Veranderingen in advertentiën gelieve
men steeus op den dag der uitgave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering kan worden ingestaan. DE UITGEVERS.
Behangerij. Bedden fabriek. mus. turn, Veemarkt 32. Interc. ïelepli. 212. B K E D A. Magazijn „De Vlinder’. iipckt voor tekeele MIUBILEEBING. GROOTE KEUZE VAN Tapijten,^Gordijn- en Meubelstoffen, Behangselpapier, Meubelen. Eenigst adres voor gegarneerde Wiegen, Luiermanden, enz. Sto ff eer der ij. Meubelfabriek.
BEKENDMAKING. VERKIEZING KAMER VAN KOOPHANDEL EN EABRIEKEN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda brengen ter openbare kennis, dat de verkiezing van vijf leden van de Kamer van Koophandel en Fabrieken alhier, ter vervulling der plaatsen van hen, die op 1 Januari 1905 aan de beurt van aftreding zijn, zal plaats hebben ten gemeentehuize op Donderdag 10 November a. s. en de herstemming, zoo noodig, op Donderdag 17 November d, a. v., telkens van des voormiddags 10 tot 12 uur. Breda, 6 Oetober 1904. Burgemeester en wethouders voornoemd: Ed. GULJE, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris. BEKENDMAKING. KOEPOKINENTING. BURGEMEESTER,en WETHOUDERS van Breda brengen ter openbare kennis, dat de gemeente-geneesbeeren, op Zondagen 2, 9 en 16 Oct. a. s., des namiddags van 1 tot 2 uur, in één der lokalen van het gemeent.e-ziekenhuis zullen aanwezig zijn tot het kosteloos verrichten der koepok-inenting en herinenting, met uitnoodiging aan de ingezetenen om van de aangeboden gelegenheid gebruik te maken. Breda, 27 Sept. 1904. Burgemeester en wethouders voornoemd: Ed. GULJE, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1904/10/09 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323168:mpeg21:p00001
EERSTE BLAD.
TOT DE Kon. Mil. Academie. Er is door de ministers van oorlog en van koloniën een wetsontwerp tot wijziging van de bepalingen betreffende de toelating tot de Militaire Academie ingediend, dat de N. R. Ct. aanleiding geeft het een en ander in herinnering te brengen, dat in 1890, bij de behandeling der wet, die tegenwoordig het militair onderwijs bij de landmacht regelt, is voorgevallen.
In 1890 had de Tweede Kamer een kerkelijke meerderheid en had generaal Bergansius als minister van oorlog in het kerkelijk ministerie zitting. Van liberale zijde werd toen de aansluiting van bet onderwijs der Militaire Academie aan het middelbaar onderwijs bepleit, in dier voege, dat het diploma van het eindexamen der hoogere burgerschool met 5-jarigen cursus toegang tot de Militaire Academie zou verleenen, met deze beperking, wat de wapens der Artillerie en Genie betreft, dat voldoende cijfers in de wiskundige vakken moesten behaald zijn. Daar intusschen vaststond, dat bij de gebleken gezindheid van den minister van oorlog en van de rechterzij de, van de verwezenlijking van dit denkbeeld geen sprake zou kunnen zijn, dienden drie liberale leden der commissie van rapporteurs, de heeren Rooseboom, Seyffardt en Zaaijer, eenige amendementen in, waarvan de strekking was, om zooveel van de aansluiting van het militair aan het middelbaar onderwijs in de wet te brengen, als met de voorstellen der regeerina bestaanbaar was. Het laatste van deze amendementen bepaalde, dat, indien de aan de Militaire Academie voor het wapen der infanterie en dat der cavalerie opengestelde plaatsen niet alle werden vervuld door de leerlingen der Cadettenschool en de andere jongelieden, die met goeden uitslag aan liet toelatingsexamen voor de Militaire Academie hadden deelgenomen, over le overblijvende plaatsen beschikt zoude worden ten behoeve van hen, die in het aar van toelating of in het daaraan inmiddellijk voorafgaande jaar het eindliploma der h. b. s. met 5 j. e. hadden lehaald. Daaraan werd de bepaling oegevoegd, dat, indien het aantal adspi■anten van deze categorie het aantal