Veranderingen in advertentiën gelieve
men steeds op den dag der uitgave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering ban worden ingestaan. DE UITGEVERS.
Veranderingen in advertentiën gelieve
men steeds op den dag der uitgave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering ban worden ingestaan. DE UITGEVERS.
De czaar heeft tot den gouverneur van War- a schau een rescript gericht, waarin er op ge- s wezen wordt, dat met de vernieuwing van het » burgerlijk leven in het Weichselgebied in de ver- ° loopen laatste veertig jaren een reeks behoeften op d den voorgrond is getreden, aan welke de regeering v nu bizondere aandacht schenkt. . Dientengevolge draagt de Czaar den gouverneur-generaal op om, I met wettelijke, krachtige onderdrukking van li kunstmatig in ’tleven geroepen onlusten, over e te gaan tot de uitwerking van hervormingen, v die erkend zijn als noodzakelijk voor den bloei i van het onafscheidelijk met de overige deeien g des rijks verbonden gebied. c In het gouvernement Charkof zijn nieuwe s boerenonlusten uitgebroken. Het voor Oost 1 Azië bestemde dragonder-regiment te Acbtyrka ® heeft daardoor het buitenkansje in Rusland zelf te mogen blijven. Het is naar de oproerige dorpen gezonden.
De Inwalid deelt mede, dat sinds het begin van den oorlog 13087 officieren en 761467 soldaten naar Oost-Azië gezonden zijn. Dat is dus een totaal van 780000, terwijl generaal Lenewitch nog maar hoogstens 300000 tot 350000 man beeft Waar is de rest gebleven? Deze mededeeling beeft natuurlijk groote ontsteltenis in Rusland veroorzaakt. De Times vertelt, dat de onthulling een wraak-daad van den ontslagen Sacharow, Kuropatklne’s staf-chet, zou wezen. We moeten afwachten of de Inwalid waarheid vertelde. Gemeld wordt, naar het schijnt uit gezaghebbende bron, dat Rusland in hoofdlijnen de voorwaarden heeft vastgesteld, waaronder het bereid is over den vrede te onderhandelen. Dank zij den goeden diensten der Vereenigde Staten en van Frankrijk heeft de quaestie van den vrede nu een meer practischen vorm aangenomen. De correspondent van de Associated Press te Petersburg seint aan zijn agentschap dat hij in staat is te melden, dat reeds de eerste stappen gedaan zijn naar den vrede. Rusland zou zijdelings aan Japan de negatieve voorwaarden (sic) hebben doen kennen waarop de vrede gesloten kan worden, te weten: geen afstand van grondgebied en geen schadeloosstelling. Rusland laat het aan Japan over, te beslissen of men op dien grondslag onderhandelmgen kan aanvangen. Van Japan is geen antwoord ontvangen. Men zegt te Washington, dat Japan door een onzijdige mogendheid dringend gewaarschuwd is, zich te wachten voor elk aanbod tot bemiddeling en te eischen dat vredesonderhandelingen rechtstreeks te Peteisburg gevoerd worden. Officieus wordt Reuter’s bericht over Rusland's bereidwilligheid tot vredesonderhandelingen onjuist genoemd. In weerwil van het algemeen verlangen naar het einde van den oorlog, heeft Rusland geen vredesvoorstellen gedaan en zulke voorstellen ook niet uitgewerkt.
