In BROESE S Boekhandel * 2 Groote Markt 33, 1 IS VOORHANDEN r de VOLKSUITGAVE \ VAN lilitSSk „liOEFlIÉ.”
Bredasche courant
- 02-12-1904
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Bredasche courant
- Datum
- 02-12-1904
- Editie
- Dag
- Uitgever
- W. van Bergen
- Plaats van uitgave
- Breda
- PPN
- 421095903
- Verschijningsperiode
- 1814-1941
- Periode gedigitaliseerd
- 11 april 1814 - 1814, no. 13 (16 april) - jrg. 150, no. 110 (11 mei 1940) ; jrg. 150, no. 111 (22 mei 1940) - jrg. 151, no. 417 (15 okt. 1941)
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Stadsarchief Breda
- Nummer
- 143
- Jaargang
- 113
- Toegevoegd in Delpher
- 21-01-2019
Advertentie
RUSLAND en JAPAN.
EERSTE BLAD.
Het Nowoje Wremja heeft tegenwoordig artikelen over den oorlog van een militair deskundige, welke de aandacht verdienen. Zij zijn in zeer gematigden toon geschreven, gunstig afstekende bij de gebruikelijke gezwollenheid van de Russische pers. Hij begint met het af te keuren dat men nog steeds den oorlog met Japan als een tweede rangs-oorlog beschouwt en daarom de beste troepen in Rusland achterhoudt. De schrijver is overtuigd dat Rusland in geen geval meer dan 400 000 man in Mantsjoerije op den duur op de been kan houden en daar er geen treden is, om aan te nemen dat Japan niet evenvele manschappen in het veld zou kunnen brengen, moest men het overwicht dat men in getal niet kan verkrijgen , in hoedanigheid trachten te bereiken. Generaal Orlof’s divisie, die het er zoo jammerlijk atbracht bij Liao jang, bestond uit reserve-soldaten. Hoe groote diensten hadden juist in dit geval puike troepen kunnen bewijzen. De deskundige van het Nowoje-Wremja ziet geen kans op een definitieve overwinning voor Rusland zonder hulp van de vloot. Voor het oogenblik kan een aanvallende beweging van Koeropatkin niet veel uitwerken. Het is onmogelijk de Japanners in hun verschanste stellingen door middel van trontaanvallen te verslaan, terwijl voor omtrekkende bewegingen grooter numeriek overwicht noodig zou wezen. Zelfs j als de Japanners tot een terugtocht gedwongen worden . zonden de Russen er weinig baat bij hebben. Want eer zij zuidelijk genoeg zijn gekomen, zal Port Arthur gevallen zijn. Bovendien, hoe zou Rusland Port Arthur kunnen bezet houden zoolang de Japanners op zee do baas zijn. De Japanners kunnen ook naar goeddunken Sachalin en Kamsjatka bezetten. Verder zal Rusland nooit middelen bezitten, om van Japan een oorlogsschatting af te dwingen Alleen wanneer admiraal Rozjestwenski de overwinning behaalt over Togo, kan de krijgskans keeren. De ltalia Militare beweert dat, volgens een | telegram uit Tokio, de Japanners het «geheele . noordelijke gedeelte” van het Erloengfort hebben doen springen. Meer dan 100 Russen zouden gedood en 20 kanonnen zouden buiten gebruik gesteld zijn, enz. enz. - De Japansche regeering tooDt wel groot ï zelfbedwang door niets van deze heldendaad - te vertellen! Zulk een aanmoediging zou niet ongelegen 1 komen nu men in Japan meer en meer onges rust wordt over de nadering der Oostzee-vloot. 1 Admiraal Rodjestwenski vervolgt zijn reis naar e het Oosten met waarlijk Russische vastberaden' heid, «ongedeerd, onuitgedaagd, ongestraft”, 1 zooals de militaire medewerker van de Times 1 schrijft. Een maand nadat hij Libau verlaten 1 had, voer hij uit van Dakar aan de West-afri1 kaansche kust met 5 slagschepen, 5 transport1 schepen, 1 hospitaalschip en een voorraadschip " terwijl de rest van het eskader, op 10 Noveme ber rendez vous heeft gegeven aan eenige sche■ pen van de Vrijwillige Vloot in de Soeda-baai 1 (Kreta) en op 21 dezer naar Suez is gevaren. 1 Deze divisie bestaat uit 2 slagschepen, 3 kruisers, 6 torpedojagers en 9 transportschepen t onder den schout-bij-nacht Fulkersam. Anders r dan in 1898 de Spaansche admiraal Camara heeft t dit smaldeel op zijn tocht door het Kanaal alle i mogelijke welwillendheid van de autoriteiten - ondervonden.