mvervuld gebleven plaatsen voor de vapens der infanterie en der cavalerie ivertrof, de Raad van Bijstand, die uit ifficieren en leeraren der Militaire kcademie bestaat, na raadpleging der ijfers, bij het einddiploma verkregen, Ie volgorde zoude bepalen, waarin deze dspiranten zouden worden toegelaten. )e schrittelijke toelichting van dit amenement luidde: »Op deze wijze behoudt aen tot aanvulling van het officierskorps en aantal bruikbare elementen, die er nders voor zouden verloren gaan, welcht ten gevolge van een minder gelukkig xamen, of wel wegens ongeneigd om a het behalen van het diploma-eindxamen der hoogere burgerschool onmid- ■ ellijk aan een nieuw examen deel te emen. Het einddiploma eener hoogere urgerschool met vijfjarigen cursus mag )ch geacht worden genoegzame waar- . orgen van algemeene ontwikkeling en 3n voldoenden grondslag op te leveren ( oor de opleiding tot infanterie- en ( ivalerieofficier.” Door dit amendement werd een middel > m de hand gedaan om tegen een mogelijk icompleet aan officieren te wraken, ( thans dit te beperken. Het onthaal, dat echter aan de eerste
amendementen, die zij hadden voorgesteld, van de zijde der kerkelijke meerderheid ten deel viel, noopte de voorstellers van de behandeling der overige af te zien. Ook het laatste amendement werd door hen ingetrokken. Thans heeft de Tweede Kamer weer een kerkelijke meerderheid, en weer heeft, generaal Bergansius als minister van oorlog in het kerkelijk kabinet zitting. En thans komt deze zelfde minister van oorlog met een voorstel tot wijziging der voorwaarden van toelating tot de Militaire Academie in de richting van het bovenvermelde amendement, zelfs nog van verdere strekking. Tot nog toe zijn er twee categorieën van jongelieden, die tot de Militaire Academie worden toegelaten: alle leerlingen der Cadettenschool, die het onderwijs aan deze inrichting geheel hebben gevolgd en bij het toelatingsexamen voor de Academie zijn geslaagd, en voor de overige plaatsen zij, die, geen leerlingen der Cadettenschool zijnde, eveneens aan de eischen voor dat toelatingsexamen hebben voldaan. Mochten van de laatsten niet allen kunnen geplaatst worden, dan geschiedt de plaatsing naar de rangorde, bij het toelatingsexamen verkregen. Aan deze twee categorieën wil de de regeering nu een derde categorie toevoegen, bestaande uit hen, die in het jaar van toelating of in het jaar onmiddellijk daaraan voorafgaande in het bezit zijn gekomen van het einddiploma der h. h. s. met 5 j. c. of van het daarmede gelijkstaand getuigschrift van goed afgelegd toelatingsexamen A voor de Polytechnische school, of van iet gymnasiaal getuigschrift van bekwaamïeid tot de studie aan eene universiteit n de faculteit der geneeskunst of der vis- en natuurkunde. Evenals thans zullen van de aan de utilitaire Academie opengestelde plaatsen mor de leerlingen der Cadettenschool :oovele beschikbaar gesteld worden als ir adspiranten van deze categorie te mrwachten zijn, en daarna zal bepaald vorden hoeveel der overige plaatsen ter leschikking zullen zijn van de tweede ategorie, nl. van hen buiten de eerste ategorie, die toelatingsexamen voor de lilitaire Academie doen, en hoeveel oor de nieuwe, derde categorie, die hans aan de twee bestaande categorieën al worden toegevoegd. In dien het, ter bepaling van de volgorde, waarin de adspiranten voor toelating en oor indeeling bij het wapen hunner euze in aanmerking komen, noodig is, al er een vergelijkend examen worden fgenomen. Men ziet,, dat dit voorstel verder reikt an het bovenvermelde amendement der rie liberale Kamerleden. Het voorstel trekt zich uit tot toelating voor alle rapenen, terwijl het amendement slechts etrekking had op toelating tot die van e infanterie en de cavalerie. Voor laatsing bij artillerie of genie moeten ffiter voldoende cijfers in de wiskundige