Het obstructie-strijdmiddel, door de Italiaansche spoorwegarbeiders van de politiek naar het practische leven overgebracht, vindt meer'en meer navolgers. De BBelgiache mijnwerken in Charleroi passen het b.v. toe. Zij staken niet meer, maar werken zoo min mogelijk. Dez j methode schijnt haast nog schadelijker dan staken te zijn, want de mijn-eigenaars verzekeren, dat op sommige mijnen door het slechte werken dagelijks 6000 lr. verlies geleden wordt. De tCroix” publiceert een uitvoerig schrijven van de Fransche kardinalen aan den president
der republiek tegen de sclieiding- van Kerk en Staat, waarin zij de moeilijkheden in het licht stellen, die het wetsontwerp zal medebrengen. De kardinalen betuigen hun eerbied voor het hootd van den Staat en verklaren dat geen gevoel van vijandigheid hen bezielt. De scheiding moet noodzakelijkerwijze leiden tot godsdienstvervolging en is niet de uitdrukking van den nationalen wil. Frankrijk wil noch politieke, noch godsdienstige vervolgingen, De hertog van Orleans heeft een manifest gericht tot zijn aanhangers, waarin hij het scheidingsontwerp bespreekt, alsmede de arbeiderspensioenen en de spionage-geschiedenis. Hij stelt de republikeinen verantwoordelijk voor de «dreigende anarchie” (!) en verklaart, dat de tijd op de hand is van de royalisten, wier aantal dagelijks aanwast met republikeinen, die in hun verwachtingen bedrogen zijn Het manifest is gezonden uit Woodnorton. Als eenig redmiddel beveelt de hertog natuurlijk aan het herstel van de monarchie en hij eindigt met de verzekering : nik zal mijn groote verwachtingen niet opgeven. Ik stel vertrouwen in mijn beginsel, mijn land en de hulp mijner getrouwen. Indachtig aan de leer der geschiedenis en erfgenaam van hen, die Frankrijkschiepen, heb ik voor mij slechts één streven : mijn land te dienen. Moge het door Go I bestemde uur slaan, waarin ik mij wijden kan aan l ’s lands welzijn. Ik zal bereid zijn.” Bravo ! In het ESrilscIt Lagerhuis heeft de liberale Afgevaardigde Joseph Walton eene motie voorgesteld tot veroordeeling der fiscale staatkunde van den Minister-President Balfour, gelijk hij deze destijds heeft uiteengezet in zijne gaarne door hem aangehaalde redevoering te Sbeffield, die echter leeds lang vergeten is op het woord retaliation na, dat hij toen gebruikt heeft. Dat woord beteekent, dat Balfour niet voor bescherming is, maar maatregelen van weerwraak wenscht genomen te zien tegenover de Mogendheden, die op handelsgebied voor Engeland bezwarende rechten heffen. Het door Balfour aanbevolen stelsel getrouw, onthield de Regeering zich van deelneming aan het debat over de motie. Geen der Ministers en slechts enkele van de aanhangers der Regeeringspartij waren aanwezig. Van de zijde der Oppositie moesten die afwezigen wegens hunne laffe houding het natuurlijk duchtig ontgelden. Het slot was wat men eene veroordeeling bij verstek der Regeering zou kunnen noemen: met a! de stemmen der aanwezige leden werd Watsons motie tot veroordeeling van het door Balfour aanbevolen stelsel onder luide toejuichingen aangenomen. Balfour heeft daarna in het Lagerhuis gezegd, dat de regeering niet van plan was iets te doen naar aanleiding van de gisteren aangenomen motie van Walton. Gisteren is een motie tegen invoerrechten
aangenomen met algemeene stemmen. De regeeringspartij was n.1. geheel niet verschenen. De oppositie uitte in vinnigen spot haar boosheid. Over de beweging, de onrust op Kreta geeft de correspondent van de Standard de volgende bijzoi. dorheden: Een ernstige opstand is onder leiding van de voornaamste oppositie mannen en dank zij de krachtige medewerldng van conservatieve elementen, op Kreta, uitgebroken. De beweging is te verklaren uit een gevoel van wrevel over wat men op het eiland «het absolute optreden” van prins George noemt. Een weigering verleden jaar om de bezwaren der ontevredenen te hooreri en het gevangen nemen van dr. Januaris leidde in Juli reeds tot een kleme beweging, waarbij een aantal jonge mannen zich voor een annexatie door Griekenland verklaarde. Deze beweging werd toen echter spoedig onderdrukt. De tegenwoordige manifestatie draagt een meer ernstig karakter. De opstandelingen hebben vier eischer gesteld: lo. Herstel van het recht der gemeenter om haar eigen plaatselijk hoofd te verkiezen; 2o. breken met de gewoonte om Grieken var het vasteland te roepen voor de meest gewichtige en bast betaalde betrekkingen; 3o. grondwettelijke regeling en beperking van den machi van den stadhouder; 4o. vrijheid van drukpers Prins George heeft een proclamatie uitge
vaardigd waarin hij de Kretenzen mededeelt dat de mogendheden hun troepen last gegeven hebben, de orde te herstellen; dat hij echter verzocht heeft, nog anderhalven dag te wachten om hem in staat te stellen, de opstandelingen te waarschuwen, en dat hij dezen nu opnieuw aanspoort, naar hun haardsteden terug te keeren.
