Veranderingen in idvertentiën gelieve
men steeds op den dag der uil gave vóór 9 uur in te zenden daar anders niet voor de uitvoe ring der verandering ltan worde; ingestaan* DE UITGEVERS.
Veranderingen in idvertentiën gelieve
men steeds op den dag der uil gave vóór 9 uur in te zenden daar anders niet voor de uitvoe ring der verandering ltan worde; ingestaan* DE UITGEVERS.
Behangerij. Bedden f abr iek. mwi mum, Veemarkt 32. Interc. Teleph. 212. BREDA. Magazijn „De Vlinder ’. lupricM voor pïeele BÖJBILEERING. GROOTE KEUZE VAN Tapijten, Gordijn- en Meubelstoffen, Behangselpapier, Meubelen. Eenigst adres voor gegarneerde Wiegen, Luiermanden , enz. Stoffeer der ij. Meubelfabriek.
EERSTE BLAD.
Verwaarloozing van onhoudbare sociale toestanden schijnt dikwijls ongestraft te kunnen geschieden. Zoo nu en dan worden feiten bekend gemaakt, die eenige oogenblikken de lezers met verontwaardiging vervullen, en dan is er meestal genoeg ijver en offervaardigheid om verbeteringen tot stand te brengen. Wanneer echter dagen voorbijgaan, daarna weken en maanden, zonder dat zich de gelegenheid opent die ijver en offervaardigheid te toonen, veidwijnt dikwijls veler belangstelling. Het is niet zoo gemakkelijk om op sociaal gebied werkelijk doeltreffende verbeteringen tot stand te brengen. Met geld en goeden wil alleen komt men er niet. Er is noodig organisatie, toewijding en veel arbeid. En wel geen groote daden, maar meestal klein werk, waaraan men bijna niet zien kan hoeveel zorg, moeite en toewijding er noodig was. Menigeen weet hoeveel er aan de huisvesting van armen en de laagste loonklassen der arbeiders ontbreekt. Bereidwilligheid om hierin een verandering te brengen, wordt voldoende gevonden. De Woningwet, die dit beoogt, is met groote sympathie van vele zijden tot stand gekomen. Maar dit is niet voldoende. Er moet gewerkt worden. Bij de allergebrekkigste woningtoestanden mag niet langer berust worden. Het is een volstrekte eisch van humaniteit en van maatschappelijk inzicht om de hand aan de ploeg te slaan en te werken zoolang als het dag is. Van die
goede en juiste bedoeling heeft de Bredasche Woningcommissie uit den Volksbond, Vereeniging tegen Drankmisbruik; blijk gegeven in het Woningonderzoek, waarvan het rapport is verschenen en ons ter bespreking werd toegezonden. Omvangrijk, vermoeiend en dikwijls troosteloos moet het werk geweest zijn van de kleine keurbende der woningbezoekers, die in het voorjaar met hunne onderzoekingslijsten en maatstokken in de sloppen en stegen door drongen. Dat blijkt wel uit de vele cijfers en feiten en niet het minst uit de goed gereproduceerde fotografiën in het kleine zorgvuldig uitgegeven boekje. Daarom zal het voor hen in de eerste plaats een groote voldoening zijn geweest te zien, hoe de Woningcommissie in dr. C. van Eyck den man vond, die hunne resultaten verwerkte tot het heldere overzicht der Bredasche woningtoestanden. Want het dient hier geconstateerd te worden dat het Bredasche woningonderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat systematisch verkregen feiten tot een juist inzicht in de bestaande toestanden heeft geleid De lezer verwachte geen uitvoerige gedetailleerde beschrijvingen, die op het gemoed werken en misstanden in schrille kleuren afbeelden. Het rapport onthoudt zich daarvan, omdat het overbodig is. Want cijfers en feiten, waarachter niemand overdrijving of bedoeling kan zoeken, spreken beter en duidelijker van de taak die op het Bredasche gemeentebestuur en op de welgezinde inwoners rust. Geen enkele misstanden, zoo hier en daar, maar een vrij volledig en zuiver beeld van den werkelijken toestand der minste sooit woningen is in het rapport gegeven. Daarbij is blijkbaar naar een goed plan te werk gegaan en gebruik gemaakt van de ervaring, die elders werd opgedaan. Het \yerk behoeft dan ook in geen