R. S, op Maandag 11 en Dinsdag 12 April, van 8'/,—12 en van 1—3V, uur; m. van die van hen, wier geslachtsnaam begint met de letters T, U en V, op Woensdag 13 en Donderdag 14 April, van 8*/2—12 en van 1—3'/s uur, n. van die van hen, wier geslachtsnaam begint met de letters W, X. Y Z, op Vrijdag 15 April; van 8'/2—12 en van 1—3'/2 uur, en op Zaterdag 16 April van 8*/2—12 en van 1—2 uur. Wordende de belanghebbenden er voorts aan herinnerd : dat de her-ijk der maten en gewichten alleen dan kan geschieden, als deze schoon en droog worden aangeboden en zich in bekoorlijken toestand bevinden, zoodat ferificatie en stempeling mogelijk is; dat lengtematen met merkteekenen of aanwijzingen van onwettige of afgeschafte maten moeten worden afgekeurd en ten alle tijde kunnen worden in beslag genomen ; dat het in hun belang gewenscht is, zich bij de terug-ontvangst der voorwerpen te overtuigen, dat deze duidelijk mer het goedkeuringsmerk of het afkeuringsmerk zijn gestempeld, daar later een beroep op verzuimen, die bij den her-ijk mochten zijn begaan, niet zal ontslaan van rechtsvervolging; dat het gebruiken of voorhanden hebben van niet met het vereischte goedkeuringsmerk voorziene maten of gewichten verboden en strafbaar is; dat het laatst geplaatste goedkeuringsmerk voortaan gedurende 2 jaren ongeschonden moet worden bewaard. Breda, 16 Februari 1904. De Burgemeester voornoemd, ED. GULJÉ
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1904/03/27 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323051:mpeg21:p00001
I. Met levendige belangstelling heb ik kennis genomen van het uitvoerig verslag
dat de inspecteur van den arbeid in di eerste arbeidsinspectie (N.-Brabant er Limburg) over de jaren 1901 en 190S heeft uitgebracht. Dit lezende krijgl men een volkomen helder beeld van de industrie in onze provincie, van hel goede dat tot stand gebracht is, en van het minder goede dat verbetering eischt, men leert beter kennen de toestanden waaronder de arbeiders en arbeidsters leven en werken, men krijgt eenig begrip van de inrichting der fabrieken en werkplaatsen, terwijl het laatste hoofdstuk, «Sociale aangelegenheden” zeker niet het minst belangrijk is. Yan den inhoud van dit boekwerk wil ik daarom trachten een resumé te geven. In hoofdstuk jl zegt de inspecteur de heer A. J. H. Stoffels o,a.: Evenals in vorige jaren, werden uitgebreide onderzoekingen verricht in het chemisch laboratorium van de Kon. Mil. Academie, waartoe de door den Minister van Oorlog verleende vergunning gelegenheid gaf. Behalve onderzoekingen van luciferspaté (ingevolge Kon. besluit van 24 Juni 1898 (Staatsblad n°. 148) , werden analyses gemaakt van glazuren van ceramische producten en van emails, in verband met het loodgehalte, welke niet alleen verricht werden ten behoeve van den dienst in de eerste inspectie, maar ingevolge desbetreffende ministerieele aanschrijving ook ten behoeve van andere inspecties. Gaarne breng ik hulde aan de groote toewijding en de inderdaad belangrijke hulp, welke ik van de beide adjunctinspecteur.s en van de adjunct-inspectrice mocht ondervinden; zij hebben mij daardoor mijne moeilijke taak zeer verlicht. Ik wensch hierbij in het licht te stellen, dat in eene omvangrijke inspectie als de eerste bijzonder gewicht moet gehecht worden aan de wijze van samenwerking van de verschillende ambtenaren. Eene regelmatige afdoening van zaken vereischt een zekere mate van zelfstandigheid van de adjunct-inspecteurs en van de adjunct-inspectrice, omdat den inspecteur de tijd ontbreekt persoonlijk alle bevindingen na te gaan. In gevallen, waarin schriftelijke behandeling der zaak niet mogelijk bleek, werd de betrokken inrichting nog eens door mij bezocht, zooveel mogelijk vergezeld van den ambtenaar, die de voorziening behoevende gebreken had geconstateerd. Ik heb er naar gestreefd bij de verdeeling der werkzaamheden het bovengenoemde beginsel in het oog te houden. De mededeelingen in dit Verslag vermeld, zijn dan ook de resultaten van gemeenschappelijk werk. Be groote toewijding van de ambtenaren is echter niet in staat de hun opgelegde taak volledig te heheerschen, hetgeen voldoende hieruit moge blijken, dat in deze inspectie voorkomen 4500 inrichtingen, ten behoeve waarvan gewaarmerkte lijsten ingevolge art. 11 der Arbeidswet zijn uitgereikt, terwijl volgens de ingekomen opgaven ingevolge artt. 13 en 27 der Veiligheidswet ruim 5000
