EERSTE BLAD.
■ Veranderingen in advertentiën gelieve ,.lo ,1„„ .1 .1 •«
men steeds op den dag der uitgave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering Kan worden ingestaan. BE UITGEVERS.
Beliangerij. Bedden fabriek. (HL V1RI0EV1, Veemarkt 32. Interc. Telepli. 212. BREDA. Magazijn „De Vlinder’, fipdt voor EOtele MEDBILEERINB. GROOTE KEUZE VAN Tapijten, Gordijn- en Meubelstoffen, Behangselpapier, Meubelen. Eenigst adres voor gegarneerde Wiegen, Luiermanden , enz. Stoffeer der ij. Meubelfabriek.
BEKENDMAKING. KOEPOKINENTING. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda brengen ter openbare kennis, dat de gemeente-geneesheeren, op Zondagen 29 Mei en 5 Juni a. s., des namiddags van 1 tot 2 uur, in één der lokalen van bet gemeenteziekenhuis zullen aanwezig zijn tot het kosteloos verrichten der koepok-inenting en her-inenting, met nitnoodiging aan de ingezetenen om van de aangeboden gelegenheid gebruik te maken. Breda, 21 Mei 1904. Burgemeester en wethouders voornoemd: Ed. GULJE, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris, BEKENDMAKING. Aangifte voor het bevolkingsregister. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda achten het noodig de ingezetenen te herinneren aan hunne verplichtingen, tot het doen van aangiften voor het bevolkings-register, voorgeschreven bij Koninklijk besluit van 27 Jnli 1887 (Staatsblad n°. 141). De verplichtingen, wier verzuim wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste 14 dagen of geldboete van ten hoogste ƒ100, zijn hoofdzakelijk de volgende; Bij vestiging in de gemeente. Hij die zich in de gemeente vestigt, doet daarvan aangifte aan het gemeentebestuur binnen ééne maand na zijne aankomst. Bij het verlaten der gemeente. Hij die de „gemeente metterwoon gaat verlaten, doet hiervan eene verklaring aan het gemeentebestuur. Bij verhuizing binnen de gemeente. Elk hoofd van een gezin of afzonderlijk levende doet, binnen ééne maand na zijne verhuizing binnen de gemeente, daarvan aangifte aan het gemeentebestuur, Ten aanzien van inwonende personen. Elk hoofd van een gezin of afzonderlijk levende geeft, uiterlijk binnen ééne maand, aan het gemeentebestuur kennis van ieder lid, dat in zijn gezin wordt opgenomen of daaruit gaat, inwonende diensten werkboden daaronder begrepen. Breda, 28 April 1904. Burgemeester en wethouders voornoemd; Ed. GULJE, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1904/06/05 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 22-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323092:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1904/06/05 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 22-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323092:mpeg21:p00001
BEKENDMAKING. WERKLIEDEN VOOR DUITSCHLAND. DE BURGEMEESTER der gemeente Breda brengt, namens den Minister van Buitenlandsche Zaken, ter kennis van belanghebbenden, dat het herhaaldelijk voorkomt, dat Nederlandsche werklieden door berichten in de nieuwsbladen of door daartoe uitgezonden agenten, soms met verstrekking van reisgeld voor de heenreis, naar Duitschland ten behoeve van industriëele ondernemingen worden gelokt, terwijl bij hunne aankomst ter plaatse blijkt, dat zij daar niet gebruikt kunnen worden. Het is daarom geraden, dat die werklieden, alvorens op zulke berichten en voorspiegelingen der agenten af te gaan, of zelf, of door tussebenkomst van den burgemeester hunner woonplaats, zich tot den Nederlandschen consul in de streek, waar de ondernemingen zich bevinden, om inlichtingen wenden omtrent de vooruitzichten in het bekomen van werk, de loonen en de huurprijzen der woningen aldaar. De aandacht van belanghebbenden wordt voorts gevestigd op eene ambtelijke mededeeling van den Nederlandschen consul te Ruhrort, waaruit blijkt, dat . werklieden, die naar het koninkrijk Pruisen arbeid gaan zoeken, zich vóór hun vertrek daarheen behooren te voorzien van een nationaliteitsbewijs, hetwelk