enkel opzicht achter te staan bij het woningonderzoek van welke plaats ook. Daarom zal het ook voor de Woningcommissie een voldoening zijn aan het publiek — ook buiten Breda — te kunnen toonen, dat zij niet heeft stil gezeten en dat zij met ernst en degelijkheid de op zich genomen taak vervult. Aan de afdeeling van den Volksbond komt de eer van het initiatief en de krachtige steun toe. Wat is de beteekenis van de vele cijfers en waarom loont het de moeite ze eens aandachtig onder de oogen te zien? De inleiding geeft het duidelijk aan. Er is met het onderzoek een stevigen grondslag gelegd om tot goede en practische resultaten te komen. Allereerst is duidelijk en onweerlegbaar aangetoond, dat op den gemeenteraad de zedelijke plicht rust, om op vrij ruime schaal tot sluiting en onbewoonbaar verklaring van de ergste krotten over te gaan. Het aantal daarvan dat onbewoond is, maakt dat geen groote moeilijkheden te verwachten zijn. En voor dat nieuwe armzalige bewoners er een toevlucht zoeken, dient het bordje te worden aan-
Daarnaast echter blijkt, dat er een n /erkelijke behoefte bestaat aan goede ° n toch goedkoope woningen. De Woningommissie , die in deze richting door aanouw wil werken, verdient een ruime ^ n krachtige steun. n Verder laat het onderhoud van tal der ° woningen veel te wenschen over en het v 3 hoogst wensehelijk, dat de woning- g erordening spoedig van kracht zal worden n het toezicht niet in gebreke blijft om a e nalatige huiseigenaren tot hun plicht o e brengen. b Ten slotte heeft — door het juiste azicht bij het onderzoek ■— de ver- r eeling der stad in verschillende wijken 8 an het licht gebracht, dat ook in de v lieuwere stadsgedeelten en in oogen- » chijnlijk goede woningen, het euvel der ^ iverbevolking voorkomt. o Ook hier moet de woningverordening § ngrijpen, doch dient daarbij gesteund e worden door aanbouw van ruimere j voningen, wier huur toch niet boven de f Iraagkracht der gezinshoofden gaat. Zoowel de indeeling der wijken, als
{ran onzen correspondent). Een gewichtige Rijksdagsziiting («Stimmungsbild”). Berlijn, 2 Februari 1905. Het zou gisteren een zoogenaamde «groote dag” worden in het rijksparlement, werd algemeen aangenomen. Want graaf Bülow zou in persoon de beraadslagingen over de lang verbeide zeven nieuwe handelsverdragen, na maandenlange onderhandelingen op de basis van het twee jaar geleden aangenomen toltarief gesloten met Rusland, Oostenrijk-Hongarije, Servië, Rnmenië , België, Zwitserland en Italië, met een redevoering inleiden. En als Bülow spreekt .. . «zwijgt heel het huisgezin”. Ze zijn dun gezaaid, de dagen, waarop interessante redevoeringen, heftige debatten of de gemoederen in beweging brengende interpellatie in den Rijksdag te verwachten zijn. Door de bank gaat het er saai en stil toe. En ik beklaag dan ook de collega’s, die in hun kwaliteit als parlements-verslaggever de zittingen van een parlement geregeld dag in dag uit
moeten bijwonen, dat zóó weinig invloed kan uitoefenen op de handelingen eener regeering, welk niet uit zijn midden is voortgekomen. We zijn hier niet in Parijs, waar de correspondenten der buitenlandsche bladen wel gedwongen zijn, dagelijks de kamerzittingen bij te wonen, en daarbij ook op hnn kosten komen”, daar de Fransche regeering nooit zeker is van haar bestaan, en elk oogenblik de kans loopt door een motie van wantrouwen van de zijde der kamermeerderheid zonder veel vijven en zessen van het kussen te worden gedrongen. Ik maak dan ook zelden gebruik van mijn permanente toegangskaart en kom alleen, evenals een aantal andere buitenlandsche en provinciale collega’s op de journalistentribune hospiteeren, als er iets bijzonders aan bet handje is. * * * Nog even gauw op de valreep in de Rijksdagsrestauratie voor de journalisten een miserabel klaar gemaakte lunch verorberd, dat een geboren