Voorts verliet een aanvullingseskader van 5 kruisers en 8 torpedobooten Libau op 16 November. De even genoemde schrijver berekent den tijd van aankomst op half April. Er moet trouwens in het geheel een afstand worden afgelegd van 28,800 kilometers. Het eskader verbruikt dagelijks 3140 ton steenkool wanneer het met verminderde vaart stoomt, bij volle snelheid is het verbruik drie maal zoo groot. Voor anker heeft het eskader 423 ton steenkool per dag noodig, alleen voor verwarming, verlichting en het destilleeren van drinkwater.
Algemeen Overzicht.
De commissie uit de braosche Kamer voor de scheiding van Kerk en Staat beraadslaagde Dinsdag over en nam aan de eerste twee artikelen van het tegenontwerp Deville, overgenomen door de regeering. Deze twee artikelen betreffen het ophouden der betalingen uit de openbare kas, die voor de verschillende eerediensten werden gedaan; het kosteloos gebruik der bedehuizen door verschillende kerkgenootschappen gedurende twee jaren en huu beschikbaarstelling aan den minister van eeredienst na afloop van dat tijdperk. Dinsdag moest Rouvier in de Kamer het verwijt hooren, dat hij een verkapte bestrijder van de inkomsten belasting zou zijn. De minister verdedigde zich krachtig tegen die aantijging en eindigde met de opzienbarende mededeeling: «Is men niet tevreden, meent men, dat ik niet ver genoeg gegaan ben, dat men het zegge en dan zal ik niet langer trachten een last te dragen, die reeds te zwaar voor mijn schouders is.” De leden van het kabinet-Combes hangen dus niet zoo aan hun portefeuille als men wel beweren wil. De handel in menschen in onze beschaafde samenleving bepaalt zich niet tot dien in blanke slavinnen. In groote steden vindt men nog een geheel anderen afsclmwetijken slavenhandel. Menigeen kent uit Hector Malot’s «Alleen
,,
op de wereld” de beschrijving van het «tehuis” van Italiaansche jongens te Parijs, die door een ondernemer uitgebuit worden als straatventers en kleine bedelaars. Te Berlijn is weer een dergelijk slavenhuis van kleine Slowakische jongens uit Hongarije ontdekt De «ondernemer, een genaturaliseerd Hongaar, betaalde aan de ouders 60 a 80 kronen per jaar en bij troepen van 10 en 12 werden de jongens naar Berlijn opgezonden. Daar werden zij in kelders in achterbuurten gehuisvest, ’s Morgens 4 uur worden ze op straat gezet, opdat de politie hen nooit in huis vinden zou. Vóór 10 uur ’s avonds mochten zij niet terug keeren en als zij dan met handel, met bedelen of stelen hun 3 mark niet bijeen hadden gebracht, werden zij door hun beulen mishandeld. Het was voor den «ondernemer” een goede «zaak”. De politie, door buren opmerkzaam gemaakt op de mishandelingen, heeft heel wat moeite gehad, de schuilplaatsen alle te ontdekken. Zelfs als de politie de jongens in handen kreeg, durfden zij niets vertellen en zij droegen valsche namen en hadden valsche papieren. Nu zijn echter al die kleine slaven opgespoord en naar hun ouders teruggezonden De «ondernemers” hebben echter tijd gehad, de wijk te riemen. Opnieuw zijn 36 ISiassen die langs administratieven weg verbannen waren, uit Archangel