EERSTE blad.
Veranderingen in advertentiën gelieve
men steeds op den dag der uitgave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering Kan worden ingestaan. DE UITGEVERS.
Een waardig pendant var Sienkiewicz’ Quo Vadis is de goedkoope uitgave van: Bulwer Lytton’s Laalsle flagen van Pompji Prijs f 1,50 ingenaaid en f 1,90 keurig gebonden. VOORHANDEN IN Broeses Boekhandel, GROOTE MARKT 33.
BEKENDMAKING. De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda doen te weten , dat door den raad dier gemeente in zijn vergadering van 4 Maart 1905 zijn vastgesteld de volgende verordeningen : a. Besluit regelende bet vergunningsrecht in de gemeente Breda voor drankverkoop in het klein volgens de wet van 28 Juni (Staatsblad nö 97), zooals deze wet laatstelijk is gewijzigd bij de wet van 12 October 1904 (Staatsblad n° 230). Artikel 1. Het recht voor eene vergunning, bedoel in art. 20 1« lid der wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad n° 97), zooals deze wet laatstelijk is gewijzigd bij de wet van 12 October 1904 (Staatsblad n° 230) ,
ueurutigi/ iwaaij gutaen vigjng cent voor elke vij/Hg gu den huurwaarde of gedeelte daarvan, met dien verstande, dat het recht niet lager zij dan vijf en twintig gulden. Het recht voor een bijzondere vergunning, als bedoeld in art. 63 der wet, bedraagt vijf en zeventig ten honderd van het bedrag in de vorige zinsnede genoemd. Als grondslag voor de berekening van het vergunningsrecht wordt aangenomen de jaarlijks te schatten huurwaarde, die de localiteit, in verband met den omvang van het bedrijf, waarvoor de vergunning strekt, kan geacht worden te bezitten. Art. 2. Het recht, in artikel 1 genoemd, wordt met vijftig ten honderd verminderd voor de localiteiten, waarin geen sterke drank in bet klein wordt verkocht of geschonken tusschen Zaterdagavond zes uur en Maandagmorgen acht uur. Art. 3. Het vergunningsrecht wordt berekend over een vol jaar, loopende van 1 Mei van het eene tot 1 Mei van het daaropvolgende jaar. Voor tusschentijds verleende vergunningen wordt het recht bij kwartalen berekend en geldt een gedeelte van een kwartaal voor een geheel. Art 4. De huurwaarde, in art 1 bedoeld, wordt vastgesteld door burgemeester en wethouders op advies van een schatter te benoemen door burgemeester en wethouders. Alvorens zijne functie te aanvaarden, wordt door den schatter in handen van den burgemeester de volgende eed of belofte afgelegd: »Ik zweer »(beloof), dat ik de schatting der huurwaarde van slocalit-eiten , waar sterke dranken in het klein wordt «verkocht, naar mijn beste weten en zonder aanzien »des persoons overeenkomstig de wet zal verrichten. «Zoo waarlijk helpe mij God almachtig! (Dat beloof »ik)”. Bij ontstentenis van dien schatter wordt deze op dezelfde wijze vervangen. De schatting heeft plaats zoodra mogelijk na het verleenen der vergunning of in het geval,, bedoeld bij art. 22 2® lid der wet, zoo tijdig, dat de belanghebbenden in de gelegenheid zij vóór het eindigen van den termijn van vergunning, het verschuldigde vergunningsrecht voor den volgenden termijn te betalen. De bepaling van dag en uur der schatting geschiedt, na overleg met den schatter, door den burgemeester.
