De quaestie wie nu eigenlijk, als Gripenberg komt en Alexejef: blijft opperbevelhebber moet heeten van ’t Russische leger in Mandsjoerije is beslist. Koeropatkin is bij keizerlijk besluit van den 23sten plechtig tot opperbevelhebber benoemd. Intusschen meldt het Russische Tel. Agentschap uit Oharbin : De stadhouder Alexejef maakt het keizerlijk besluit van den 23sten
dezer bekend, waarbij Koeropatkin tot opperbevelhebber van het geheele leger in het Oosten benoemd werd. Alexejef blijft stadhouder. Tevens spreekt de Tsaar den stadhouder zijne erkentelijkheid uit voor zijne bemoeiingen voor het tot stand brengen der concentratie en voor de opperste leiding van de troepen in het operatiegebied. Alexejef betuigt daarop zijn dank aan de land- en zeemacht voor hare opoffering; is steeds trots geweest op het genoten trouwen van den 'Tsaar, welke aan hem de opperste leiding der dappere troepen opgedragen heeft, Hij hoopt dat de sterke vijand met hulp van God vernietigd zal worden. Christelijke wenseh! Aan de Shaho-boorden staan de beide legers nergens meer dan 6 werst, op sommige plaatsen nauwelijks 6 meter van elkander. Zoo is het b.v. in het dorp Lingchinpu, waar slechts de breede straat scheidsmuur is. Russen en Japanners bewaken zorgvuldig de straat en zoodra een soldaat voor den dag komt, branden tegelijk 100 geweren op hem los. Langzaam trekken de Russen vooruit. Den21en trokken zij de Shaho over en naderen nu, iederen duim gronds achter zich verschansend, de Japansche loopgraven. Schermutselingen hebben iederen dag plaats, maar geen der beide partijen deed nog een beslissenden aqnval. Deze toestand is niet de gewenschte voor een Cunctator, want de vijand, die ieder oogenblik het initiatief nemen kan, ligt te dicht bij. Derhalve schijnt Koeropatkin niet afkeerig van een nieuwe worsteling.
"RUSLAND en JAPAN.". "Bredasche courant". Breda, 1904/10/28 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323181:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1904/10/28 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323181:mpeg21:p00001
De secretaris van het Amerikaansche ministerie van buitenlandsche zaken Adee zond berichten aan alle Amerikaansche gezanten in het buitenland , waarin hun last gegeven wordt, de regeeringen waarbij zij geaccrediteerd zijn, te polsen over president Roosevelt’s uitnoodiging tot een nieuwe Haagsche vredesconferentie met het doel de eerste uit te breiden en te versterken, vooral maatregelen te bespreken om de ellende van den modernen oorlog te verminderen en de rechten van den neutralen
handel te beschermen en uit te breiden. Hoewel president Roosevelt Den Haag voorstelt als plaats van bijeenkomst van de voorgestelde conferentie, laat hij hierover en over den datum van samenkomst de beslissing aan de meerderheid van de mogendheden die de uitnoodiging aannemen. In de diplomatieke kringen te den Haag verwacht men de officieele uitnoodigingen van Amerika tot het bijeenroepen van een tweede vredesconferentie in de eerste dagen der volgende maand en men kan zich moeilijk voorstellen, dat zij in een andere stad zou gehouden worden dan ’s-Gravenhage, de plaats van samenkomst der eerste conferentie, de zetel van het Hof van Arbitrage en van het te stichten vredespaleis. Combes heeft de beteekenis gevoeld der kritiek op zijn rede van Zaterdag j. 1., dat elke aanduiding van zijn plannen voor de scheiding- van kerk en staat ontbrak. Men verweet hem, dat hij slechts uitstel zocht. . . In den ministerraad van eergisteren is over niet anders dan de scheiding beraadslaagd. Combes heeft zijn voornemen medegedeeld om Zaterdag voor de commissie ad hoe uit de Kamer te verschijnen en daar de inzichten en de plannen der regeering breedvoerig uiteen te zetten. De ministerraad meende eenstemmig, dat de zaak in Januari moest kunnen behandeld worden. De Matin verneemt uit Rome, dat verscheiden Wansche aartsbisschoppen en bisschoppen binnenkort te Rome worden verwacht, onder anderen de bisschoppen van Nice, Angers en La Rochelle, en de aartsbisschoppen van Aix en van Reims. Deze laatste, kardinaal Langenieux, zal tegen het einde dezer maand te Rome zijn. Als men zich, zoo zegt de Matin, het verledene van kardinaal Langenieux herinnert, en het aandeel dat hij in de protesten tegen de regeering der republiek genomen heeft, dan