fabrieken en werkplaatsen in de inspectie voorkomen, waarop de bepalingen van laatstgenoemde wet van toepassing zijn. Hierbij dient echter te worden opgemerkt, dat vele dezer inrichtingen gelijktijdig aan beide wetten zijn onderworpen. Dat een voortdurend en streng toezicht wel noodig is blijkt uit het aantal overtredingen door marechaussees en rijksveldwachters geconstateerd. Voor NoordBrabant bedroeg dit in 1901 bij 925 bezoeken 50 overtredingen en in 1902 was dit 48 overtredingen bij 992 bezoeken, 5 alleen door de marechaussees. De rijksveldvvacht had veel minder overtreders te verbaliseeren, n.1. 2 bij 497 bezoeken in 1901, en 5 bij 470 bezoeken in 1902. Bij een gespecificeerde staat over het toezicht op de naleving der Arbeidswet door de rijks veld wacht zien we hoe een goed figuur Breda daar maakt. In 1901 zijn 62 bezoeken afgelegd zonder een enkele overtreding, en in 1902 bij 54 bezoeken evenmin. Geheel anders worden de cijfers als de blijkbaar veel strengere marechaussees hun rapport uitbrengen. Dan zien we voor 1901 7 overtredingen op de 70 bezoeken en voor 1902 5 op 75. Toch zijn deze cijfers niet ongunstig in vergelijking van andere steden, b. v. Helmond 9 op de 60, ’s Bosch 4 op de 36, Ossendrecht 4 op de 16. De inspecteur acht het ter bevordering van de gewenschte samenwerking en om den arbeid, door de verschillende ambtenaren aan het toezicht besteed, nuttiger aan te wenden dan tot dusver het geval was, noodig eene regeling te treffen, waarbij de volgende grondslagen worden aangenomen: 1°. Alle inrichtingen waarop de Arbeidswet van toepassing is, moeten minstens éénmaal ’sjaars worden bezocht, zoodat worde verkregen: 2°. Volledige jaarlijksche gegevens van personeel en arbeidstijden van alle inrichtingen ; 3°. verscherping van de handhaving, met name van de artt. 5 en 6 der Arbeidswet; 4°. vermijding van overlast aan hoofden of bestuurders van inrichtingen, door meer bezoeken dan eene goede handhaving van de wet vereischt. 'De groote omvang van de werkzaamheden en de velerlei bemoeiingen, die daaruit voortvloeien, maakt de hulp zoowel van autoriteiten als van particulieren tot een onmisbaar element. Als voorbeelden van medewerking vermeld ik gaarne in het bijzonder de hulp van de Kon. marechaussee; ik ontving toch die hulp niet alleen in den vorm van toezicht, maar ook in den vorm van mededeelingen omtrent waargenomen toestanden , die voor de inspectie van belang kunnen zijn. Cok van het bestuur van eene vakvereeniging ontving ik herhaaldelijk mededeelingen aangaande toestanden in fabrieken of omtrent de naleving van de voorschriften ten aanzien van den arbeidsduur.
In sommige gevallen gewerden mij mededeelingen van de arbeiders zelf, doch door de vrees voor onaangename bejegening door den werkgever, bleef het aantal malen, dat klachten onmiddellijk door de belanghebbenden te mijner kennis werden gebracht, tot enkele weinige gevallen beperkt. En dat die vrees niet ongegrond is, bleek mij eenige malen wanneer mededeelingen door een arbeider van gevallen van beroepsziekte ontslag tengevolge had. In dit verband verdient naar mijne overtuiging de instelling van spreekuren in verschillende industrieele centra, veel aanbeveling. In sommige gevallen bleek het noodig de arbeiders in hunne woningen te bezoeken, ten einde van hen inlichtingen te ontvangen, welke zij op de fabriek in bijzijn van den patroon of niet, of niet in overeenstemming met de waarheid, bereid waren te geven. In hoofdstuk 11, handelende over de arbeiders, vinden we o, a. vermeld verschillende klachten over kinderarbeid in machinale timmerfabrieken, kuiperijen, hoepelmakerijen, in het landbouwbedrijf en ook rapporteert de inspecteur het bekende ergerlijke feit te Maastricht, waar kinderen zelfs beneden de 12 jaar werden gebruikt voor het vervoer van jenever bij hoeveelheden van ten hoogste 2 liter. Dan volgt een belangrijk verslag betreffende de vrouwenarbeid Vrouwen boven 16 jaren, Wijziging van beteekenis in de verhouding van het aantal vrouwen tot dat van mannelijke arbeiders valt niet waar te nemen. Voor het werk in oesterputten werden op eene onderneming de vrouwen door mannen vervangen; daartegenover staat een geval, waarin mannen voor vrouwen moesten plaats maken, omdat voor nagenoeg denzelfden arbeid het loon van een vrouw de helft bedroeg van dat, hetwelk aan een man betaald moest worden. Gehuwde vrouwen. De vraag of de