De correspondent van het Hbld. te Enschede meldt: Ik verneem dat de opvoering van Allerzielen doorgaat, in weerwil van het protest der R. K. geestelijkheid. De Gentsche 's>Bien Public” kondigt het plan aan tot oprichten van een standbeeld voor den 17e-eeuwschen Jezuïet Fr. von Spee, schrijver van het vermaarde boek tegen de heksenprocessen: «Cautio Criminalis”, en ook als lieder dichter bekend. Pater von Spee werd in 1627 naar Würzburg gezonden, als biechtvader der heksen in de diocesen Würzburg en Bamberg. De Vorst-Bisschop van Würzburg, Philip Adolf, was een streng vervolger van «heksen”. Onder zijn regeering werden 200 ongelukkige vrouwen, door afschuwelijke pijnigingen gedwongen tot bekennen van denkbeeldige misdaden, op den brandstapel ter dood gebracht. Spee, de biechtvader dier «heksen”, die verlichter was, dan alle Jezuieten van zijn tijd bevond, dat al die veroordeelden in hare laatste oogenblikken herriepen, wat zij op de pijnbanken hadden bekend, en hij werd overtuigd, dat zij onschuldig waren. Toen gaf hij anoniem, in de Protestantsche stad Rinteln, onder goedkeuring van de Protestantsche Juridische Faculteit aldaar, zijn boek uit, hetwelk veel opzien wekte, maar waarvan de schrijver onbekend bleef, totdat Leibnitz in 1710, vijf-en-zeventig jaren na het verschijnen, zijn naam bekend maakte. Het plan tot oprichten van een standbeeld voor Von Spee wordt van verschillende kanten met instemming begroet. Katholieken, Protestanten en vrijdenkers verklaren zich bereid, tot deze hulde aan de nagedachtenis van dezen edelen Jezuïet. De astronoom Giocobiui heeft te Nizza een nieuwe komeet ontdekt, die even ten noordwesten van de noordelijkste ster van het sterrenbeeld Orion staat. Zij beweegt zich in noordelijke richting en heeft de lichtkracht van een ster der 12de grootte.
