Veranderingen in advertentiën gelieve
men steeds op den dag der uitjjave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering ban worden ingestaan. DE UITGEVERS.
BEKENDMAKING. LICHTSTERKTE VAN HET GAS. Burgemeester en wethouders der gemeente Breda brengen ter openbare kennis, dat, blijkens het rapport van den heer dr. Reinders, in de maand April 1905 de lichtsterkte van het gas, berekend in Engelsche standaardkaarsen, bij een verbruik van 141,6 L. gas per uur, was: het hoogst 13 April — 14,6 en het laagst 4 » — 12,7 terwijl de gemiddelde lichtsterkte was 13,8. Zwavel in mG. per M3. gemiddeld 422. Ammoniak » » » » » 1,82. Koolzuur in volume-prooenten » 1,31. Breda, 24 Mei 1905. Burgemeester en wethouders voornoemd: Ed. GULJÉ, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris. BEKENDMAKING. NATIONALE MILITIE. INSPECTIE VOOR DE VERLOFGANGERS. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Breda; Gelet op het besluit van den heer Commissaris der Koningin in deze provincie van den 18n April 1905 , A, n°. 64 (Bijblad n°. 36), houdende bepalingen der dagen voor de inspectie van de verlofgangers der Nationale Militie; Brengen bij deze ter kennis van de belanghebbenden, dat bedoeld onderzoek (inspectie) over de zich binnen deze gemeente bevindende verlofgangers der lichtingen van 1898, 1899, 1900, 1901, 1902, 1903 en 1904, voor zoo verre zij vddr den lsten Januari dezes jaars in het genot van onbepaald verlof zijn gesteld, met uitzondering van degenen die dit jaar aan de herhalingsoefeningen moeten deelnemen en die van de lichting 1897 , welke tot de landweer of gepasporteerd worden zal plaats hebben op Vrijdag 2 Juni 1905 des voormiddags te 10 ure, ten gemeente-huize, Stadserf, en zij bij die gelegenheid moeten zijn gekleed in uniform en voorzien van de verdere kleeding- en uitrustingstukken, welke hun bij hun vertrek met verlof, zijn medegegeven, alsmede van hnn zakboekje en verlofpas. Wordende de belanghebbenden alsmede bekend gemaakt met de volgende bepalingen der Wet op de Nationale Militie van 24 Juni 1901 (Staatsblad n°. 159) a. De verlofganger van de Militie te land is aan de Militaire rechtspleging en tneht onderworpen, onder anderen gedurende den tijd dien het onderzoek voor den Militie-Commissaris duurt, en, in het algemeen , wanneer hij in uniform gekleed is (Art. 117). b. Behoudens het bepaalde in art. 117 kan een arrest van twee tot zes dagen, te ondergaan in de naastbijgelegen provoost of het naastbij zijnde huis van bewaring of arrest, door den Militie-Commissaris worden opgelegd aan den verlofganger: 1°. Die zonder geldige reden niet bij het onderzoek verschijnt; 2°. Die daarbij verschenen zijnde, zonder geldige reden, niet voorzien is van de bij art. 127 vermelde voorwerpen. 3°. Wiens kleeding- en uitrustingstukken bij het onderzoek niet in voldoenden staat worden bevonden. 4°. Die kleeding- of uitrustingstukken, aan een ander behoorende, als de zijne vertoont. (Art. 128). c. Is de verlofganger, wien krachtens het voorgaande artikel arrest is opgelegd, bij het onderzoek tegenwoordig dan kan htj dadelijk onder verzekerd geleide in arrest worden gebracht. Is hij niet tegenwoordig en onderwerpt hij zich niet aan de hem opgelegde straf, dan wordt hij, op schriftelijke aanvrage van den Militie-Commissaris, te richten aan den burgemeester der woonplaats van den verlofganger, aangehouden en onder verzekerd geleide naar de naastbij gelegen provoost of het naastbij zijnde huis van bewaring of arrest overgebracht. (Art. 129,. d. Onverminderd de straf in het voorgaande artikel vermeld, is de verlofganger verplicht, op den daartoe door den Militie-Commissaris te bepalen tijd en plaats en op de in art. 127 voorgeschreven wijze voor hem te verschijnen om te worden onderzocht. (Art. 130). e. De verlofganger die zich bij herhaling schuldig
maakt aan het feit sub n°. 4 van art. 128 bedoeld, of niet overeenkomstig art. 130 voor den MilitieCommissaris verschijnt, of aldaar verschenen zijnde, in het geval verkeert sub 2 en 3 van art. 128 vermeld, wordt onder de wapenen geroepen en daarin gedurende ten hoogste twee maanden gehouden. (Art. 131.) En opdat niemand hiervan eenige onwetendheid zoude kunnen voorwenden, zal deze op de gebruikelijke wijze worden afgekondigd en aangeplakt. Breda, 8 Mei 1905. Be Burgemeester, Ed. Guljé. Be Secretaris, A. R. Vermeulen,
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1905/05/26 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324083:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1905/05/26 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324083:mpeg21:p00001
Koning Leopold gaat een groot gebouw oprichten — in 1930, bij het eeuwfeest van België’s onafhankelijkheid, moet het voltooid zijn — een soort van Wahalla, ter verheerlijking der beroemdheden van België, zonder dat hun asch er zal rusten. Het gebouw zal opgericht worden nabij de Namensche Poort, op ’t grondgebeid van Elsene, tusschen de Marnixlei, den Elsene steenweg, de Bolwerkstraat en de Marsveldstraat, zoodat talrijke openbare gebouwen in dezen vierhoek kunnen onteigend worden. De Times verneemt, dat op de conferentie die plaats heeft tusschen de Fransche «Compagnie des chemins de fer du Nord” en de »South°astem and Chattam Railway Company” het maken van een tunnel onder het Kanaal ter sprake is geweest. Beide maatschappijen meenden, dat de vooroordeelen daartegen allengs verdwenen zouden zijn en het plan allengs rijp werd voor uit-, oering. Een nieuw conflict dreigt uit te breken tusschen het taticaun en dc Fransclie regeering. Mgr. Sueur, aartsbisschop van Avignon, is plotseling naar Rome geroepen om een berisping te ontvangen van denzelfden geest als de bisschoppen van Dyon en Laval. Hij moet den Staat te zeer de hand geleend hebben in den veldtocht tegen de kerkelijke vereenigingen.