kan men niet gelooven dat deze reis een plezierreisje zou zijn. Men neemt aan, dat de kardinaal met den Paus de gedragslijn der Fransche bisschoppen in de tegenwoordige omstandigheden wil bespreken. Dinsdag is de muk Oautriche voor den krijgsraad te Parijs in behandeling gekomen. Van de vier beklaagden wordt Dautriche vervolgd wegens valschheid in geschrifte en de drie anderen, Rollin, Frangois en Maréchal, wegens verduistering van 25000 frances, die zij gebruikt zouden hebben voor het omkoopen van getuigen in het proces-Dreyfus te Rennes. De zitting werd om 8 uur ’s morgens geopend onder presidium van generaal Bertin, terwijl luitenant kolonel Rabier de functie waarneemt van ambtenaar van het openbaar ministerie. De griffier deed voorlezing van het verslag van den rapporteur Cassel, die tot niet-ontvankelijkverklaring concludeert op grond van de ammestie-wet van 27 December 1900, die betrekking heeft op alles wat in verband staat met de zaak-Dreyfus. De President begon met het ondervragen van Dautriche, die het hem ten laste gelegde feit van knoeierij in de boeken erkent, doch zegt, gehandeld [te hebben op uitdrukkelijk bevel van zijn superieuren. Hierna werd de zitting verdaagd. De nieuwe Kussiscbe minister van binnenlandsche zaken heeft aan den journalist Falbort, gewezen lid van den Petersburgschen stadsraad, die naar Irkoetsk verbannen was, verlot gegeven om terug te keeren; nog drie andere heeren, aan wie een vaste verblijfplaats in Rusland was aangewezen, krijgen hun vrijheid van beweging terug. De Figaro vult de 6 kolommen van haar eerste pagina met den officieelen tekst van de geneeskundige onderzoekingen naar den geestestoestand van prinses lioulse van Coburg-, ingesteld van Mei 1898 tot 31 Aug. 1904. Uit het eerste rapport blijkt, dat na nauwkeurig onderzoek de geneesheeren dr. Hinterstoisser en prof. dr. Fi'itsch tot de conclusie kwamen dat de prinses leed aan verzwakking van de hersenen. Een beslissing werd uitgesteld tot een nader onderzoek, dat in December van hetzelfde jaar plaats had. Het resultaat was: Er is geen enkele verandering in den toestand der prinses gekomen; zij verheugt zich nog steeds in een goede gezondheid. Eindelijk verscheen op 22 April 1899 een nieuw, ditmaal zeer lang rapport, waarin merkwaardige bijzonderheden over de levenswijze van de prinses gepubliceerd werden. De genoemde geneesheeren waren toen van oordeel, dat zij niet meer toerekenbaar was en onder curateele moest gesteld worden. Den 13 Mei 1899 gaf de medische faculteit van de Weener hoogeschool na onderzoek een rapport uit, dat wees op het gebrek aan wilskracht van de prinses. Het gevolg van al deze onderzoekingen was, dat de prinses achtereenvolgens in Oostenrijk en Duitschland van 1898 tot 1903 in 3 sanatoria verpleegd werd, waarop den 5den December 1903 een nieuw rapport verscheen, dat geen beterschap constateerde en voortzetting van de curateele noodzakelijk achtte. Zooals men weet, zullen 3 Fransche geneesheeren nu een nieuw onderzoek instellen. De havencommandant van Vigo heeft zich aan boord van het Russische admiraalschip begeven om mede te deelen dat de Spaansche regeering niet aan de «ussisclie oorloge scHepen kon
toestaan, zich in de haven van voorraad te voorzien. Toen de Duitsche kolenschepen niettemin bij de oorlogsschepen gingen liggen, protesteerde de commandant en zond hij sloepen uit om de gezagvoerders van die schepen te gelasten, te gehoorzamen. De Russische admiraal bracht een bezoek aan den militairen gouverneur. Op diens aandringen gaf de admiraal zijn eerewoord dat hij geen kolen zou Iaden in de Spaansche wateren, maar hij vroeg verlot om 400 ton te laden in elk schip ten einde Tandzjer te kunnen bereiken. Drie kolenschepen zijn naar Tandzjer vertrokken, twee blijven bij de Russische oorlogsschepen liggen. De Russische consul, die zich aan boord begaf, zeide dat de bemanning zenuwachtig scheen en de bootjes die in de haven voeren nauwlettend bespiedde. Men scheen altijd klaar voor een gevecht. De «Sakapiskoje Obosrenje’, meldt dat de kort geleden in Afghanistan aangekomen troonpretendent Sirdar Abdoel-Masjid IChan, wiens vader door den tegenwoordigen Emir Habib Oellah vermoord werd, het verlangen te kennen gegeven had in dienst van den Emir tevreden. Deze wantrouwde den Sirdar echter en liet hem vermoorden.