en 54 uit de omliggende districten vrijgelaten. Er zijn vele studenten , statistici, vrouwelijke artsen en ambachtslui onder. In Archangel zijn nu nog 500 politieke ballingen. De Daily Telegraph verneemt uit Petersburg: Driv duizend studenten hebben een lezing bijgewoond over de beginselen van de Fransche omwenteling en hebben daarna een vergadering gehouden, waarin heftige redevoeringen tegen de regeering zijn gehouden en op groote schaal proclamaties zijn verspreid. Dezelfde berichtgever verneemt dat er in het gansche land op 12 December tal van werklui bijeenkomsten gehouden zullen worden. Het Japansche parlement is gisteren op plechtige wijze door den Keizer geopend met een troonrede, waarin gezegd wordt dat de
betrekkingen met alle onzijdige mogendheden steeds vriendschappelijker worden. De troonrede kondigt een wetsontwerp aan tot bestrijding van de buitengewone ooriogsuitgaven. De troonrede zegt verder: Ons leger is in eiken slag overwinnaar, gebleven, en heeft herhaaldelijk bewijzen gegeven van zijn trouw en zijn dapperheid, zoodat de oorlog zich meer en meer in ons voordeel keert. Wij verwachten, met de toewijding van onze onderdanen, ten slotte ons doel te zullen bereiken.
GÉRALDlNE
JJUUtt CORNÉLIE NOORD WAL. 32. «Addy, ik wanhoop aan je: je bent altijd zoo ongenaakbaar.” «Ik vraag je immers niet me te genaken. Kijk eens, moet je niet eens naar juffrouw Holtenaar? Den beelen avond heb je haar nog geen woord toegesproken.” «Ja . . . .” Arthur stond zuchtend op, om naar juffrouw Holtenaar te gaan, overtuigd dat Malvina ontroostbaar was over zijn vertrek. Adèle was hem een raadsel. Natuurlijk zorgde hij er voor dat hij daar was, om Gerry’s sortie aan te doen, iets wat hij zoo langzaam mogelijk deed. Gerry ergerde zich in stilte over dat feit, want zij hoorde dat mevrouwe de Vrucht Binkerhof daarover vrij luide haar oordeel uitsprak tegen mevrouwe van Stevenaere tot Hekelenberge en Heerenstein, die met een voornaam lachje even de schouders ophaalde. Daarom was de blik, dien Gerry Arthur bij het naar huis gaan schonk, uiterst trotsch en koel. «Iedereen zou zien dat zij niet op die attentie gesteld was.” HOOFDSTUK XVIII. Arthur ontvangt weer een berisping. De zaken gingen hun geregelden gang. De winter ging voorbij, en de lente ging half om, eer men er aan dacht. De tijd vloog om, vooral voor de hard werkende van Aldenburgjes. Oom Frans was nu zoo gelukkig mogelijk en zaaide en stekte en plantte in zijn tuin, dat het een aard had, met zijn tuinman, die altijd een kapot vest aan en een morsig sloof vóór had, en die hij oom voor een prijsje werkte, anders had oom hem ook niet genomen ; hij liep altijd op de koopjes. «Ik zal er zoovéél uitslaan als ik kan 1” «Vrouw ! van dit jaar zullen we bloemkool ook probeeren, die grocntelui orervragen altijd meer dan