aan onvermogenden gratis wordt afgegeven, en tevens van het noodige reisgeld voor de heen- en terugreis, om reden door de Nederlandsche consu- 1 laten niet anders dan in zeer bijzondere gevallen ( geld voor de terugreis gegeven wordt. In de fabrieken, mijnen, enz. te Ruhrort en in 1 den omtrek daarvan worden slechts gezonde werk- ( ieden in den ouderdom van 16—40 jaren aangenomen en betaalt men aldaar aan gewone dagwerkers 1 M. 2,80 tot M. 4 per werkdag, naar gelang van 1 bekwaamheid. In de kosthuizen van fabrieken is de prijs voor ^ kost en inwoning M. 0,85 tot 1 M. en in particuliere ' huizen M. 1,20 tot M. 1.50 per dag. Breda, 1 April 1904. De burgemeester voornoemd, Ed. GULJÉ.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1904/06/05 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 22-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323092:mpeg21:p00001
VAN ONS gebrul m lewplit Metchnikoff geeft als de grondoorzaak van ons gebrek aan levensgeluk: de onevenredige ontwikkeling der menschelijke natuur en hij resumeert zijn stelling in de volgende woorden: »De menschheid lijdt op ’t oogenblik »aan iets als algemeene onbehaaglijkheid. »Wij staan radeloos bij eene keuze van »eene gedragslijn voor ons leven, bij »het juiste bepalen van onze betrekking »tot verschillende groepen van individuen, «familie, volk, ras, menschheid in ’t alge»meen. De godsdienst en de wijsbegeerte «zijn daarbij onbetrouwbare gidsen «gebleken; nu komt echter de exacte «wetenschap en zal de raadselen ont«warren, de tegenstrijdigheden opheffen, «en aan de menschheid den weg tot «harmonische ontwikkeling en daardoor | «tot volkomen geluk wijzen.” Nu is, zooals men weet, Metchnikoff lang niet de eerste de beste, maar een bacterioloog en bioloog van groote beteekenis, en dit is van belang, omdat hij in bedoeld werk uitgaat van biologische gegevens. Hij beschrijft uitvoerig de merkwaardige apparaten van vele planten, dienende tot instandhouding der soort, en de wonderbaarlijke instincten van vele lagere dieren, Al die eigenschappen zijn in harmonie met de omgevende natuur, maar lang niet overal en altijd ziet men harmonie en doelmatigheid; : vele instincten leiden integendeel tot den 1 ondergang van het individu. Lang voor i
het verschijnen van den mensch op aarde zijn er dus gelukkige geweest, behoorlijk toegerust tegen de kansen van het lot, en ongelukkige organismen, die altijd hun onharmonisch instinct volgend, geëindigd zijn met hun leven te bederven of te verliezen. Als die wezens konden nadenken en ons hun indrukken mede|deelen, dan zouden ongetwijfeld de wèl toegeruste, zooals de orchideeën en de graafkevers zich rangschikken onder de optimisten. Zij zouden beweren dat de wereld zoo volmaakt mogelijk was samengesteld en dat men slechts zijn natuurlijken aanleg te volgen had om voldoening te smaken en het meest volkomen geluk te bereiken. De onharmonische daarentegen, slecht voorzien van wapenen in den levensstrijd, zouden volstrekt pessimistische denkbeelden verkondigen. Zoo is het ook met den mensch, hij heeft tal van organen en overblijfselen van organen, die hem slechts schadelijk, soms zelfs noodlottig zijn, in zijn instincten en neigingen heerscht een disharmonie, die in ’t nauwste verband staat tot al de rampen en ellende, waarmee zoowel de geheele menschheid als elk individu op zich zelf te strijden heeft. Van ouds heeft de menschheid pogingen aangewend om het onheil uit de disharmonie der menscnelijke natuur voortvloeiende te verzachten. Het eerst wendde zij zich tot den godsdienst, maar deze was niet in staat allen te voldoen en grooter en grooter werd het aantal, dat zich de vroeger aangenomen beginselen zag ontvallen en dat daarmede ■ den troost verloor, die de godsdienst aan de geloovigen geeft. Deze troost betreft voornamelijk het geloof aan een voortbestaan na den dood, waar het leed dat ; men op aarde te dragen gehad heeft zal j vergoed worden.