{Zitting van Dinsdag.) Wegens onvoldoend aantal aanwezige leden werd de Kamer ten half twaalf geschorst tot 12 uur. Nadat de vergadering heropend was, vroeg en verkreeg de heer Heemskerk verlof om op nader te bepalen dag den Minister van oorlog te interpelleeren naar aanleiding van het feit in de dagbladen medegedeeld, dat op een openbare meeting zou zijn gezegd, dat de promotie van een officier afhankelijk zou zijn gesteld van het feit, dat hij zijn kinderen zou laten doopen. De heer Roodhuijzen, opmerkende, dat deze interpellatie hem zijdelings raakt, deelde mede,
dat hij de verdere dagen dezer week niet in de Kamer aanwezig zou kunnen zijn, waarna de lieer Heemskerck zijnerzijds opmerkte, niet zeker te zijn of hij wel alle dagen der volgende week aanwezig zal kunnen wezen. Bij het daarna voortgezet debat over de Onderwijsnovelle vervolgde de heer Ter Laan zijn rede van Vrijdag. Hij betwistte, dat in het bijzonder onderwijs zooveel paedagogische pit zou zitten. Met aanhaling van citaten uit leerboeken van katholieke scholen en van scholen met den bijbel betoogde spr., dat b. v. op die scholen van de vaderlandsche geschiedenis een wangedrocht wordt gemaakt. Ook wordt de politiek niet buiten de bijzondere school gehouden. In het belang van het kind eischt spreker neutraal onderwijs zonder dogma. Daarin zit de paedagogische pit. Uit eerbied voor de ziel van het kind wil spr. geen sectescholen, die uit den aard der zaak een geest van onverdraagzaamheid jegens elkander moeten kweeken. Ook de socialistische onderwijzers schenden de neulraliteit van de openbare school niet. Trouwens de strijd tegen de openbare school is het felst in Brabant en Limburg, niettegenstaande op die als ’t ware openbare katholieke scholen vaak de catechismus onder de leerlingen voorkomt. Zelfs deze scholen kunnen de pastoors niet aanvaarden, omdat zij er nog te weinig te zeggen hebben. Ten slotte bestreed spreker het ontwerp, omdat hij er de oprichting van allerlei kleine schooltjes van vreest. Ook waarborgen voor deugdelijkheid van het bijzonder onderwijs worden gemist. Bijzondere onderwijzers kunnen zelfs nering drijven, hetgeen ten nadeele van , het onderwijs moet zijn. Bovendien de schoolstrijd zal van het rijk naar de gemeenten worden overgebracht. De heer Nolens verklaarde een verzoenende, - tegemoetkomende, pacificeerende houding te willen aannemen. Echter moet men erkennen, dat het even onmogelijk is eenheid te brengen in het onderwijs als dat men het geheele volk eenheid van eeredienst kan opleggen. Spreker oordeelde tegenover den heer Roëll, dat het aanhangige voorstel niet bindt tot verdere stappen in deze richting. Wil men niet verder mede dan blijve men staan. Wanneer men erkent, dat eenheid van onderwijs oi mogelijk is en men openbaar en bijzonder onderwijs beschouwt als de twee takken van ons volksonderwiis. dan moet men
’t tevens recht en billijk achten, dat die beide onderwijstakken dezelfde bescherming van hun bestaansvoorwaarden ondervinden. Daarom steunt het ontwerp op recht en billijkheid. Voorts betoogde spreker, dat voor de vrees van den heer Van Foreest, dat door oprichting van bijzondere scholen, vooral ten plattenlande, onverdraagzaamheid onder de jeugd zal worden gekweekt, geen grond bestaat. Ten bewijze hiervan wees spreker op een plaat, opgedragen aan mr. Smeenge, den frontmaker voor de openbare school. Op deze plaat ziet men de Meppelsche schooljeugd van de openbare en bijzondere scholen eensgezind bijeen als behoorende tot «klein maar dapper”, onder leiding van- een gereformeerd onderwijzer. Andere bedenkingen tegen het ontwerp weerleggende, betoogde spreker dat het ontwerp, tot wet verheven, ’t weder gemakkelijker zal maken om ods volksonderwijs nader in zijn geheel te verbeteren. ’ Alle voorschriften, geldend voor het openbaar onderwijs, mag men niet voor het bijzonder onderwijs eischen, ook omdat niet al die voorschriften gegeven zijn als waarborgen voor ' goed onderwijs, doch bloot uniformiteit. Wanneer echter van de linkerzijde voorstellen komen tot vermeerdering der voorwaarden, ‘zal spreker niet reeds vooraf verklaren er tegen te zijn, mits dan ook van die zijde verklaard wordt, dat men op voorwaarde van meerdere waarborgen met ’t ontwerp meegaat, i De heer Borgesius betoogde dat men in 1889 t weinig kon vermoeden dat zoo spoedig de paei, ficatie zou worden omvergeworpen, De beschuli diging, dat zij, die in ’89 pacificatie hebben r gepredikt, thans hun woord breken, is echter ï niet toepasselijk op den tegenwoordigen minister i Kuyper, die destijds als hoofdredacteur van de ï Standaard nooit aan pacificatie heeft geloofd, t Nagaande de verklaringen in 1889 beweerde spreker dat, indien de heer Lohman thans nog 3 innam zijn standpunt van toen, hij onmogelijk , met het aanhangige ontwerp zou kunnen meegaan.