de helft ; en meloenen ook .... je zult bazen van meloenen zien van den zomer, renzen ! prachtige dikke pompeis, hoor! Er is net een zonnig plekje bij het hok van de Ruyter voor.” «Ga je gang, als je maar uit mijn keuken blijft!” sprak mevrouw, «en niet den heelen tijd de deksels van de potten en schalen komt oplichten; ’t eten zal zonder jou ook wel gaar worden. Goddank, dat je wat te doen hebt! Griet mag ’r fouten hebben, maar ze kookt uitstekend en ze weet best hoe ’t gedaan moet worde^. Ik begrijp nu maar niet dat je zelf niet inziet, hoe ijzig ’t voor een man staat om zich met zulke zaken te bemoeien . . . .” «Och menseh, loop rondom!” zei oom, en ging den tuin in met een ouden strooien hoed schuin op zijn borstelig hoofd, iets dat hem het aanzien gaf van een beurtschipper; hij had dan altijd een kort pijpje in den mond. «Meteen goed voor de bloemen.” «O ! verklaarde Griet!” als zij met haar buurmeid, kleeden uitklopte «’t i3 om seldrements te worden, nou heit ie gelukkig z’n tuin, maar je zou ’m tusschenbeije de pot met aarappels, andersom op z’n nare hoof zetten. Lach nou niet zóó, gek van ’n meid! .... is dat kleejen jkloppen ? Ik ben woejend op ’m . . . . ’t heele kleed schudt .... malloot!” «Nou, ik zie ’m al dermee!” verontschuldigde zich Ka. «Nel, ik vind ’t toch zoo naar, dat je je zoo afslooft met die lessen,” sprak Eduard de Hart, die met de Pasohen over was, en zeer uit zijn humeur geraakte, als hij in zijn vaeantie niet den geheelen dag met Nel kon wandelen. Maar Ed, dat vind ik juist heel prettig; ik werk graag. Ik kan toch niet tegen de menschen zeggen : ik kan Annetje of Jacquelientje vandaag geen les geven, want ik moet met m’n aanstaande wandelen ! Dat zou wel aardig zijn voor ’n piano-juffrouw.” Kan ’t dan niet wat minder, wijfje? Je bent weer doodaf. Wij trouwen heel gauw, en als je mijn vrouwtje bent, zul je je gemak nemen, hoor!” «Wij hoeven niet zoo gauw te trouwen, Ed. Ik zou niet weten waarom, ’t Is zóó heel prettig, en ik .... ik ben zoo aan huis gehecht.” «Je vind ’t toch niet naar, dat ik je er vandaan neem F” «O neen. Ik zou je overal volgen, al was’t naar Indie of Australië, maar we blijven toch gelukkig
hier. Heerlijk! Allemaal gezellig bij elkaar en als je dan eens voor zaken of zoo, op reis moet, ga ik in alle deftigheid als mevrouw de Hart met je mee! Wat zullen we hier dikwijls komen eten en theedrinken hè, Ed?” «Papa komt den volgenden winter naar Holland, hij is nu dertig jaar weggeweest . . . . ’n tijdje . . . . Nel, hij verlangt zoo naar je .... hij is ’n beste man, en is dol gelukkig dat ik zoo’n lief vrouwtje krijg .... nu trouwen we het volgend jaar April, vindt je dat goed , nonnie ?” Soms noemde hij haar zoo. Hij zag zoo verlangend naar haar op, met zijn trouwe, zwarte kijkers, waaruit zijn heerlijk goed hart haar altijd tegenstraalde, dat ze haar armen uit eigen beweging om zijn hals sloeg, hetgeen ze anders nooit deed. «Je bent een ondeugend Indiaantje,” fluisterde ze, «en als we getrouwd zijn, zal ik hens zien of ik je gezicht niet spierwit kan boenen. Laten we dan nu wat gaan wandelen, ik zet mijn nieuwe hoedje op, dat heb je nog niet gezien; een beeldige roze strik en twee zwarte vlerken zitten er op’” «Je wordt net Gerry ! lachte hij, «met je Indiaantje, je leert al de ondeugendheid van haar af; maar van jou kan ik alles velen, en nu ben je eens heel