vergoeu woraen. «Het denkbeeld zegt Metchnikoff, van «een volgend leven, gevolgd bij dat van «meer góden of van een eenig God, «heeft zich ontwikkeld ter tegemoet«koming aan de behoefte tot leven en «als tegenwicht der doodsvrees, d. w. z. «om de grootste tegenspraak in ’s menschen natuur te bestrijden.” De schrijver komt na een schets van de voornaamste godsdiensten gegeven te hebben tot de conclusie, dat het denkbeeld van een volgend leven steeds meer en meer aanhangers verloren heeft en de totale vernietiging van ons bewustzijn na den dood voor de groote meerderheid der denkers tot een begrip geworden is. De godsdienst kon dus de ellende van zeer velen niet verzachten — dan de philosophie. Och, in de donkere omstandigheden geeft ook deze geen licht, weinig troost en weinig opbeuring. Kant, Spinoza, Hegel, Schopenhauer en anderen, in oogenblikken dat wij het meest op hen rekenen, geven ze ons geen steun, verlaten ze ons. Al de idealistische wijsgeerige stelsels, zooals b. v dat van Kant hebben ten slotte tot eene belangrijke reactie geleid n. 1. het materialisme. Om bij Kant te blijven, van eene reactie op zijn denkbeelden kan nog geen sprake |
■ zijn, omdat zelfs de actie nog niet is ingetreden. Hoe zou dat ook kunnen. Zie Multatuli, hij was geen philosooph in den eigenlijken zin van het woord; hij hakte slechts met de scherpe wapenen van zijn logisch verstand, zijn geestig vernuft en zijn bijtende satire, rond in de dichte massa der vooroordeelen en wanbegrippen van onzen tijd. En welk een tegenstand ontmoette hij ! Nu eerst, een halve eeuw na zijn optreden, beginnen de resultaten van zijn werk algemeen merkbaar te worden, het tegenwoordig geslacht is onder zijn invloed opgegroeid. Ten. opzichte van een man als Kant, die als denker zooveel hooger staat en dus zijn tijd zooveel verder vooruit was, gaat genoemd proces natuurlijk veel langzamer. Het materialisme heeft zijn opkomst niet te danken aan reactie op de abstracte philosphie, maar alleen aan zijn eigen oppervlakkigheid, die het geschikt maakte tot eene wereldbeschouwing voor de groote massa, die verblind werd door de schitterende uitkomsten der 19e eeuwsche experimenteele wetenschap. Een «hoogere burgerschool-evangelie” heeft Frederik van Eeden dat treffend juist genoemd. Noch godsdienst, noch philosophie kunnen dus den mensch het noodige levensgeluk schenken. De wetenschap dan. Zij zou den strijd aanbinden tegen drie voorname vijanden van het menschelijk geslacht: ziekte, ouderdom en dood. Wat zij tegen ziekte vermag, daarover behoef ik niet uit te weiden. En ook tegen ouderdom is zij geenszins machteloos. Metchnikoff geeft bovendien van het oud worden in den eigenlijken zin des woords een theorie, die het uitzicht opent op een mogelijke bestrijding in de toekomst van dit proces, waaraan wij nu nog allen onderworpen zijn. Dan zal de levensduur van den mensch belano-ÏD rnk VPr’iPnrvH wprrl on • r,n'\ /-*.
