— Waarschijnlijk is ’tniet, maar mogelijk wel, dat wij hier ter stede zullen hebben , mede te kampen in den beslissenden strijd, die dit jaar tusschen links en rechts gevoerd zal worden. Wij zijn er hier aan gewoon, dat de tegenwoordige afgevaardigde voor dit district tegen de periodieke verkiezing een redevoering komt houden en daarna herkozen wordt zonder dat een tegen-candidaat gesteld is, om vervolgens weer tot zoeten rust terug te keeren. Mogelijk echter is ’t, dat 1905 zich onderscheidt van vorige jaren en dat ook de liberalen uit het district Breda een candidaat zullen stellen, meer beantwoordend aan hunne verlangens, t Is dan zaak, dat alle niet-ultramontanen, die kiesrecht hebben, hiervan ook gebruik maken en daarom dient men primo te weten of men aanspraak heeft op kiesrecht en secundo in dat geval zich te overtuigen of uw naam op de kiezerslijst
voorkomt. De lijsten worden den loden Februari gesloten, tot en met 14 Februari kan men dus ter secretarie inzage vragen van de kiezerslijst, om te weten of men het kiezerscorps is opgenomen. Hierbij bedenke men dat alleen belastingldezers ambtshalve op de lijst gebracht worden, die op een anderen grond aanspraak op kiesrecht heeft, behoort zich aan te geven. Hier volgen alle inlichtingen uit de Kieswet, welke de kiezers of aspirantkiezers noodig hebben te weten. Om bevoegd te zijn tot het verkiezen van leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, der Provinciale Staten of van den Gemeenteraad moet men: I. in elk geval 1°. mannelijkingezetene des Rijks zijn, ingezetenen van het Rijk zijn zij, die hunne woonplaats in het Rijk hebben en haar gedurende de voorafgaande achttien maanden in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen gehad hebben (art. 13 der wet van 12 December 1892, Stbl. 268); bovendien 2°. Nederlander zijn, te beoordeelen naar de bepalingen der wet van 12 December 1892, Stbl. 268; tevens 3°. den leeftijd van 25 jaren hebben bereikt, hieronder worden verstaan zij, die dien leeftijd hebben bereikt vóór of op den 15den Mei (Kieswet, art 2, lid t) nl. van het jaar, waarin de kiezerslijst wordt opgemaakt; alsmede 4°. voldaan hebben vóór of op den Isten Maart het verschuldigde ter zake den aanslag over het laatst verloopen dienstjaar in eene of meer der Rijks directe belastingen, 1 Maart n.1. van het jaar, waarin de kiezerslijst wordt vastgesteld; dus ook zij, die hun kiesbevoegdheid ontleenen aan andere faktoren dan aanslag in de belastingen, bedoeld in art. 1, letter a, der Kieswet, dat zijn derhalve de categoriën hierna bij B genoemd, moeten, indien zij in de Rijksbelastingen zijn aangeslagen, het verschuldigde ter zake van dien aanslag hebben betaald; met laatstverloopen dienstjaar is voor de kiezerslijst, die in 1905 wordt opgemaakt, bedoeld: voor vermogens- en bedrijfsbelasting het tijdvak van 1 Mei 1903— 1 Mei 1904; voor grond- en personeele belasting het tijdvak van 1 Jan. 1904— 1 Januari 1905. II. Moet men bovendien kunnen
worden gerangschikt onder één der na te noemen gevallen: .4. dat men over bet laatstverloopen dienstjaar werd aangeslagen; a. in de grondbelasting voor een bedrag van ten minste een gulden, hoofdsom en rijks-opcenten (Kieswet, art. 2, lid 5): dus ook meerdere kleinere aanslagen, welke te zamen f 1 bedragen, of b. in de vermogensbelasting, of c. in de bedrijfsbelasting, of d. naar een of meer der vijf eerste grondslagen van de personeele belasting (huurwaarde, haardsteden, mobilair, dienstboden en paarden); de aanslag der vrouw in de rijks directe belastingen geldt voor baren man; die van minderjarige kinderen wegens goederen, waarvan hun vader het vruchtgenot heeft, voor hunnen vader (Kieswet, art. 2, lid 3); aanslagen waarvoor eerst na 31 Dec. van het laatstverloopen jaar een aanslagbiljet is uitgereikt, blijven buiten aanmerking (Kieswet, art. 2, lid 3); aanslagen in de grondbelasting wegens