vakken zijn verkregen. Het voorstel stelt een zeker aantal plaatsen beschikbaar voor de jongelieden der derde categorie, terwijl het amendement dezen slechts de plaatsen wilde doen innemen, die door de twee anderen categorieën werden opengelaten. Dit verschil wordt echter opgeheven door de mededeeling in de Memorie van Toelichting, dat het aantal plaatsen, dat voor de tweede categorie zal worden opengesteld, zoo ruim zal worden genomen, dat elk van de, naar de regeering verwacht, weinige adspiranten van deze categorie, die een voldoend toelatingsexamen aflegt, geplaatst wordt. Eindelijk breidt het voorstel de toelating, die in het amendement alleen gevraagd werd voor de houders van een einddiploma der h. b. s., ook uit tot de houders van de andere bovengenoemde getuigschriften. Er is dus in de zienswijze van den minister van oorlog wel een opmerkelijke ommekeer gekomen. En de reden? Zij is gelegen in het incompleet aan van de Militaire Academie afkomstige officieren, dat ontstaan is onder de vigeerende regeling voor de toelating tot de Militaire Academie. Ware het denkbeeld der voorstellers van het amendement in 1890 gevolgd, dan zou dit incompleet ongetwijfeld tegenwoordig niet in die mate bestaan. De ministers van oorlog en van koloniën erkennen zelf, dat »door de bestaande wettelijke bepalingen sedert vele jaren een vrij aanmerkelijk aantal jongelieden van voldoende ontwikkeling, geschikt en genegen voor den militairen dienst, voor het leger verloren gegaan” is. Dat incompleet heeft nu ook de oogen van den minister van oorlog geopend voor datgene, wat hij in 1890 nog niet scheen te kunnen zien. Thans ziet deze minister, blijkens de Memorie van Toelichting , in, dat niet weinigen, die reeds het omvangrijke eindexamen der hoogere burgerscholen hebben afgelegd, afgeschrikt worden om zich nogmaals aan 3en dergelijke inspanning te onderwerpen voor een toelatingsexamen voor de Mil. Academie. Thans ziet hij ook in, dat er mdere redenen, dan die in de ontwikkeing, kennis en bekwaamheid der adspiranten gelegen zijn, bestaan, waardoor 'ij, die een voldoend eindexamen der ï. b. s. allegden, bij het toelatings:xamen voor de Militaire] Academie niet haagden. En thans neemt ook hij aan, >dat jongelieden, die het einddiploma mor de hoogere burgerschool hebben mrkregen, in algemeen wetenschappen ijken zin genoegzaam zijn ontwikkeld im, wanneer voor toelating tot de speciale vapens tevens aan bijzondere eischen d. i. voldoende kennis der wiskunde voor le wapens der artillerie en genie) wordt oldaan, met vrucht de lessen te kunnen olgen hij de vakstudie aan de Kon. lilitaire Academie.” Wel staat deze latste verklaring vierkant tegenover die an denzelfden minister in zijne Memorie an Antwoord van 1890, dat het diploma an het eindexamen der h. b. s. »geeri
voldoende waarborgen oplevert, dat de adspiranten werkelijk in staat zullen zijn de vakstudiën aan gezegde (de Militaire) Academie naar behooren te volgen!” »De ondervinding bij de toelatingsexamens voor den Artilleriecursus en voor de Militaire School opgedaanhad, volgens den minister, «alleszins aanleiding gegeven om te dien opzichte geene te hooge verwachtingen te koesteren.” En thans wordt juist de ondervinding, met name aan de Militaire School te Haarlem opgedaan, door den minister aangevoerd ten gunste van zijn voorstel om de bezitters van het einddiploma der h. b. s. tot de Militaire Academie toe te laten! Trouwens ook tegenover het diploma van het gymnasiaal neemt de minister van oorlog thans een andere houding aan dan in 1890. Wat het denkbeeld betreft om de bezitters van het diploma tot de Militaire Academie toe te laten, verklaarde hij toen, «dat de wiskunstige kennis, ook voor het verkrijgen van het getuigschrift der gymnasia voor de faculteit der geneeskunde of der wis- en natuurkunde