"Algemeen Overzicht.". "Bredasche courant". Breda, 1904/10/28 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323181:mpeg21:p00001
DOOR CORNÉLIE NOORD WAL. 19. Hij schelde voor haar, overhandigde haar met een buiging de rol, sloeg aan en stak zijn hand uit en .... zij kon natuurlijk niet anders doen dan er de hare even aarzelend in leggen, terwijl ze hem nogmaals dankte. »U bent me volstrekt geen dank verschuldigd; in tegendeel ik dank u.” Gerry was blij, dat Steintje, die de deur had opengedaan, hem niet had gezien, wat zou die hebben moeten denken en wie had ooit gedacht, dat zij door den ntrotschen pauw” beschermd en naar huis zou zijn gebracht? Suze had toch gelijk, hij was wel knap .... enfin dat was nu afgeloopen. Nu wilde ze ook nooit, nooit meer aan hem denken, want zooals mama zei: Wat ging hij haar eigenlijk aan? en gisteren had zij ten volle dat gezegde beaamd en .... e ... . vandaag zei ze het innerlijk nog met tienmaal meer nadruk, want het was niet meer dan plicht, dat ze nooit meer over hem dacht; niet meer dan plicht. En hij, de pauw, ging naar huis in een zeer opgewonden en vreemde stemming, en meende dat te moeten toesehrijven aan drie glazen ouden wijn, die hij bij het tweede ontbijt had gebruikt. En al dien tijd zag hij gestadig twee lieve, fluweelige, donkere kijkers voor zich, maar waarschijnlijk kwam dat ook van de bourgogne. Hoe of ze toch wel mocht heeten? Hij wou dat hij dat eens wist, dan zou hij dien naam eens schrijven, om te zien hoe hij uitkwam op een stukje papier. «Ik geloof dat ik gek ben! In den laatsten tijd doe ik niets dan over dat schepseltje denken. Ik zal toch niet zoo dwaas zijn verl .... och wel neen, ’t is een gril, zooals ik er wel honderd heb gehad, ’t Komt waarschijnlijk omdat ze er zoo verschillend nitziet van al de anderen, die ik ooit ontmoet heb; maar ik moet me die dwaasheid toch nit ’t hoofd zetten, ’t Is om ’t uit te schateren! Arthur, jongen, je bent, geloof ik, op weg om de
grootste krankzinnige te worden, die er op aarde leeft en dat alles door zoo’n burgerwichtje, dat misschien wel naaien moet voor den kost. ’t Is om te kraaien 1” HOOFDSTUK XIII. Arthur ontvangt terechtwijgingen. Adèle Daubigny dineerde dien middag op Groenenstein met freule van Stevenaere, een nicht van de Saint Huberts; zij zeide oom en tante tot mijnheer en mevrouw. Ze was een zeer lange, tamelijk magere jonge dame, met zeer strak gelaat en oogen.dieeen weinig ontstoken en tamelijk klein waren, en welke zij onophoudelijk met smadelijken blik nedersloeg, als was de wereld, met al wat zich daarop bevond , veel te gering voor haar; zij kon volstrekt niet op schoonheid bogen, doch verbeeldde zieh dat zij kwistig door de natuur bedeeld was. Ook Lessenberg voerde een zeer belangwekkend gesprek met de oudste dochter des huizes over lawntennis. sik kan wel zeggen,” zei de luitenant, sdat niemand mij kan overtreffen in tennissen.” Verder vertelde de luitenant: dat twee zijner srackets” aan het uitrafelen waren, en ook dat hij i bij juffrouw Vlierboom voor het raam zoo’n beeldig begin had gezien van een canapékussen, en ook dat hij wel geloofde dat floszijde mooi bewasehte en dat hij dol was op mauve, ziet u, freule,” en ook dat hij niet hield van gewasschen handschoenen, vanwege de naphta, die zoo akelig rook. En dit alles zeide hij met een zalvende, teederige, fluweelige, vleiende stem, welke een dame hem niet zou verbeterd hebben. ] Fernande in hare onbeholpenheid, wist geen raad. In den grond van haar hart, had zij op dien man tegen, zeer veel zelfs; zij voelde, dat hij tot al die ' onderwerpen afdaalde om haar welgevallig te zijn; i zij vermoedde dat bij hare bekwaamheid tot het voeren 1 van een degelijk gesprek zeer gering achtte, en zij 1 zou niets liever gewild hebben dan van hem ontslagen te zijn , maar daar was geen denken aan ; niet zoodra bevond hij zich op Groenenstein of hij week niet van i hare zijde. Zijn grijs-groene oogen bezaten voor i Fernande een zekere magnetische kracht, zij gevoelde zich steeds gedwongen, naar die haar zoo tegenstaande 1 oogen te zien, en te luisteren naar die zachte, zalvende stem. Er was niemand met wie Fernande vertrouwelijk