onroerende goederen eener onverdeelde nalatenschap gelden ook voor den medeeigenaar, wiens naam niet bij den aanslag in het kohier is vermeld, mits zijn aandeel in dien aanslag ten minste f \ bedraagt (Kieswet, art. 2, lid 4); of B. 1°. dat men als hoofd van een gezin of als alleenwonend persoon op den 31sten Januari sedert den Isten Augustus van het vorige jaar heeft bewoond: a. krachtens huur van een huis ofgedeelten van een huis, waarvoor met of zonder bijbehoorenden of in huur gebruikten grond of lokalen en bijgebouwen, niet ter bewoning bestemd, de werkelijke huurprijs, per week berekend, ten minste heeft bedragen de som, voor de gemeente of het gedeelte der gemeente, waar het huis gelegen is, vermeld in eene bij de kieswet gevoegde tabel (voor Breda/1.25) of wel achtereenvolgens in dezelfde gemeente twee zoodanige huizen of gedeelten van huizen heelt bewoond, maandhuur wordt weekhuur door deeling met 4; jaarhuur wordt weekhuur door deeling met 50 (Kieswet, art. 2, lid 7); of b. krachtens eigendom, vruchtgebruik of huur van eenzelfde vaartuig van ten minste 24 kub. meter inhoud of 24000 K.G. laadvermogen,
of 2°. dat men op den Bisten Januari sedert den Isten Januari van het laatstverloopen jaar: a. in dienstbetrekking werkzaam is geweest achtereenvolgens bij niet meer dan twee personen; ondernemingen, openbare of bijzondere instellingen en als zoodanig over dat jaar een inkomen heeft genoten als voor de gemeente of het gedeelte der gemeente, waar men i woont, vermeld in eene bij de Kieswet gevoegde tabel. Voor Breda is dit een minimum van f 350, vrije woning, inwoning en vrije kost tellen mede ter berekening van dit inkomen (zie nader voor de wijze van berekening Kieswet, art. 2, lid 8); of b. als inwonende zoon werkzaam is geweest in het beroep of bedrijf der ouders en als zoodanig over het laatstverloopen jaar een inkomen heeft genoten als voor de gemeente of het gedeelte der gemeente, waar men woont, vermeld in eene bij de Kieswet gevoegde tabel. Voor vrije kost en inwoning wordt hier berekend / 250, voor vrije woning / 62.50. of c. dat men op den Isten Februari in het genot is van een door eene onderneming, openbare of bijzondere instelling verleend pensioen of verleende lijfrente, gelijk aan het bedrag van het inkomen, dat in dienstbetrekking genoten moet zijn, om plaatsing op de kiezerlijst te kunnen erlangen. Ter bereiking van het vereischte bedrag kunnen door hen, die in geval a of b en tevens in geval c verkeeren, het inkomen, het pensioenen de lijfrente worden samengeteld. Inkomen, pensioen en lijfrente der vrouw geldt voor haren man, dat van de inwonende minderjarige kinderen voor de helft voor hunnen vader (Kieswet, art. 2, lid 12); »dat jaar” is dus het voorafgaande kalenderjaar;) of 3°. dat men op den Isten Februari sedert een jaar dan eigendom heeft met recht van vrije beschikking: a. van ten minste f 100 nominaal, ingeschreven in de Grootboeken der Nationale Schuld, of b.„\an ten minste / 50, ingelegd in de Rijkspostspaarbank, in eene gemeentelijke spaarbank of in eene spaarbank, beheerd door het bestuur van eene rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging, van eene naamlooze vennootschap, van
eene coöperatieve vereeniging of van eene stichting, bijzondere spaarbanken, opgericht na 1 Mei 1900, alleen met depot bij Ned. bank van f25000; of 4°. dat men met goed gevolg een examen hebbe afgelegd, ingesteld door of krachtens de wet, of aangewezen bij algemeenen maatregel van bestuur, en in verband staande met de benoembaarheid tot eenig ambt, de vervulling van eenige betiekking of de uitoefening van eenig bedrijf of beroep. Het is niet noodig, dat het ambt of de betrekking tevens uitgeoefend wordt. III. Om te mogen kiezen voor de Provinciale Staten moet men bovendien nog zijn ingezeten der provincie, voor ingezetenen van de provincie worden gehouden zij, die op 1 Februari 