Tegen de wet-Mackay was spreker omdat hij vreesde verlaging van het onderwijspeil. Om dezelfde redenen is hij tegen het aanhangige ontwerp, ’tls hier geen kwestie van meer of minder, want waarom anders die reden van verontwaardiging in het gansche land, terwijl er in 1901 geen spoor van strijd was? Mannen als de hh. Lohman en De Visser hebben altijd verkondigd dat ten aanzien van het bijzonder onderwijs naast staatssteun de christelijke liefdadigheid en het particulier initiatief op den voorgrond moeten blijven staan. In 1878 stelde de heer Van Nispen zelfs als voorwaarde voor subsidieering dat in de wet zou worden opgenomen de percentage van die christelijke liefdadigheid en van dat particulier initiatief. Spreker hoopte dan ook dat bij die artikelen medewerking zal worden verleend tot vermeerdering der waarborgen voor deugdelijkheid van het onderwijs en tevens wees spreker op de onbillijkheid van den aftrek der hoogere subsidie van de uitkeering in 1897 aan de gemeenten verzekerd. Van het ontwerp vreesde spr. oprichting van kleine bijzondere schooltjes naast half leeg gepompte, dus ook kleine openbare scholen ten nadeele van het onderwijs. De geheele week zal de zitting te 10 uur aan vangen. {Zitting van Woensdag•) De heer Boëll hield zijn interpellatie omtrent de regeeringsplannen met het ontwerp tot verhooging van den drankaccijns. De interpellant wees op de schade voor de belanghebbenden wegens den toestand van onzekerheid. Absoluut is ’tnoodig, dat omtrent het ontwerp binnen korten tijd een beslissing wordt genomen. Ook daarom, wijl de regeering verband heeft gelegd tusschen het geheele financieel beleid en de verwachte gevolgen van dit accijnsontwerp. Onder de tegenwoordige financieele omstandigheden is accijnsverhooging onverdedigbaar. Intrekking is dus alleszins gewettigd. De Minister Harte betoogde, dat versterking der middelen geenszins overbodig mag worden geacht. Wel zijn de sombere toestanden verbeterd. Het jaar 1904 heeft anderhalf millioen meer opgebracht, dan vermoed werd. Toch is dit accres, vergeleken bij andere jaren, zeer matig. Hierbij komt nog, dat de raming van het deficit over 1905 zich thans nog ongunstiger laat aanzien, dan op het tijdstip toen de milioenenrede werd uitgesproken. Het geraamde tekort zal door suppletoire begrooting, enz. van 3.5 millioen stijgen tot 4 millioen. Om al deze redenen oordeelde de minister, dat op dit oogenblik van intrekking van het wetsontwerp geen sprake kan zijn. ’t Is hoogst wensehelijk, dat deze versterking van middelen wordt verkregen. De heer Kolkman bestreed den minister en oordeelde, dat het betoog van den heer Röell onweerlegbaar is. In ieder geval moest de regeering de uitkomst van het loopende jaar afwachten alvorens tot een accijnsverhooging over te gaan. De heer Heemskerk sloot zich bij den heer Kolkman aan. Onzekerheid behoeft bij de belanghebbenden niet te bestaan, althans niet gedurende den eersten tijd. Want bij de behandeling op dit oogenblik zou het ontwerp verworpen worden en overigens zal dit ontwerp dit zittingjaar niet behandeld worden, ’tls dus evengoed of ’t ingetrokken is. Na replieken, waarop de Minister zijn standpunt handhaafde, is de interpellatie geëindigd. Daarop volgde de interpellatie van den heer Marchant over de Asser kwestie. Interpellant stelde voorop , dat ’s ministers nota van inlichtingen over deze aangelegenheid de interpellatie niet overbodig maakt. Uit de nota blijkt alleen, dat zonder grond of recht het dispuutgezelschap door den regimentscommandant is ontbonden. Vervolgens stelde spr. de volgende vragen: 1°. is er verband tusschen de redenen voor de overplaatsing en voor de intrekking van de aanwijzing tot leeraar aan den hoofdcursus? Welke waren die laatste redenen? 