kon praten, haar moeder zag met welgevallen neer op Lessenberg; zonderling genoeg had hij deze dame met zijn hoffelijke, fleemende manieren, geheel ingepakt, en geloofde zij vast dat in de zestiende eeuw duitsche vorsten de bloedverwanten zijner voorouders geweest waren. Zij verwachtte niet, dat een der op Groenenstein komende adellijke of patricische jongelieden Fernande zou vragen, Fernande zoo’n schuchter, burgerlijk, doodgewoon schepseltje, en vond Lessenberg een uitstekende partij voor haar, niettegenstaande Arthur en Pan hem seen parvenu” noemden. Lessenberg en Pan waren elkander alles behalve genegen. Lessenberg was jaloersch op den baron, omdat deze, ten eerste, van ouden adel was, enten tweede, zieh een broederlijk recht tegenover Fernande aanmatigde, altijd zeer lief en vriendelijk tegen haar praatte, zij eveneens tegen hem trouwens, en haar dikwijls als zij met hem, Lessenberg een gesprek voerde, met bezorgdheid gadesloeg. Dezen avond was Pan niet aanwezig, hij was verhinderd te komen, en dat vond de luitenant uitstekend. De jonkheer zat maar steeds het gesprek te beluisteren, terwijl een onwillekeurige glimlach om zijn lippen speelde; hij dacht dat Fernande, die altijd zoo aandachtig toehoorde, veel van Lessenberg hield, en goedig als hij was, wilde hij zijne dochter niet beletten de inspraak van haar hart te volgen, hoewel Lessenberg niet zijn ideaal van een schoonzoon bleek, in ’t geheel niet. Hij kon nog al eens over wat heenstappen waar het jonge menschen betrof die in de gunst wilde raken van dames, maar zulke flauwe praatjes had hij nog nooit aaugehoord. Het hoofd van dezen jongen man scheen bepaald een vergaderbak van onbeduidende gedachten. »Wat ben ik toch raar en laf” dacht Fernande »en waarom heb ik nu de macht niet om te kennen te geven dat hij me verveelt .... o God, o God ik ben een sukkel, zooals moeder altijd zegt, en hij denkt geloof ik, dat ik erg van hem hou .... brrr .... hoe vernederend . . . .” sMeneer Lessenberg, ik geloof dat . . . .” ï>0 freule, ik moet u toch nog even vertellen van dien soldaat, die zoo bespottelijk doet met zijn geweer, dat is toch zoo’n alleraardigst geval . . . .” sHij kan niet gekker doen dan jij!” dacht de oude heer, »wat een tact tot converseeren heb je, je verdient de gouden medaille. Geen verstandig woord heb ik nog van je gehoord.” Arthur praatte met Adèle, die er dien avond ongemeen bekoorlijk uitzag in een kleed van zeer zachtgroene zijde, eenige natuurlijke theerozen op zijde van hare leest, en in haar donker kapsel. Heur schoone oogen schitterden, een zacht blosje dekte heur wangen, wit staken hare fluweelige slapen af tegen heur blauwzwart haar. »Ze heeft haar sbeau-jour” vandaag!” dacht de jonker sen is niet zoo melankoliek als anders.” Hij spande zich in, om aardig tegen haar te zijn, want in den laatsten tijd had zij hem meer dan eens doen gevoelen, dat zij niet met geringschatting door hem behandeld wilde worden. En Arthur was zóó verwend; hoewel zijn hart niet voor haar sprak, wilde hij vooral door Adèle lief behandeld wezen. Hij was het nu eenmaal gewoon, dat