42 maanden hunne woonplaats binnen de provincie gehad hebben (art. 17, lid 2, Provinciale wet); Om te mogen kiezen voor den gemeenteraad moet men bovendien 4°. nog zijn ingezeten der gemeente, voor ingezetenen der gemeente worden gehouden zij, die op 1 Februari gedurende 12 maanden hunne woonplaats binnen de gemeente hadden (art. 19, al. 3, der Gemeentewet), en 2°. indien men niet rijksbelastingkiezer is, zijn aangeslagen in een plaatselijke directe belasting tot ten minste het bedrag, voor de gemeente of het gedeelte der gemeente waar men woont, vermeld in de 2e kolom van de sub art. 1 b, 1°, der Kieswet bedoelde tabel en dien aanslag op den len Maart ten volle hebben voldaan. Van de uitoefening van het kiesrecht zijn echter uitgesloten: Zij, wien het kiesrecht ontzegd is bij eene onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak; zij, die in gevangenschap of hechtenis zijn; zij, die bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak de beschikking of het beheer over hunne goederen hebben verloren; zij, die in het burgerlijk, voorafgaande aan de vaststelling der kiezerslijsten, onderstand van eene instelling van weldadigheid of van een gemeentebestuur hebben genoten (Kieswet, art. 3). De gangbare opvatting is, dat deze categoriën niet op de kiezerslijst mogen worden geplaatst. Onderstand is elke ondersteuning in geld of andere benoodigdheden (daaronder niet te begrijpen geneesmiddelen), tot leniging van nood aan behoeftigen verstrekt (Kieswet, art. 4). De bij II, A, bedoelde categorieën behoeven geen aangifte te doen, indien zij voorkomen in de opgaven van de rijksontvangers (Kieswet, art. 10). Dit zal meestal wel het geval zijn, zoodat over ’t algemeen alleen in de beide volgende gevallen aangifte noodig is. 1°. Zij, die over het laatstverloopen dienstjaar zijn aangeslagen in eene andere gemeente dan die, waar zij op 1 Februari van 'het jaar, waarin de kiezerlijst wordt vastgesteld, wonen, moeten zich, om op de kiezerslijst geplaatst te worden, vóór 15 Februari bij den burgemeester aanmelden, onder overlegging van de voor voldaan geteekende aanslagbiljetten of door de rijksontvangers kosteloos at te geven duplicaten daarvan (Kieswet, art. 11). 2°. Eveneens dient te worden gehandeld door hen, die in verschillende gemeenten te zamen tot een bedrag van ten minste ƒ 1 in de grondbelasting zijn aangeslagen en is dit aanbevelenswaardig voor hen, die in dezelfde gemeente kleine aanslagen tot dit bedrag hebben. Voor al de bij II, B, bedoelde categoriën is bij niet voorkomen op de vorige kiezerslijst aangifte bij den Burgemeester vóór 15 Februari noodzakelijk. De formulieren, voor aangifte bestemd, zijn kosteloos ter Secretarie verkrijgbaar.
Wanneer men in de gemeente is blijven wonen, zal het éénmaal gedaan hebben der aangifte in vele gevallen voldoende zijn. Éénmaal aangifte is in elk geval voldoende voor de spaarbank- en examenkiezers. Naar de spaarbankkiezers toet wordt ieder jaar ambtshalve een onderzoek ingesteld. De huur- en woningkiezers, de loonkiezers, de pensioenkiezers en de Grootboekkiezers zullen nog wel hebben na te gaan, of zij alsnog nieuwe aangifte hebben te doen. Pensioen-, lijfrente- en loonkiezers zijn de eenige, aan wie een biljet ter invulling wordt toegezonden. In sommige gevallen zal derhalve nieuwe of hernieuwde aangifte noodig zijn ook door hen, die reeds ten vorigen jare op de lijst voorkwamen. Ter Secretarie zal men wel bereid worden bevonden dienaangaande nadere1 inlichtingen te geven. In elk geval zal men verstandig doen, zich tusschen 23 Maart en 21 April, in welk tijdvak de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde lijst op de secretarie voor een ieder ter inzage ligt, te vergewissen, of men al of niet daarop voorkomt. Men heeft dan tot en met 15 April de bevoegdheid bij het gemeentebestuur verbetering van de lijst te vragen (Kieswet, artt. 28 en 29).