De Temps heeft een bericht ontvangen uit Avignon, dat de aartsbisschop van de Fransche regeering machtiging heeft gekregen om naar Rome te vertrekken. Over het doel van de reis bestaan verschillende lezingen, zooals wij reeds hebben medegedeeld. Als vervolg op het bericht, dat de aartsbisschop een laatste poging wilde aanwenden om den paus en Frankrijk te verzoenen, wordt nu gemeld, dat deze laatste poging mislukt is. De tegenstanders van den aartsbisschop blijven verzekeren, dat hij naar Rome is gegaan om zich te verantwoorden over zijn welwillende houding tegenover de Fransche regeering. Het voorstel van den Franschen afgevaardigde Gérault Richard, om de godsdienstige namen der vier wettelijk erkende feestdagen af te schaffen (Hemelvaartsdag zou voortaan Bloemenfeest heeten, enz), is door den minister Bienvenu-Martm overgenomen, om de aanneming van de wet tot scheiding van kerk en staat niet te vertragen. Graat Fücbler is tevergeefs bij het Reichsgericht te Leipzig in cassatie gekomen tegen het vonnis, waarbij hij tot zes maanden gevangenisstraf is veroordeeld. Men zal nu dus althans gedurende een halt iaar van den «tollen Dreschgraf” geen last hebben. De politie te Madrid heeft eindelijk de scliatgraversbende aldaar in hechtenis genomen. Uit de gevonden brieven bleek dat de schelmen tot alle landen van Europa en Amerika in betrekking stonden.
"Algemeen Overzicht.". "Bredasche courant". Breda, 1905/05/26 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324083:mpeg21:p00001
BREDA, 25 Mei. Bede nu- levy. Tot tegen het café-beschot opgedrongen stonden gisteren-avond de menschen in de achterzaal van het «Hof van Holland”, luisterend naar hetgeen de heer Levy zegde over het clericale gevaar. De voorzitter van het vrijzinnig comité ad-hoe, 1 1 ■ïwininwCTiwwaï———^
de heer Van Schermbeek, had den bekenden jurist met eenige woorden ingeleid en er op aangedrongen, dat zij die in debat zouden komen, duidelijk in hun mededeelingen of weerleggingen zouden zijn. Ik hoop, zeide de heer v. Schermbeek, dat de hoorders ook aan de vereeniging Concordia zullen toonen, dat zij volstrekt niet bevreesd behoefde te zijn om haar zaal aan ons af te staan en dat zij integendeel verkeerd deed dat te weigeren. Met applaus betuigde de vergadering instemming met deze woorden. Hierna kwam de heer L e v y aan het woord en zeide ongeveer: Wanneer ik zeg, dat ik de uitnoodiging om hier te spreken met veel genoegen heb aanvaard , dan is dat meer dan een gewone phrase, want die invitatie getuigt van opgewektheid in den politieken strijd, dien wij te voeren hebben. Weldra zullen wij in de gelegenheid zijn de regeering rekenschap te vragen van haar beleid. Op de liberale partij rust eene zware verantwoordelijkheid. Niet eene klove of een scheidslijn scheidt ons van de tegenpartij, maar een afgrond. In grove trekken wil ik U het verschil schetsen tusschen de liberale partij en de partijen die thans aan het bewind zijn. In ’t kort samengevat, is het de vermenging van politiek en godsdienst, waartegen de liberale partij gekant is. ’t Is in de Kamer bij de belangrijke wetten gebleken, dat de liberalen zich verzetten tegen deze vermenging — maar ’t was tevergeefs. Het regeeringsbeleid is door den eersten minister zelf aangegeven door zijn scheiding tusschen geloovigen en paganisten, welk laatste woord heidenen beduidt. Professor Noordzij, voorzitter van den protestantendag te Zwolle, scheidde ons volk in volgelingen van Satan, de anderen duidde hij niet aan, Professor Anema zeide: aan de eene zijde uitverkorenen, aan de andere Philestijnen. Dat hierbij ook van de ezelsicinnebakken gesproken werd, is mij niet gebleken. Men heelt getracht die uitdrukkingen te verzachten. De Nederlander zegde, dat dr. Kuyper slechts gesproken had van paganistische factoren, hetgeen aan de zaak niets verandert. Dr. de Visser verklaarde, dat paganisten beteekende burgers, maar hem werd beduid, dat dan toch bedoeld waren heidensche burgers. Dr. Kuijper zelf heeft in de Kamer