Art. 6. Van het bedrag van den aanslag, zooals deze door burgemeester en wethouders is bepaald, wordt door gemeld college aan den belanghebbende binnen acht dagen schriftelijk kennis gegeven. Art. 6. Tegen den aanslag in het vergunningsrecht kan de belanghebbende bij den gemeenteraad bezwaren inbrengen binnen veertien dagen, nadat de aanslag door burgemeester en wethouders te zijner kennis is gebracht. Bij het inbrengen van bezwaren geven burgemeester en wethouders aan den raad te zelfder tijd alle zoodanige inlichtingen als voor de door hem te nemen beslissing noodig zijn. De gemeenteraad beslist zoo spoedig mogelijk en deelt zijne beslissing terstond aan belanghebbende schriftelijk mede. Indien de raad den aanslag vermindert, wordt het te veel betaalde binnen een maand teruggegeven. Indien de raad den aanslag verhoogt, wordt het bedrag der verhooging vóór het einde van het vergunningsjaar betaald. Art. 7. Restitutie van betaald vergunningsrecht wordt toegestaan op de wijze en in, de gevallen , genoemd in art. 22 , 3e lid der wet,(nadat door belanghebbenden een daartoe strekkdnd verzoekschrift aan burgemeester en wethouders zal zijn ingediend. Art. 8. Dit besluit treedt in werking den 1 April 1905 of zooveel later als daarop de Koninklijke goedkeuring zal zijn verkregen. Te rekenen van dat tijdstip af wordt ingetrokken het besluit van den raad der gemeente Breda van 31 October 1885 , regelende het vergunningsrecht voor drankverkoop in het klein , goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 30 November 1885 n“ 15. b. Verordening op de invordering van het vergunningsrecht voor drankverkoop in het klein in de gemeente Breda. Artikel 1. Het vergunningsrecht voor drankverkoop in het i klein wordt betaald ten kantore en tegen kwitantie van den Ontvanger der gemeente, aan wien het bedrag van den door burgemeester en wethouders vastgestelden aanslag of het door den gemeenteraad, t op ingebrachte bezwaren, genomen besluit, ten 1 spoedigste wordt medegedeeld.
Art, 2. Deze verordening treedt in werking den 1 April 1905 of zooveel later als de Koninklijke goedkeuring op het heffingsbesluit zal zijn verkregen. Te rekenen van dat tijdstip af wordt ingetrokken het besluit van den raad der gemeente Breda van 31 October 1885 , houdende vaststelling der verordening op de invordering van het vergunningsrecht voor drankverkoop in het klein in de gemeente Breda. Zijnde het voormeld besluit tot heffing van vergunningsrecht goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 5 Mei 1905 n° 36 , bij hetwelk de verordening «p de invordering is aangehaald. En is hiervan afkondiging geschied, waar het behoort, den 22 Mei 1905. De Burgemeester en Wethouders voornoemd: ED. GULJÉ, Burgemeester. A. R. VERMEULEN, Secretaris, kfgekondigd den 22 Mei 1905. In kennis Van mij: De gemeente-secretaris, A. R. Vebmeuleh. BEKENDMAKING. Aangifte voor het bevolkingsregister. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda ■chten het noodig de ingezetenen te herinneren aan unne verplichtingen, tot het doen van aangiften oor het bevolkings-register, voorgesehreven bij koninklijk besluit van 27 Juli 1887 (Staatsblad “. 141). De verplichtingen, wier verzuim wordt gestraft iet hechtenis van ten hoogste 14 dagen of geldboete an ten hoogste ƒ100, zijn hoofdzakelijk de olgende: Bij vestiging in de gemeente. Hij die zich in de gemeente vestigt, doet daarvan rngifte aan het gemeentebestuur binnen ééne maand r zijne aankomst. Bij het verlaten der gemeente. Hij die de gemeente metterwoon gaat verlaten, >et hiervan eene verklaring aan het gemeentebestuur. >ij verhuizing binnen de gemeente. Elk hoofd van een gezin of afzonderlijk levende
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1905/05/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 24-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324082:mpeg21:p00001