Berlijner minachtend met het teekenend woordje «Frass” (veevoeder) zou hebben veroordeeld, daarna een kopje «spoeling”, alias slappe koffie genoten, en aldus «gesterkt”, slenter ik den langen gang door, sla de groen saaien gordijnen voor een der klapdeuren op zij, en sta op de groote amphitheatersgewijs gebouwde perstribune. Wat mij betreft, kan de voorstelling beginnen. Zoo denkt de oude, bloozende excellentie graaf Ballestrem er ook over, die al in zijn hooge, gotische presidentszetel heeft plaats genomen en van achter zijn groote ronde brilleglazen genoeglijk rondkijkt. Een joviale bonhomme, zooals hij daar, achter in den grooten armstoel gezeten, de handen op de armleuningen steunende, wacht op de dingen, die komen zullen. De muurklok tegenover den president wijst op half zeven en blijft er op staan. Men heeft het uurwerk vergeten op te winden, want het is even over éénen, het nur, waarop de zittingen gewoonlijk beginnen. Buiten in de lange «Wandelgange”, in fractiekamers, restauratiezalen en bibliotheek tingelt zonder ophouden een zenuwachtig electrisch schelletje. Yan alle kanten komen de leden opdagen door de verschillende klapdeuren en loopen langs de schuin afioopende gangpaden, naar een der waaiersgewijs aangebrachte klapstoeltjes met vaste lessenaars, waarop de kamerboden kort te voren de ingekomen «Briefschaften” hebben neergelegd. Verscheidene leden laten hunne brieven naar den Rijksdag opzenden. Alle tribunes rondom loopen aardig vol, niet alleen zijn er heel wat hospitanten voor de perstribune komen opdagen, die met de armen hangende over de rugleuningen der lager aangebrachte zitplaatsen, een staanplaats voor lief moeten nemen, maar ook de publieke tribune en de loges voor diplomatie en leden van den bondsraad zijn sterk bevolkt. In de laatste tuurt de bejaarde gravin Posedowsky, echtgenoote van den staatssecretaris voor Binnenlandsehe Zaken, door baar kleine binocle schuin beneden, recht tegenover baer naar de ministerstafel, waarachter haar man juist plaats neemt. Zelfs de hofloge krijgt bezoek, wat maar zelden gebeurt. In een der roode fauteuils neemt een der «kleinere” bondsvorsten plaats, een knappe verschijning in zwarte huzaren-uniform met zilveren tressen en brandebourgs. Naast hem de adjudant. (N. B. De Keizer zelve heeft nog nimmer een zitting van den Rijksdag in persoon bijgewoond. Daartoe is de zittingzaal ook niet ingericht, daar een troon ontbreekt. Zooals men weet, heeft de plechtigheid der jaarlijksebe «opening” niet in het Rijksdagsgebouw, maar in de witte zaal van bet slot plaats; een teekenend staaltje voor de verhouding tusschen Kroon en parlement in Duitsohland 1) Links en rechts van den presidentieelen zetel blijven de klapdeuren nog voortdurend in beweging. Ministers met hunne Ressort Kommissare en «Vortragende Rate” en verschillende gevolmachtigde leden van den Bondsraad nemen links en rechts plaats. Ik kan bun plaatsen het best vergelijken met de deftige verhoogde famiiiebanken of die voor ouderlingen en diakenen in onze vaderlandsche kerken aan beide zijden van den preekstoel. De ministers zitten niet achter een breede, met groen laken bekleede tafel, zooals in de Haagsehe Tweede Kamers, maar achter eendoorloopende vrij smalle lessenaar waaronder telkens de groote portefeuilles met stukken verdwijnen nadat de minister ze heeft doorgezien. De eerste zetel blijft altijd voor Bülow gereserveerd. Geen zijner collega’s zal het ooit wagen, er op plaats nemen, wanneer hij afwezig is. Nu zijn nagenoeg alle ministers op het appèl verschenen. In een lange rij zitten ze naast elkaar. Alleen «oorlog” «marine” en «openbare werken” ontbreken, de beide eersten misschien uit een aangeboren aversie tegen den handel, de laatste, daar hij zich waarschijnlijk voor de kanaaldebatten in de Tweede Kamer prepareert, welke morgen beginnen.