2°. Is den heer Reitsma door den minister gehoord, of ging deze alleen af op de rapporten van den generaal en den kolonel ? 3°. Is er bewijs voor het door den generaal aangenomen opzet, om vertrouwelijke zaken aan minderen te doen kennen? 4". Is er bewijs dat Reitsma’s prestige is geschaad? 5°. Welke vragen deed de generaal aan Reitsma? Wat was het antwoord? 6°. Waarom is de heer Reitsma niet gestraft ? 7’. Is de verhouding van den heer Reitsma tot het dispuutgezelschap noch door den kolonel, noch door den generaal in Reitsma’s debet geboekt ? 8° Welke bezwaren tegen den heer Reitsma zijn na het onderzoek bij° den minister blijven bestaan? 9°. Welke bevelen heeft de minister gegeven? Wanneer heeft hij die gegeven? 10°. Wordt het verzoek van de commissie uit het dispuutgezelschap, om den generaal te spreken, ingewiliigd? De Minister van oorlog antwoordde, dat geen verband bestond tusschen de overplaating van den heer Reitsma en de intrekking van diens aanwijzing tot leeraar. De heer Reitsma is niel persoonlijk door den Minister gehoord. De Minister heeft alleen den regimentscommandant gesproken. Maar bovendien heeft de Minister met de meeste zorg de nota’s van den heer Reitsma nagegaan. Deze zou beter hebben gedaan met gebruik te maken in Januari of na ’s Ministers ziekte van een der audientiën. Dan had hij beter het belang van het leger behartigd, dan met al het geschrijf, dat nu over de zaak heefl plaats gehad. Waarom iemand niet gestraft is, is een zaak, waarover een minister zich niet kan verantwoorden. Ook de beoordeelingslijsten zijn niet voor openbaarmaking vatbaar. De heer Reitsma kent zijn beoordeelingslijst echter volkomen en de heer Marchant heeft een ongunstiger
oordeel daaromtrent dan werkelijk het geval is. ( Ook kan de Minister niet mededeelen, welke ] bevelen hij bij vertrouwelijk schrijven gegeven < heeft. ( Ten slotte antwoordde de Minister toevallig te hebben gehoord, dat de generaal de com- 1 missie uit het dispuutgezelschap niet heeft ge- i hoord, omdat hij meende voorloopig de zaak te 1 moeten laten rusten. ] De heer Marchant kwam er tegen op dat de minister zich in een waas van geheimzinnigheid i hult. ’t Is interpellant niet om den persoon maar om de zaak te doen. De bedoeling is alleen : te weten of ook in ons leger de rechten, aan 1 de officieren toekomende, ten volle zijn gewaarborgd. Van de nota heeft interpellant den indruk gekregen, dat de minister verkeerd is ingelicht en dat de hoofdzaak in de kwestie is het dispuutgezelschap en bijzaak het schrijven van het ingezonden stuk door den heer Reitsma in ’t Handelsblad, dat echter kunstmatig is opgeblazen om de eigenlijke oorzaak van het optreden tegen den heer Reitsma op den achtergrond te schuiven. De bewering dat de overplaatsing van den heer Reitsma voor hem geen straf is, is op het zachtst uitgedrukt onjuist. Overplaatsing als straf is ongeoorloofd. Spr. kwam er tegen op dat de minister zich op dit punt achter dienstbelangen verschuilt. De geheele geschiedenis mi t het dispuut-gezelschap was een komedie. Het meest geschaad is het prestige door den divisie-generaal, die voor het front der troepen tegen de officieren stond uit te varen, en door den regimentscommandant, die zich door zijn handelwijze tot risé van het gansche land heeft gemaakt. De minister