VAN MARIE CORELLI, \ertaald door HILBERTA. 12. Maar de inwendige woede, die hem verteerde, als hij bedacht dat zij, — de geduldige, liefhebbende vrouw, die schatten won door haren overpoosden arbeid, terwijl haar man zich op zijne wijze vermaakte en haar geld verteerde — in het openbaar zou belasterd worden als een nul en haar «slechter ik» geëerd en gevleid als een Yankee met millioenen, was sterker dan zijne liefde, en hij kon onmogelijk zijn mannelijke wraakgierigheid onderdrukken. «Het spijt mij ook, Barones Carlyon,» zeide hij heesoh, haren blik ontwijkend, «het spijt mij ook, want ik kan niets terugnemen van hetgeen ik gezegd heb.» Er volgde een oogenblik van stilte. Delicia was zeer ontstemd; en het was als kwam er een vaag voorgevoel van vrees en onrust over haar. Zij vond het moeilijk hare zelfbeheersching te bewaren; er was iets in den uitdagenden blik en houding van Valdis, dat haar bijna bewoog tot een plotseling, onwaardige uitbarsting van woede. Ze werd bijna in verzoeking gebracht, tot hem te roepen. «Wat verbergt ge voor mij? Er is iets — zeg mij alles wat ge weet!» Maar ze beet zich op de lippen en legde hare hand op Spartans kop, om haar beven te verbergen. Terwijl ze zoo stond, keek ze Yaldis ernstig aan, maakte eene diepe, hoffelijke buiging en zei: «Goeden dag, mijnheer Valdis!» Bij schrok en keek haar smeekend aan. Met deze eenvoudige woorden kon hij heen, hij gevoelde het, en omdat hij zich in een onbewaakt oogenblik een woord van blaam over haren echtgenoot had laten ontvallen, zou voortaan de deur van Delicia’s woning voor hem gesloten zijn, en zou hem het heerlijk bijzijn van Delicia zelve ontzegd worden. Het was een harde slag, maar hij was een man, en hij zou de straf mannelijk dragen. «Goeden dag mevrouw Carlyon,» zeide hij. «Ik verdien geen toegevendheid van u, maar mag ik u bidden mij niet als een onhoffelijken lomperd of boer
ie verooraeeten, voordat ge iets meer weet van hetgeen nu gelukkig nog voor u verborgen is. Was ik een zelfzuchtig man, dan zou ik u spoedig omtrent al deze dingen inlichten, maar daar ik, God zij mijn getuige, een waar vriend van u ben,» hier beefde zijn stem, «bid ik dat ge nog langen tijd in dit heerlijkste paradijs op aarde, een paradijs dat de illusies van eene liefhebbende ziel u scheppen, moogt blijven. Mijne hand zal niet één bloesem in uwe heerlijke gaarde verstrooien. In den ouden ridderlijken tijd hadden mooie en beminde vrouwen kampioenen , die hare eer en haren naam verdedigden, en voor haar streden als het noodig was; en ofschoon die oude tijd lang voorbij is, zijn de ridders niet dood, en mocht ge ooit een verdediger behoeven dan — maar, wat zeg ik ? Geen wonder, dat ge mij verachtend aanziet! Barones Delicia Carlyon een ridderdienst behoeven van een tooneelspeler 1 Het is te dwaas om aan te denken. Gij in uwe positie kunt mij helpen door uwen invloed, maar ik kan niets voor u doen, — al mocht ge toevallig hulp noodig hebben. Ik sprak ondoordacht, en ik vergrootte mijne beleedigingen voor u; — misschien komt er echter nog een tijd, dat ge beter over mij denkt. En daarom nogmaals vaarwel, ik kan u geene vergiffenis vragen. Mocht ge mij ooit vieer wenschen te zien, dan zal ik op uw bevel komen, maarniet, voordat ge mij laat roepen.» Ze stond onbeweeglijk, zonder dat ze hem hare hand tot afscheid bood. Maar hij greep die wanhopig en drukte er, als eeu Hernani of Romeo, een gloeienden kus op, dan keerde hij zich plotseling om en verliet de kamer. Delicia luisterde naar zijne verwijderende voetstappen, ze hoorde hem de trap afgaan, de gang door en eindelijk de huisdeur sluiten. Een zucht van verlichting ontsnapte haar; hij was weg — die onbeschaamde acteur, die zich durfde vermeten te zeggen, dat haar echtgenoot een nul was en minder dan dat —- hij was weg en zou waarschijnlijk nooit terugkomen. Ze keek naar haren hond, het was als zag het goede dier haar treurig en vragend aan. Had hij kunnen spreken dan had hij gevraagd: «Wat is er met Valdis gebeurd 1 Hij is mijn vriend, waarom hebt ge hem weggestuurd ?» «Spartan,» zei ze, terwijl ze het dier naar zich toe trok. «Hij is een zeer verwaand man, die lee1 ij ke dingen van onzen goeden baas zegt, en daarom willen we hem nooit meer zien! Die groote acteurs worden altijd bedorven, zij meenen dat ze almachtige