alle dames in hem haar held zagen. »Waar is Madeleine, Arthur?” vroeg Adèle rondziende ; zij hield veel van het kind. nMaddy? o ik weet ’tniet, en wat meer is, ik stel er niet ’t minste belang in te weten, waar ze zich bevindt, Jij en Pan zeurt nu eenwig over dat kind, denk je, dat ik me met haar bemoei?” ïDat vind ik zoo mooi niet van jei’t »Ik schijn je in den laatsten tijd niet te bevallen ?” sNeen, dat kan wel.” nWat heb ik dan misdaan?” »Je zult boos worden als ik ’t je zeg . . . .” »Boos op jou?” Hij wilde haar eens heel teeder aankijken. Zij kleurde een weinig. sOch toe, probeer nu met mij die zotte kunsten maar niet. Ik weet dat je er geen steek van meent. Ik ken je niet voor niets al die jaren. Maar weet je wat jij wilt? Altijd door ons aangebeden en gevleid worden, en als we dat niet, doen, ben je barseh en kortaf. Ik heb er heusch een beetje genoeg van. Ik wil er niet toe bijdragen om je totaal onuitstaanbaar te maken.” Artbur’s gelaat was een studie. Hij moest lachen, en was tegelijkertijd zeer kwaad, zijn eigenliefde was danig gekwetst. Nog nooit had iemand hem zoo de waarheid gezegd. Hij kreeg eerbied voor Adèle .... en als ... . wel als dat andere beeld hem niet steeds voor oogen gezweefd had, was misschien langzamerhand die eerbied in een warmer gevoel overgegaan. »En,” vervolgde freule Daubigny, haar grooten wit vederen waaier op en neer latende gaan, sik vindt dat je je zusters veel te weinig telt. (Boordt vervolgd.)
"GÉRALDINE". "Bredasche courant". Breda, 1904/10/28 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323181:mpeg21:p00001
Feitedjke opheldering is er nog niet gekomen. De Czaar heeft zijn (persoonlijk) leedwezen laten betuigen over het gebeurde, maar van inlichtingen hoe de bloedige blunder is kunnen ontstaan nog geen spoor. Vannacht half twee was er te St. Petersburg nog geen bericht ontvangen van Rodzjestwenski. In marinekringen is men meer en meer overtuigd, dat Rodzjestwenski niet tegenwoordig heeft kunnen zijn bij den aanval op de treilers, en dat de vlootvoogd die daarbij betrokken was, het hem nog niet kon meiden. Het zwijgen van den admiraal is alleen bij deze onderstelling verklaarbaar. De regeering wacht in ongeduldige spanning op zijn rapport. Engeland is overigens voorbereid de Russen in ’t oog te houden. Het kanaal-eskader van Gibraltar heett kolen, munitie en voorraad geladen en is gereed om bij het eerste bevel in zee te gaan. De slagschepen Jupiter en Hannibal en de kruiser Doris houden de wacht buiten de straat. Men zegt dat het eskader der Middellandsche zee hier binnenkort verwacht wacht. In de dokken en op de werven is het zeer druk, er wordt ’s nachts doorgewerkt. De admiraliteit doet een onderzoek bij kolenleveranciers naar de hoeveelheid beschikbare steenkool. De slagschepen Victorious, Illustrious en Majestic, en de kruisers Lancaster, Theseus en Endgmion hebben last ontvangen, Vrijdagochtend •. te vertrekken. Men zegt dat deze schepen de pantserschepen der Russische Oostzeevloot zullen volgen en in ’t oog houden, die, naar men verwacht, om de Kaap heen naar Oost-Azië zullen gaan. Men denkt dat de Russische kruisers en torpedobooten de straat van Gibraltar zullen doorvaren op weg naar het Suez-kaDaal. De geheele torpedo-flottielje te Gibraltar is gemobiliseerd. De Engelsche gezant te Petersburg sir Charles Hardinge deelde aan de Russische regeering de Engelsche nota mede, waarin officieel belicht wordt gegeven van het incident op de Noordzee en de meening van de Engelsche regeering wordt uitgedrukt. De nota meldt dat met het