gehuwde vrouw al dan niet van den arbeid in fabrieken behoort uitgesloten te worden, leidde tot een onderzoek naar de oorzaken, die den arbeid van gehuwde vrouwen in de hand werken, naar de loonen, naar de verzorging van het huisgezin en van de kinderen der gehuwde arbeidsters enz. In het algemeen werd van de bedrijfshoofden welwillende medewerking bij dat onderzoek ondervonden Het onderzoek, dat door de adjunctinspectrice, mejuffrouw A. A. Nuijsink, werd ingesteld, had plaat’ door ondervraging van 663 gehuwde fabrieksarbeidsters (van wie 228 in Noord-Brabant en 435 in Limburg) De resultaten van het onderzoek worden dan ter wille van de vergelijking van de twee provinciën in tabelhrischen vorm gesteld, die hier niet geheel kunnen overgenomen worden, maar waarvan ik toch eenige cijfers wil overschrijven. De leeftijd van 25—30 jaren wijst het grootste aantal gehuwde arbeidsters, in N.-Br. 61 en Limb. 104, het minste die van 18—20 resp 1 en 6, terwijl droeviger de cijfers zijn: tusschen 50 en 60 jaar N.-Br. 19 Limb. 32 en boven de 60 jaar resp. 9 en 1. In onze provincie zijn dus nog 9 vrouwen op fabrieken werkzaam die reeds ouder dan 60 jaar zijn, ’t Doet niet prettig aan zoo iets. In Limburg was een vrouw die reeds van af haar 7e jaar op de fabriek werkte, in N.-Br. een van af haar 8ste, en 70 waren er in onze provincie en 160 in Limb. die onmiddellijk na het verlaten van de school op + 12-jarigen leeftijd met fabrieksarbeid begonnen waren. Vreugdelooze jeugd, troostelooze oudheid. Beschamend zijn ook de weekloonen die aan de gehuwde vrouwen (dus geen kinderen) worden uitgekeerd; in N.-Br. waren er 3 van 1 a 2 gulden, 26 van 2 a 3 gulden, 73 van 3 a 4 gulden,
56 van 4 a 5 gulden, 38 van 5 a 6 gulden, 18 van 6 a 7 gulden, 11 van 7 a 8 gulden, 2 van 8 a 9 gulden en 1 van 12 gulden. Het meest komt dus voor een weekloon van 3 a 4 gulden, gemiddeld is het loon 4.45! Voor de echtgenooten der vrouwen is de opgave al even treurig. 36 waren er die geen verdienste hadden, voor wie de vrouw dus den kost verdienen moest, 2 van 1 a 3 gulden weekloon, 14 van 3 a 4 gulden, 17 van 4 a 5 gulden enz. In verband met bovenstaande is de volgende opgave belangrijk; zij geeft aan, de door de gehuwde vrouwen medegedeelde oorzaken, die hen tot fabrieksarbeid nopen. Die oorzaken kunnen aangegeven worden als volgt: Voor Noord-Brabant, ongeregelde verdiensten van den man 9, te geringe verdiensten van den man 81, geen kinderen te verzorgen 45, ziekte in het gezin 7, kinderverzorging door familie 10, man niet bekwaam in zijn vak 10, weduwe 30, man in militairen dienst — , verlaten door den man of gescheiden 1, man krankzinnig, blind, of uit anderen hoofde niet tot werk geschikt 1 , man in de gevangenis 1 , man dronkaard 4, schuldenlast 1, zorg voor familieleden 22, grootte van het gezin, in verband met verdienste —, geen bepaalde aanleiding wordt opgegeven door 6. Van de ondervraagde gehuwde vrouwen, ten getale van 663, waren er derhalve slechts 34, die geen bepaalde oorzaak aangaven; voegt men daarbij de vrouwen, die het niet-hebben van kinderen als oorzaak opgeven en voor wie derhalve uit het verblijf in de fabriek # minder moeilijkheden voortvloeien, dan blijkt, dat verreweg het grootste aantal gehuwde vrouwen door minder gunstige maatschappelijke omstandigheden gedwongen is in de fabriek te arbeiden. In ’toog vallend is de invloed van geringe verdienste van den man; zoodra die verdienste boven zeker bedrag stijgt (6 a 7 gld.) neemt de fabrieksarbeid van de vrouw sterk af. De gevallen, waarin gehuwde vrouwen, ook bij hoogere verdienste van den man, in de fabriek werken, houden waarschijnlijk zeer nauw verband met buitengewone lasten, waaronder het gezin gebukt gaat, zooals zorg voor familieleden, schuldenlast enz. De gezinsgrootte speelt daarbij niet een groote rol, omdat de kosten van kinderverzorging (uitbesteden, bewaarplaatsen) bij een groot kindertal zoo hoog worden, dat de fabrieksarbeid van de vrouw slechts weinig meer dan die kosten opbrengt en derhalve tegenover de zw'aren slechts gering voordeel oplevert. Van de 663 gevallen werd, zooals in bovenstaande tabel vermeld is, slechts in 7 gevallen (in Limburg, in Noord-Brabant geen) de grootte van het gezin als oorzaak aangegeven. ( Wordt vervolgd.)
"ARBEIDSINSPECTIE.". "Bredasche courant". Breda, 1904/03/27 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323051:mpeg21:p00001