beeren zijn en matigen zich aan een oordeel te vellen over lieden die veel beter zijn dan zij. Men loopt dien Paul Valdis zoo na en hij wordt zoo gevleid, dat hij weldra geheel onverdragelijk zal zijn. Spartan zuchtte eeus diep. Zijn hondennatuur was niet bevredigd. Hij keek een paar malen verlangend naar de deur, tot plotseling zijne dwalende gedachten teruggeroepen werden door iets warms en vochtigs, dat op zijn goedigen kop viel. Het was een traan — een heldere traan uit het vriendelijke oog van zijne meesteres. Hjj drukte angstig zijn harigen rug tegen haar aan, als wilde hij haar troosten, door zijne stomme sympathie. Waarlijk, Delicia schreide — maar snel veegde ze hare tranen weg, als schaamde ze zich voor zichzelve hare aandoening te bekennen. Ze placht zichzelve altijd rekenschap te geven wan hare ontroering, maar nu kon ze onmogelijk den oorzaak van hare tranen vinden. Toch waren ze niet te stuiten, al veegde zij ze snel weg met een zakdoekje zoo dun als een spinneweb, waarvan Spartan zich herhaaldelijk poogde meester te maken, als was hij door een plotselingen inval gedreven haar eenige onschuldige afleiding te bezorgen. Hij slaagde zoover in zijn edel streven, dat hij een glimlachje op haar gelaat bracht, hetgeen hem zoo uitermate verheugde, dat hij met zijnen staart begon te kwispelen, als wilde hij dit nuttig lichaamsdeel ontwrichten. In korten tijd was ze zichzelve weer geheel meester, en toen haar man voor het eten thuiskwam, trad ze hem weer met hare gewone bedaardheid tegemoet, die hare gestalte zoo schoon deed uitkomen; toch was er een ernstige trek op haar gelaat gebleven, waardoor ze er verstandiger uitzag dan ooit. Toen zij dien avond aan tafel zat, zag ze er zoo geheel anders uit dan eene gewone vrouw, zoo veel verhevener, met haar edel figuur, haar rein gelaat en eenvoudig gekapt haar, dat Carlyon, die dien middag met een partijtje biljart in een paar uur over de twee honderd pond verloren had, een pijnlijk gevoel en eene onverklaarbare verveling niet kon meester worden. «Ik zou wel willen dat ge uwen naam uit de kranten kondt houden,» zeide hij plotseling, nadat het dessert op tafel gezet was en de dienstboden de kamer hadden verlaten; «het is heel vervelend voor mij hem gedurig in allerlei lage dagbladartikeltjes te vinden. Ze hield haren blik onafgewend op hem gericht. «Vroeger gaf je daar zooveel niet om, antwoordde
ze; «maar het spijt mij, dat het je hindert. Ik wenschte, dat ik het kwaad genezen kon, maar ik sta er ongelukkig geheel machteloos tegenover. Wanneer iemand iets in het openbaar doet, dan zullen de bladen er natuurlijk over schrijven, daar kan men nu eenmaal niets aan doen; maar wanneer iemand een eerlijk leven leidt in de wereld en geene onteerende geheimen te verbergen heeft, komt het er dan op aan?» «Ik vind, dat het er heel veel op aankomt,» prevelde hij, terwijl hij met zorg eene fijne perzik schilde, die op zijn bord lag en waarvan hij den heerlijken geur reeds genoot. «Ik vind het hatelijk, dat al mijne gangen door de Pers worden nagegaan en gepubliceerd. En wat jou betref, ik zou hartelijk wenschen, dat je niet zoo’n bekende vrouw waart.» Ze zette hare oogen wijd open. «Is het waar? En sedert wanneer? Sedert je Baron Carlyon werd? Mijn goede man, zal nu zoo’n bedriegelijke titel bij je naam, maken dat ge je schaamt voor de reputatie van je vrouw; ik vind het heel jammer voor je, dat je ooit dien titel gekregen hebt. 40 ja, jij geeft er niets om! zeide hij, terwijl hij onafgebroken zijne sappige perzik bekeek; »maar andere menschen stellen er grooten prijs op.» «Welke andere menschen?» vroeg Delicia lachend. «Die domme, onbeduidende lui, die zich zelven «de maatschappij» noemen? Ik geloof wel, dat zij er grooten prijs op stellen, zij hebben ook niets anders om over te praten of aan te denken dan «hij» en «zij», en «wij» en «zij». En toch vergat die goede, oude Mortland, die hier vanmiddag geweest is, gedurig dien heerlijk mooien titel, en noemde mij voortdurend «juffrouw Vaughan». Dan trachtte hij zich te verontschuldigen en zeide verzachtend, «als men barones bij uwen naam voegt, dan verguldt men fijn goud of beschildert men de lelie». Die aanhaling is onder dergelijke omstandigheden meer gebruikt, maar hij wist er een geheel nieuwen glans van ridderlijkheid aan te geven.» «De Mortlands stammen van eene even oude familie af als wij,» zeide Carlyon peinzend. «Als wij? Zeg als ik mij waarde vriend!» hernam Delicia vroolijk. «Want ik weet heuseh niet van wien de Vaughans afstammen. ( Wordt vervolgd.
"DELICIA". "Bredasche courant". Breda, 1905/05/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 24-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324082:mpeg21:p00001