had veel eerder moeten ingrijpen dan 10 Maart. Naar aanleiding van deze opmerking beriep de minister zich op zijn ziekte-toestand. De interpellant eindigde met het voorstellen van de volgende motie: »De Kamer, oordeelende dat door het optreden van den divisie- en den regiments-commandant tegenover het dispuutgezelschap de vrijheid van gedachtenwisseling, welke ook voor officieren behoort te bestaan, op bedenkelijke wijze is verkort, vertrouwt dat herhaling van het gebeurde zich niet meer zal voordoen.” De motie komt gelijktijdig met de interpellatie in behandeling. De heer Ter Laan schreef de schuld voor het gebeurde in hoofdzaak toe aan den minister zelf, omdat hij nooit optrad tegen de dwaze wijze, waarop de leger-autoriteiten alle vereeniging onder militairen van eiken rang bemoeilijken. De groote grief tegen het Asser dispuutgezelschap was, volgens spreker, hierin gelegen, dat hoogere officieren dan luitenants waren uitgesloten. Als men ziet, hoe de allerhoogsten in het leger, gestijfd door den Minister, optreden tegen officieren, dan kan men begrijpen, hoe het lot van minderen is. ’t Stelsel, dat spreker bestrijdt, is vrees voor openbaarheid. Laat de minister eischen, dat on voor waardelijk de rechten der minderen worden gehandhaafd. Op die wijze zullen de bestaande misstanden uit het leger verdwijnen. De heer Tydeman oordeelde het gebeurde te Assen niet van belang ontbloot. Spreker was van oordeel, dat in het leger openbaarheid van zaken en gewoonheid van handelen in de plaats moeten treden van afsluiting en aparte manieren. Volgens spreker bestaat er wel degelijk verband tusschen de overplaatsing van Reitsma en diens verhouding tot de Debatingclub. Uitdrukkelijk verklaarde spr., dat, naar hem is medegedeeld, luitenant Reitsma op 24 December een conduitestaat heeft moeten onderteekenen, waarin verklaard werd, dat overplaatsing geschiedde wegens het schrijven in het Hand. en om de Debatingclub, dus op grond van twee feiten. Een bedenkelijk verschijnsel achtte spr. het dat legerautoriteiten een lectuur als de Militaire Gids niet aan officieren toevertrouwt en zelfs als ’t ware verbieden. Hoe zal men van officieren zelfstandige aanvoerders in oorlogstijd kunnen maken, wanneer ze thans onder hierarchische curateele worden hersteld. De heer Lieftinck oordeelde de oprichting van een officieren debatingclub buitengewoon goed. Door het feit dat de minister ’t heeft aangedurfd tegen de Grondwet in de debatingclub te ontbinden, is spr. allerminst gerust over het leger en over de aanvoering in het leger. Spr. hoopte dat de minister zou optreden om herhaling van ’t gebeurde te voorkomen. Scherp critiseerde spreker de overplaatsing van den heer Reitsma, wiens prestige in Assen niet is geschaad. Verplaatsing voor een feit van zoo weinig beteekenis is hoogst onjuist en onrechtvaardig. Hij hoopte dat de interpellatie er toe zal bijdragen om een frisschere geest in het leger te doen waaien. De heer Schaper critiseerde scherp de onrechtrechtvaardigheid in het leger, waarvan het gebeurde met den heer Reitsma mede getuigt. Spreker dankte voor den heer Tydetnan’s mededeeling omtrent de conduitestaat van den heer R. Er is dus wel verband tusschen de overplaatsing en de debatingclub. In verband hiermede zegt spr. niet te willen hebben dat in de Kamer, ook niet van achter ’s ministers tafel, gelogen wordt. Voor dit woord werd spr. tot de orde geroepen. Spr. verheugde zich dat velen nu opkomen voor het goed recht van den heer Reitsma, maar keurde in verband daarmede af, dat men, wanneer het aankomt om op te komen voor de belangen van minderen, de socialisten alleen laat staan. Het gebeurde schrijft spreker toe aan het reglement dat in het leger heerscht en door den minister nog is versterkt. Vooral door dit kabinet wordt het leger in discrediet gebracht. De Minister van Oorlog verdedigde de overplaatsing van luitenant Reitsma, ontkennende