gevorderd, onvoldoende is om daarop ten aanzien van sommige militaire vakstudiën te kunnen voortbouwen.” En thans wil dezelfde minister de bezitters van het getuigschrift voor de faculteit der geneeskunde of der wisen natuurkunde toelaten voor alle wapens, ook voor die der genie en der artillerie. Niet zonder invloed op de gewijzigde gedragslijn van den minister van oorlog is, blijkens de Memorie van Toelichting, geweest het voornemen van den minister van marine om aan het bezit van het einddiploma der h. b. s. het recht te verbinden om als adelborst op het Koninklijk Instituut voor de Marine te Willemsoord toegelaten te worden. Uit de toelichting der Marinebegrooting voor 1905 blijkt inderdaad, dat de minister van marine onbeperkt het beginsel van volkomen aansluiting van het onderwijs te Willemsoord aan het onderwijs der h. b. s. met 5 j. c. aanvaardt. Al is door wat de minister van oorlog thans voorstelt allerminst een volkomen aansluiting van het militair aan het middelbaar onderwijs verkregen, dit is voor ons, die steeds deze aansluiting hebben voorgestaan, geen reden om dezen bescheiden stap niet goed te keuren. Er is echter bij hetgeen voorgesteld wordt iets, dat aan ernstige bedenking onderhevig is, nl. de bepaling omtrent het vergelijkend examen bij de toelating. Dit vergelijkend examen zal,zooalsde Memorie van Toelichting opmerkt, wel altijd moeten gehouden worden, ook al zijn er niet meer adspiranten dan het totaal der opengestelde plaatsen bedraagt, en wel om de plaatsing der adspiranten bij de verschillende wapens en diensten te bepalen. Dit examen zal nu volgens de bepaling in het reken-, stel- en meetkunde, gonioen trigonometrie en beginselen der beschrijvende meetkunde); de geschiedenis; en de Nederlandsche, Fransche, Duitsche en Engelsche taal- en letterkunde. Uit de Memorie van Toelichting blijkt echter, dat het examen in talen geen betrekking zal hebben op taalregels of op de letterkunde. Een wijziging van de voorgestelde wettelijke bepaling zal dus noodig zijn, om ze met deze toelichting in overeenstemming te brengen. Maar is wat ten aanzien van dit vergelijkend examen voorgesteld wordt overigens aannemelijk? Het antwoord kan, dunkt ons, niet anders dan beslist ontkennend luiden. De uitslag van een vergelijkend examen alleen in wiskunde, geschiedenis en talen zal beslissend zijn. Behalve deze vakken en het schoonschrijven en de gymnastiek komen echter op het programma der h. b. s. met 5 j. c. nog voor: de beginselen van de theorethische en toegepaste mechanica, van de kennis van werktuigen en van de technologie; de natuurkunde en hare
voornaamste toepassingen; de scheikunde en hare voornaamste toepassingen; de beginselen der delfstof-, aard-, plant-, en dierkunde; die der kosmographie; de gronden van de gemeente-, provincialeen staatsinrichting van Nederland; de staathuishoudkunde en de statistiek, inzonderheid van Nederland en van zijne koloniën en bezittingen in andere werelddeelen; de aardrijkskunde; de beginselen der handelswetenschappen, daaronder die der warenkennis en het boekhouden; het hand- en rechtlijnig teekenen. Laat ons nu eens een uiterste geval stellen. Ten gevolge van dit vergelijkend examen, waarbij opniets gelet wordt dan op wiskunde, geschiedenis en talen, wordt hij, die in al de overige voor ons opgesomde vakken bij het eindexamen der h. b. s. uitnemende cijfers heeft behaald, achtergesteld bij een ander, die in al die vakken even voldoende, in ‘enkele zelfs onvoldoende cijfers heeft gekregen, als die andere bij het vergelijkend examen slechts een enkel puntje meer krijgt in een van de enkele vakken waarin geëxamineerd wordt en in de overige van die enkele vakken met den eerste gelijk staat. Al zou nu zulk een uiterste geval zich waarschijnlijk wel niet voordoen, het stellen daarvan doet zien welk