— Er zijn belangrijke verschillen van opvatting aangaande den geest, die de onderlinge betrekkingen der rnenschen behoort te doordringen, en wie daarover ernstig nadenkt, komt tot het vaststellen van beginselen, die te samen zijn levensbeschouwing vormen. Is hij ook eerlijk tegenover zichzelven, dan maakt hij daarvan den grondslag zijner handelingen Bij al die verscheidenheid is toch ook zekere eenheid van richting op te merken. In den loop der tijden heeft zich ontwikkeld, wat wij de christelijke moraal noemen, omdat zij haar uitdrukking vindt in den godsdienstvorm van de groote meerderheid der Westersche volken en van hun nederzettingen buiten Europa. Waar zij zich heeft losgemaakt van de leerstellingen eener geloofsbelijdenis, blijft zij toch haar verwantschap behouden met dien godsdienst, die in het tijdperk van zijn verbreiding, het heidendom wist te verdringen. Nu bestaat er een conflict van twee
richtingen op dit terrein. De afscheidingen zijn echter nog niet scherp genoeg geteekend om weifelingen onmogelijk te maken; er blijven nog altijdschakeeringen, die het onzeker maken naar welken kant men heen zal gaan. Er zijn er nog die het christelijk geloof verlaten hebben, maar hare zedeleer getrouw blijven. Het groote verschil tusschen die richtingen nu, bestaat vooral hierin, dat de eene de geheele leer van het christendom met al zijne dogma’s in een of andere secte gelooft, terwijl de andere alleen er het ethische gedeelte van aanvaardt en het theologische verwerpt. Over de diepte, die beide beginselen scheidt, zijn bruggen geslagen, door veelbelovende opschriften den twijfelaar lokkende. Boven een der meest betredene staat: Weloverdachte liefde begint bij zichzelve. Velen die dat lezen redeneeren dan aldus: Juist, dat is het. Dat maakt het eerste gedeelte van het werk gemakkelijk; om anderen te kunnen helpen moeten we zorg dragen eerst zelf stevig en vast te staan. Wij zullen dus eerst trachten een flink steunpunt te krijgen. Laten wij beginnen met ons bezit te verzekeren en er zoodanige uitbreiding aan te geven, dat een onverhoopt stootje ons niet omver kan werpen. Dan moeten wij natuurlijk zorgen, dat de rnenschen uit onze omgeving onze rechten eerbiedigen , voor ons karakter, onze kennis en onze meeningen de noodige achting aan den dag leggen. Later, als iedereen geleerd heeft ons naar waarde te schatten, dan is misschien de tijd daar om iets goeds te bewerken, een voorbeeld te geven, hulp te verleenen en menschenliefde te toonen. Voorloopig nog niet, want —en dan kijken ze weef met welgevallen en voldoening naar het opschrift boven de brug. Wat er aannemelijk is in deze redeneering, kan zonder moeite worden uitgezócht. ’t Is waar dat wie niet heeft, ook niet kan mededeelen, en de zorg voor persoonlijke belangen mag of moet de eerste plaats innemen. Doch verder gaande langs die lijn, komt men terecht bij de consequente toepassing van het beginsel der zelfzucht, door de voorstanders van het ethische karakter der ideale maatschappij als een vijandige macht verworpen, maar die in eer wordt hersteld en tot grondslag van het levensdoel wordt aangenomen, daar waar men van oordeel is, dat de wet van het zelfbehoud de alles beheerschende behoort te zijn. Van mijn medemenschen wil ik .geen kwaadspreken. Ik ken er, die niet zijn blijven rondslenteren aan ’t begin van den weg naar het altruïsme, ook dewijl zij zedelijk te hoog stonden om daar de bevrediging hunner zielsbehoeften te vinden, die ver gevorderd zijn op dien weg, rnenschen die helpen, louter en alleen, omdat hun goed hart hen tot helpen drijft, die zich moeite geven, zich inspannen voor anderen, die met bezielde ijver en vurige volharding een zelfde doel nastreven als hun medemensch, alleen om de taak van hen daardoor te vergemakkelijken of ’t hen mogelijk te maken het doel te bereiken. Ik ken er, die dat doen met de wetenschap, dat het welslagen dier poging hen geen voordeel hoegenaamd zal brengen, direct noch indirect, en wier eenige belooning zijn kan de voldoening een ander den weg geëffend te hebben tot zijn geluk. Die zedelijke belooning moet men niet gering achten, maar zij bestaat alleen en heeft slechts waarde voor hen, die zoo onbaatzuchtig helpen. Voor hen is ’t ter versterking hunner edelste krachten , die zij zoo heerlijk vinden, dat zelfs de teleurstellingen in hun leven ondervonden, niet in staat zijn hun ijver te verflauwen. Dat is het altruïsme, zooals de christelijke moraal het bedoelt, maar een altruïsme dat voor vele, vele aanhangers van het christendom te zwaar, te moeielijk blijkt. En nu doet zich bij deze groepen van altruïsten en egoïsten een eigenaardig, opmerkelijk verschijnsel voor. De eerste staan — of juister — werken alleen, zij zetten hun nobelen arbeid voort, zonder anderen om hulp of raad te vragen — omdat zij weten, dat het geheel goed en schoon is wat zij doen. Bij de egoïsten daarentegen, merken we een zucht tot toenadering en samenwerking, meestal staan zij minder geïsoleerd dan de lieden die in waarheid de belangen hunner medemenschen op het oog hebben. Deze schijnbare tegenstrijdigheid is verklaarbaar, wanneer men slechts let op de relatieve onmacht van den enkelen menseh. Van vele zijden belemmerd in zijn streven naar vergrooting van zijn Ego, geraakt hij niet tot die versterking zijner individualiteit, die zijn levensdoel uitmaakt. Vandaar het zoeken naar aansluiting bij hen, die in gelijk geval verkeer en. Daarin ook ligt de grondslag van den maatschappelijken strijd, die van het egoïstisch karakter doortrokken, zich ontwikkelt tot de klasse-worsteling van onze dagen. En nu hebben wij partij te kiezen, niet slechts tusschen de groepen, ten einde daar te staan, waar wij meenen dat onze positie de plaats bepaalt — maar ook met betrekking tot de vlag, onder welke wij te velde willen trekken. Wie uitgaat van de meening, dat het in sociale vormen zich vertoonend klassen-egoïsme te gronde zal gaan door de eenzijdigheid van zijn streven, door de aankweeking van vijandige gevoelens ten opzichte van de verdedigers van tegenstrijdige belangen, die behoeft zich nog niet te scharen aan den kant, waar kerkelijke leuzen andere scheidingen maken. Voor de toepassing van Thorbecke’s denkbeeld: een christendom boven geloofsverdeeldheid is nog geen ruimte, maar op het gebied der economische ontwikkeling wel. Tegenover de forsche prediking van de ikheidsleer tot de hoogste consequentie doorgevoerd, moet het altruïsme, dat geen klassen uitsluit, noch vijandig bejegent, naar alle zijden zich krachtig vertoonen. Daarbij blijft het volkomen waar, dat wij eigen persoonlijkheid hebben te veratprlrerv- nnlr in rlftn strild VOOr een
beginsel, die zeer dikwijls met stoffelijke middelen moet worden gevoerd, is het de eerste plicht krachtig te zijn, maar die versterking mag niet gezocht worden ten koste van een ander — wie ook.