lat in de beoordeelingslijst staat dat de overilaatsing is geschied wegens courantenartikel >f debatingclub. De minister oordeelde beslist lat de overplaatsing moet worden gehandhaafd. Minder aanbevelingswaardig oordeelde de Minister ’t ook, dat alleen luitenants lid van de lebatingclub konden zijn en zij vrijheid hadden run regiments-commandant al dan niet uit te roodigen' Zelfs is de regiments-commandant van de oprichting der club onkundig. Ook is hij nooit als jpreker uitgenoodigd. Voorts betoogde de Minister, dat de mededeelingen in de couranten nver de voorwaarden van den kolonel voor een svederoprichten van de club, in strijd met de waarheid zijn. De Minister nam de regiments-commandant, van wien hij alleen betreurde, dat hij tot de rlub-ontbinding was overgegaan, in bescherming tegen de gevoerde cntiek. De motie is onaannemelijk voor den Minister, die niet verantwoordelijk gesteld kan worden voor al wat m het leger gebeurt. Alleen kan hij beloven, indien gevallen te zijner odre komen, deze te zullen onderzoeken. De heer Heemskerk bestreed de motie van den heer Marchant omdat de Kamer daardoor buiten haar bevoegdheid zou gaan. Beoordeeling van de handelwijzen van kolonels en generaals behoort aan den minister en niet aan de Kamer. Spreker stelde deze motie voor: »De Kamer gehoord ’s Ministers inlichtingen, gaat over tot de orde van den dag”. Bij replieken beweerde de heer Marchant, dat de Minister zich b- v. ten aanzien van den conduitestaat toelegt op het verkondigen van halve waarheden. Naar aanleiding van ’s Ministers beweren, dat hij reeds in December wist wie sprekers zeglieden waren, vroeg spreker of de Minister er soms een korps spionnen op nahield. Hij handhaaft de motie met de wijziging door den heer Schaper aangewezen («officieren” veranderen in «militairen”). Ook voegt hij er aan toe «gehoord de verklaringen des ministers.’’ De heer Lohman legt uit, dat hij eerst interrumpeerde, toen de heer Marchant na de juiste en ernstige wijze, waarop de minister de zaak had behandeld, in ongemotiveerde verontwaardiging was uitgebarsten. Overigens bestrijdt hij de motie. De heer Schaper vraagt het woord. Men roept: »stemmen, stemmen!” De heer Schaper voert nog even het woord. De minister repliceert en de motie Marchant wordt verworpen met 53 tegen 32 stemmen, Voor de geheele linkerzijde met den heer Staalman. De motie Heemskerk wordt geacht daarmee te zijn aangenomen.
Jeugdige beklaagden. Gisteren deed de 5e kamer der rechtbank te Amsterdam uitspraak in de zaak van het 15jarige jongetje en het 13-jarige meisje, broer en zuster, die op den hoek der Vrolikstraat en Linnaeusstraat uit een broodkar eenige brooden stalen, omdat zij honger hadden. Het O. M. had voor beiden ontslag van rechtsvervolging gevraagd en opzending naar een Rijksopvoedingsgesticht tot hun 18de jaar. De Rechtbank ontsloeg beiden van rechtsvervolging, doch gelastte alleen ten opzichte van het jongetje, dat reeds meermalen in handen der politie kwam, opzending naar een Rijksopvoedingsgesticht. Naar wij vernemen, zal het meisje door bemiddeling van »Pro Juventute” in een particulier gesticht worden opgenomen.