lief j geweest; en als we getrouwd zijn, zal ik ’t heel prettig vinden, als je m’n gezicht boent, maar ik ben bang, dat- ik niet veel witter zal worden. Behelp je dus zoo maar met je Indiaantje.” «Net twee tortelduifjes 1” lachte Franqoise tegen Gerry, toen de verloofden het hekje uitwandelden, en de zusters ze van uit een raam op de eerste verdieping naoogden. «Maar Nel doet niets mal. Je hebt wel eens van ' die geëngageerde paren, die zoo vreeselija zeuren over hnn geluk en hun zaligheid. Hoe zou jij doen, Frans ?” «Ik, o daar heb ik nooit over gedacht, ha ha ha! Ik blijf ouwe vrijster, en dan word ik op ’t ' laatst broodmager en heel rimpelig, zooals de meeste ouwe tantes. Tante Fransje of ’n meneer van Puffel : in ’t vrouwelijk.” 1 «En ik . . . .” i «O, jij trouwt zoo zeker als twee maal twee vier is, maar help me nu alsjeblieft die servetten eens rekken. En als we daarmee klaar zijn, moet ik voor la cuisine zorgen.” «Zeg maar keuken. Je doet net als die koetsier die zei dat de koffer van zijn passagier perdu was, toen ze onderweg waren.”
«’n Menseh mag wel een grapje maken, mejuffrouw Géraldine Hélène van Aldenburg. Ik ben van plan ’n vroolijke, opgeruimde, ouwe vrijster te worden hoor ! Da-ég !” Arthur’s verhouding tot mejuffrouw Géraldine Hélène van Aldenburg, was nog volstrekt dezelfde. Hij deed evenveel moeite om haar te zien als vroeger, en zij poogde meer dan ooit hem te ontwijken, en als het toeval hen te zamen bracht beantwoordde zij zijn groet slechts met een kleine beweging van haar fier, blond kopje. «Hij zou eens ondervinden, dat burgermeisjes ook hun trots hadden en niet van zijn gezelschap waren gediend,” zeide zij Dit verbitterde en vertoornde Arthur ten zeerste, hoewel hij ’t «van dag tot dag meer beet kreeg, volgens Pan. Arthur nam een sarcastische houding aan tegenover zijn dames-aanbidsters, en dreef Dolly en Malvina tot wanhoop. ïLaat hem doodeenvoudig links liggen, sprak Adèle Daubigny verontwaardigd, wanneer de freules zich over hem beklaagden. «Hij zal onuitstaanbaar worden als hij ’t al niet is. Zijn eigendunk is grenzeloos.” «Ik vind dat piquante juist wel aardig,” sprak mejuffrouw Augusta Holtenaar, een zeer dikke, blauwachtig-bleeke ministersdochter met een boomstamaohtige leest, en een zeer kinderachtig spraakgeluid. «Niet, als het piquante in hatelijkheid ontaardt, Guuk,” hernam Adèle kalm. Arthur had dikwijls van het vriendinnetje uit zijn kinderjaren harde waarheden aan te hooren. Zij was een zeer rechtschapen meisje, en hoewel ze wist dat ze verstandelijk hooger stond dan hare vriendinnen, wilde ze deze niet aan haar lot overlaten. «Je denkt dat je Malvina en Dolly vernedert, Arthur, maar je doet ’t je zelf. Iedere man, die een vrouw ruw of onwellevend toespreekt, vernedert zich, en ’t is beneden een gentleman. Je vader zou ’t niet gedaan hebben, die is een edelman in den waren zin des woords. Je hoeft niet te denken, dat je je beminnelijker maakt, integendeel, iedereen zal ’t land aan je krijgen. «En dat heb jij al een paar jaar, nietwaar Adèle ?” «Je hebt ’t er naar gemaakt. (Wordt vervolgd.)