een schromelijk onbillijken en onjuisten maatstaf men bij het vergelijkend examen wil aanleggen. In hoeveel vakken een candidaat ook cijfers heeft, die gunstiger zijn dan die van een ander, een enkel punt minder in de vakken van het vergelijkend examen maakt, dat die andere voorgetrokken wordt. De onbillijkheid springt zoodanig in het oog, dat wij ons niet kunnen voorstellen, dat deze bepaling gehandhaafd zal worden, of, indien zij gehandhaafd wordt, zal worden aangenomen. Indien er een vergelijkend examen moet zijn, dan zal het algemeen moeten wezen, maar niet betrekking hebben op slechts enkele vakken. Maar is werkelijk zulk een examen noodig? Laat de minister van oorlog zijn ambtgenoot van marine daar maar sens over raadplegen. De Memorie van Toelichting van de marinebegrooting voor 1905 laat geen twijfel over het antwoord, lat hij zal ontvangen. De minister van marine is tegen een vergelijkend examen; tiij wil, als er meer adspiranten dan Dpengestelde plaatsen zijn, de cijfers van tiet eindexamen der h. b. s laten beslissen; zoo mogelijk ook de cijfers, door de idspiranten in de beide laatste studiejaren oehaald, daarbij laten wegen. Indien nu voor Willemsoord aldus kan gehandeld worden, waarom dan niet voor Breda? Men zal er misschien op wijzen, dat 3r behalve de bezitters van het eindliploma der h. b. s. nog anderen zijn, lie het recht krijgen om tot de Militaire Academie toegelaten te worden: behalve zij, die een voldoend toelatingsexamen voor de Militaire Academie hebben ifgelegd, zijn er nog de bezitters van liploma A en de bezitters van diploma B der Polytechnische School en de bezitters van een diploma van het gymnasiaal ïindexamen voor de geneeskunde of de vis- en natuurkunde. Hoe zal men dan, ils er meer adspiranten dan opengestelde ilaatsen zijn, of meer aanvragen dan ilaatsen voor een bepaald wapen, al die jezitters van verschillende diploma’s net elkaar kunnen vergelijken om aan ,e wijzen wie het eerst in aanmerking iomen? Voor de categorie van hen, die toelaingsexamen voor de Militaire Academie lebben gedaan, bestaat er geen moeieijkheid, omdat hun examen vrijwel gelijk s aan het eindexamen der h. b. s. (slechts n zeer enkele vakken van het eindixamen wordt niet geëxamineerd) en lus de bij het toelatingsexamen verkregen ijfers met die van het eindexamen h. i. s. kunnen vergeleken worden. Wat ie bezitters van diploma A der Polytechnische school betreft, hun toelatingsexamen voor de P, S. is gelijk aan het eindexamen der h. b. s., en buitendien bestaat dit toelatingsexamen slechts in theorie, want er melden zich nooit jongelieden aan om het af te leggen. En wat de overigen aangaat, zal het wel hoogst zelden voorkomen, dat dezen tot de Militaire Academie wenschen toegelaten te w'orden. Misschien zoude daarom het openstellen van de toelating tot de Militaire Academie voor hen zonder veel bezwaar kunnen vervallen. Wil men met het oog op een enkele, die op het eind van zijn gymnasiale studiën in* plaats van naar de universiteit naar de Militaire Academie mocht wenschen te gaan, of die na examen B aan de Polytechnische School zijn ingenieursstudiën mocht willen afbreken omdat de militaire loopbaan hem plotseling aanlokt, de toelating voor deze enkelen tot de Militaire Academie toch mogelijk maken, dan zou van dezen zoo noodig een examen kunnen worden afgenomen om hen met de bezitters van het einddiploma h. b. s. te kunnen vergelijken, indien men van elders geen inlichtingen omtrent hun vorderingen in verschillende vakken kan verkrijgen. Hoe men intusschen dit punt ook wil oplossen, de regeling van het vergelijkend examen, die in het wetsontwerp wordt voorgesteld, kan in elk geval niet ongewijzigd blijven.
"De toelating". "Bredasche courant". Breda, 1904/10/09 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323168:mpeg21:p00001