1 rijk verlengd worden; hij zal een physio) logischen ouderdom beleven, hij zal tijd hebben het leven uit te leven en ten 1 slotte het instinct tot zelfbehoud zien overgaan in een nu nog onbekend instinct tot sterven, zoodat alle verschrikkingen van den dood zullen hebben opgehouden te bestaan. Maar, moet men zich afvragen, zijn we, in philosophischen zin gesproken, wel veel verder gekomen als we allen lang en in volkomen gezondheid leven? Zal de mensch daarom ophouden te peinzen over zijn bestaan, zijn oorsprong en bestemming, zijn beteekenis in het heelal? Is het leven alleen dan de hoogste wensch die men stellen mag? Zeker niet, en dikwijls wordt het leven zeer weinig begeerd hoezeer men voldoet aan wat Metchnikoff eischt, jeugd en gezondheid. Niet in het voortbestaan ligt het geluk, maar in de omstandigheden, waaronder men leeft en ’tis zeer wel voor ieder te begrijpen dat, waar de levensomstandigheden in alle of in een overwegend opzicht ongunstig zyD) het leven zelf ook niet langer begeerd wordt. I ’t Is droevig bij een groot denker en
geleerde, als Metchnikoff getoond heeft te zijn, het sophisme te moeten lezen dat de exacte wetenschap alle raadselen zal ontwarren. Hij vergeet dan dat het geheele gebouw der exacte natuurwetenschappen rust op metaphysisclie grondslagen , n. 1. op de atomistische theorie. En hoe hooger het gebouw wordt, te duidelijker wordt het dat we ook hier weer tot de mystiek naderen, m a. w. onze zintuigelijke waarneming omvat slechts een kringetje, misschien een heel klein kringetje te midden van de bovenzinnelijke wereld. De fout die Metchnikoff maakt bij zijne beschouwing over de godsdiensten is dat hij zich bepaalt tot de verschillende secten, echter is dat niet wat hieronder godsdienst verstaan moet worden. Daaronder begrijpen wij hier niet hetgeen dagelijks door allerlei soort priesters van allerlei secten aan de gemeenten wordt voorgehouden, maar het geheimzinnig agens, dat zoovele martelaren vrijwillig den dood deed ondergaan, dat zendelingen de kracht geeft tot een leven vol opoffering, dat aan liefdezusters mogelijk maakt te leven voor anderen en zelf alles te ontberen, dat den menschelijken geest inspireerde tot het houwen van den Keulschen dom en van den Boro-Boedoer en dat hen, die zich van alle dogma’s hebben losgemaakt, blijft doen opzien en bidden tot een Opperwezen. Dat principe is bij de volken van alle tijden en alle landen terug te vinden en zijn ontstaan kan onmogelijk verklaard worden door de eenvoudige vrees voor den dood. Bij velen is deze geheel niet aanwezig. Metchnikoff heeft gepoogd om met behulp van microscoop en reageerbuis het raadsel van het menschelijk bestaan op te lossen. Dat is hem totaal mislukt! Op hem is van toepassing wat dephilosooph Hellenbach schreef: »Es kann Jemand einen ausgezeichneten Verstand haben, die ausgebreitetsten Kenntnisse besitzen und die groszartigsten Erfmdungen machen ohne ih in mindesten zu metaphysischen Speculationen geëignet zu sein; denn das erstere gestattet und erfordert selbst die volle Beherrscliung der phanomenalen Gesetzmassigkeit, also in der Regel auch das sich Hingeben an die volle phanomenale Befangenheit; diese Speculationen aber erfordern die volle Erkenntnis der Phanomenalitat unserer Weltvorstellung, unserer Persönlichkeit u. s. w., welche Erkenntnis aber nicht Jedem gelaufig ist,”
"DE GRONDOORZAAK". "Bredasche courant". Breda, 1904/06/05 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 22-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323092:mpeg21:p00001