Naast v. Bülow zie ik diens trouwe medehelper en den eigenlijke vader der met zooveel moeite tot stand gekomen handelsverdragen, graaf Posadowsky, een prachtige kop met hoog voorhoofd en zeer gesoigneerden langen, grijzen baard, in de wandeling meer bekend als »marquis Posa”, daarna v. Rheinhaben, de man van de pruisische dubbeltjes, tiré a quatre épingles als altijd, vervolgens het prettige roode, goedronde gezicht met de zware snorren van den jovialen »Pod”, v. Podbielskie, minister voor landbouw, oud-generaal, oud minister voor posterijen, verderop de hoekige kop van minister v. Hammerstein (binnenlandsche zaken), Schönstedt (justitie), v. Stengel (rijksfinanciën) een gemoedelijke Beier en nog enkele collega’s. De oude Ballestrem heeft de agenda voorgelezen, waarnaar niemand geluisterd heeft. Aan de orde is de voortzetting der tweede lezing van een supplement begrooting ten behoeve van Zuid-West-Afrika. Maar vooraf krijgt de rijkskanselier het woord tot het uitspreken zijner gewichtige speech. Het is plotseling doodstil geworden in de groote zaal. Een plechtig oogenblik, als vddr de onthulling van een beduidend standbeeld. De honderd aanwezigen zullen getuige zijn van de onthulling van een werk waaraan de regeering ruim drie jaar gewerkt heeft. Overeind rijst de aristokratische figuur van graaf Bülow, die met heldere stem een blijkbaar met zorg geprepareerde rede uitspreekt, waarmee ruim een uur gemoeid gaat. De kanselier spreekt geheel uit het hoofd en zoo heeft hij, ofschoon hij allerlei cijfers en getallen op het tapijt brengt, geen enkele aanteekening of papiersnipper noodig, zooals onze titularis voor buitenlandsche zaken, die bij de begrootings-debatten in December, (zooals de kamerverslaggever der Rolt. Crt het zijn lezers ondeugend vertelde), met de vele op de tafel uitgestelde kleine papiertjes met allerlei notities knutselde, als een ouwe juffrouw met haar patience spel. Het is niet mijn bedoeling, hier nader op Bülow’s rede in te gaan, welke zakelijke inhoud reeds door Reuter is wereldkundig gemaakt. De kanselier hield een typische oratio pro domo, waarin hij zoowel de vóór- als de tegenstanders voor de ingediende wetsontwerpen trachtte te winnen, en hen gelijktijdig voor het alternatief stelde: de ontwerpen zooals ze daar liggen sen bloc” aan te nemen, of ze te verwerpen. Zooals het meer gaat, wanneer men het met niemand wil verbruien, ging het ook nu. Geen der beide partijen zijn tevreden. De agarische meerderheid niet, omdat zij niet het onderste uit de kan kon krijgen, — de linkerzijde niet, omdat handel en industrie in het hoekje komen, waar de slagen vallen ter wille van den landbouw. Het helpt weinig, of Bülow tot de rechterzijde al plechtig verzekert, dat onmogelijk meer te verkrijgen is geweest, dat sminimal volle” 3 jaar geleden in het nieuwe toltarief vastgesteld, bij alle onderhandelingen met de vreemde regeeringen steeds zijn geeerbiedigd als een kruidje-roer-me-niet, — en tot de linkerzijde, dat de landbouw bij de vorige handelsverdragen te kort was gekomen en nu geholpen moest worden. Als hij eindelijk met een sSchwungvoll Appell” aan de vaderlandsliefde der leden eindigt, blijft het doodstil. De kanselier moet het zonder applaus stellen. Maar graaf Kanitz, wien de regeering de aanneming van het toltarief te danken heeft, dat als basis voor de nieuwe handelsverdragen moest dienen, — graaf Kanitz, een pittig, mager, oud heertje, een der weinige goede sprekers der rechterzijde, die gewoonlijk de gouden bril op het voorhoofd schuift wanneer hij met gebogen rug het woord voert, is de eerste om de paar treden naar de ministerttafel op te loopen, waar bij Bülow met de onderteekening der verdrijving gelukwenscht. En de kanselier klopt den ouden leider der rechterzijde gemoedelijk op beide schouders. Zaal en tribunes stroomen leeg. Bülow c. s. verdwijnen door de klapdeur. Eenige oogenblikken later klinkt de scherpe kraakstem van Bebel door de zaal. Het debat over Zuid-West-Afrika is weer aan de orde. Maar de socialistische leider spreekt ditmaal vrij wel voor stoelen en banken. De »clou” van de zitting hebben we gehad. K.