indienen van de edschen der Engelsche regeering, die volledige schadevergoedingen zou vragen, gewacht wordt tot de ontvangst van het antwoord der Russische regeering. De Russische minister van Buitenlandsche Zaken Graaf Lamsdorf bracht een bezoek aan het Ëngelsche gezantschap te Petersburg en verzocht sir * Charles Hardinga aan de regeering van koning Eduard een telegram van den Tsaar te zenden, die geen bericht kreeg van den admiraal die het incident slechts toeschrijft aan een zeer betreurenswaardig verlies van menschenlevensaan ’skonings regeering te kennen te geven en zal maatregelen nemen tot het verleenen van volkomen schadeloosstelling aan de getroffenen, zoodra de omstandigheden hem uiteengezet zijn, De Russische gezant te Londen had- een onderhoud met lord Lansdowne aan het departement van buitenlandsche zaken, waarbij ook tegenwoordig waren het Parlementslid voor Huil, sir Seymour Iiing, en andere, in betrekking tot de visschersvloot staande personen. De Koningin zond den burgemeester van Huil £, 100 voor de weduwen en weezen der gedoode vissehers en voor de zeelui, die door hun verwondingen niet meer in staat zijn te werken. In een daaraan toegevoegd schrijven spreekt de Koningin haar deelneming uit met de slachtoffers en vraagt zij om inlichtingen naar den toestand der gewonden. Reuter verneemt, dat de Engelsche regeering in de naar Petersburg gezonden nota zekere bepaalde eischen stelde, onder welke in de eerste plaats behoorlijke verontschuldigingen voor deze gruweldaad en volle schadeloosstelling voor de slachtoffers van de niet gerechtvaardigde handelwijze der Russische vloot. Voorts wordt aangedrongen op een onmiddelijk onderzoek en wel onder bepalingen, die waarborgen, dat een behoorlijke actie het gevolg zij van het onderzoek. »Over het algemeen blijft de stemming te Londen kalm. Men keurt het uitschelden van den Russische gezant zeer af. Wel vreezen enkelen, dat Rusland door treuzelen en uitstellen den Engelschen volksgeest zal prikkelen, doch anderen oordeelen, dat de Regeering alleen daardoor niet tot uitersten
zal gedreven worden. Natuurlijk bespreekt men ook druk het bekende vermoeden, dat Rusland wel een algemeene oorlog wensent, zoogenaamd om zijn prestige binnenslands te redden.” De bladen noemen de smededeeling” van den Tsaar onvoldoende. »Er is niets op te helderen” heggen zij hooghartig, toch niet zonder reden, de onvoldoendheid van een officieel Russisch onderzoek duchtend. Een ongunstig teeken is de merkbaar onvriendschappelijke toon dien de Times aanslaat. Heden spreekt het blad zelfs van een tegenhouden der Russische vloot, wanneer niet onmiddellijk volledige voldoening wordt gegeven. Maar weet men hoe het Russische volk en vermoedelijk ook de Tsaar werd ingelicht ? Reuter zond het volgende telegram naar St.Petersburg: »Een telegram uit Huil meldt, dat het Russisch Oostzee-eskader twee vissehersschepen uit Huil aanvoer en in den grond liep. Achttien vissehers verdronken. Men zegt, dat de Russische oorlogsschepen schoten op de Engelsche visschersvloot en dat de Engelsche kapitein gedood werd.” De Russische bladen plaatsten dit, na de bewerking door de censuur, als volgt: »Een vloot van trawlers, die heden te Huil lankwam, beweert, dat in den nacht van den 22en het Russische eskader in aanraking kwam net de visscherschuiten, waarvan er twee zonren. Twee vissehers verloren het leven en vele werden gewond.” De uitvoerige bijzonderheden, die Reuter later jond, werden eenvoudig weggelaten. Daaruit laat zich de onbeslistheid der uitingen n de Russische pers verklaren.
"Het incident in de Noordzee.". "Bredasche courant". Breda, 1904/10/28 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000323181:mpeg21:p00001