zijn term gewijzigd tot «moderne opvatting”. De vermenging van godsdienst en politiek werd aangeprezen, waar dit noodig was ook verdonkeremaand. Tot de aanprijzers behooren de leden der katholieke staatspartij. Ik heb hier een werkje van den heer Vlaming, hoogieeraar aan het seminarie te Warmond. In dat boekje op blz. 12 is te lezen, dat men nu spreken kan van een totale wedergeboorte des heidendoms. De heidenen werpen niet meer de christenen voor de leeuwen, maar ook zonder dat zijn de dagen van Nero en Diocletianus teruggekeerd. Als redmiddel geett de schrijver aan op blz. 42 terugkeer tot de kerk van Rome. Een ander is van meer daadwerkelijke aard, het is afschaffing van de persvrijheid (bladz. 31). (Gelach). ’t Komt mij vreemd voor dat men in 1905 in Nederland dergelijk redmiddel durft voorstellen. (Applaus). Op bladz. 52 schrijft de auteur over de abortus. Men wete dat nog in behandeling is een strafwetnovelle tot verzwaring der strat voor afdrijving. Professor Nijhoff, de vermaarde gynaecoloog, zeide hierover dat elk genees- en verloskundige bij aanneming van dat ontwerp zijn leven in de gevangenis zal moeten eindigen. Een tweede woordvoerder der katholieke staatspartij is de heer Aalberse, die in zijn werk Politieke studiën aangeeft dat vermenging van godsdienst in de politiek noodzakelijk is. Op bladz. 40 zegt hij dan dat volgens de catechismus de mensch geschapen is om op aarde God te dienen en Hem hiernamaals eeuwig te aanschouwen — en daarom moet ook het staatsbestuur zich in de eerste plaats met godsdienst bezighouden. De antithese tusschen geloof en ongeloof bestaat op staatkundig gebied niet, de lijn loopt tusschen de verschillende openbaringen op geloofsgebied. De ware antithese van staatsrechtelijken aard knoopt zich vast aan twee namen van groote denkers, ik bedoel den man aan wien wij den Nederlandschen rechtstaat verschuldigd zijn, Thorbecke en den man, dien hij nooit heeft opgehouden te noemen zijn ouden vriend, Groen van Prinsterer, die van zichzelf getuigde meer evangeliedienaar dan staatsdienaar te zijn1 In brieven van Thorbecke aan Groen , zegt de eerste, dat men niet onderscheiden moet tusschen geloot en ongeloof, maar tusschen de verschillende openbaringsvormingen. Thorbecke schreef hierin o. a., dat hem in zijn eigen ziel heilig is, wat anderen heilig is. De meester der liberale partij leert ons elks meening te eerbiedigen. En waar komt men bij toepassing van het tegengestelde? In den gemengden staat zijn tal van belijdenissen, die ieder op zich zelf in het bezit meenen te zijn van de waarheid. Gaat de staat nu zich met den godsdienst bemoeien, dan moet hij partij kiezen, dit moet hij ook doen bij godsdienstige geschilpunten, dan moet tusschen de zonen van een land geloofshaat worden gekweekt en consciëntie dwang worden uitgeoefend. Willens of [onwillens spoort men aan tot ketterjacht. (Applaus). De onverdraagzaamheid moet worden aangekweekt, dat kan niet anders en de heer Aalberse zegt daarover in het genoemde werk, met een aanhaling van den paus, dat verdraagzaamheid moet worden gehuldigd als een noodzakelijk kwaad en de conscientievrijheid als een pis-aller.
Men heeft in de Kamer gevraagd hoe de Syllabus in overeenstemming kon gebracht worden met onze Grondwet — en een lid der kath. partij heeft geantwoord, dat men met de Syllabus moest handelen naar omstandigheden. Dit antwoord heeft slechts een inconvenient: ’t staat niet in den Syllabus. Als bewijs hoe de vermenging van politiek en : godsdienst tot oneenigheid leiden kan, diene het . bericht, dat bij eene aanneming slechts protestantsche inschrijvers werden toegelaten. Een tweede voorbeeld is te vinden in de statuten van een protestantschen bond als tegenstander van De Hanze. Voor geen van zulke bonden moest in onzen staat plaats zijn. In het boekje van mr. Aalberse is te lezen dat de geestelijkheid toestemming heeft gegeven het te drukken en te verspreiden, Is ’t niet beschamend dat een man van karakter eerst zijn werk, als ware hij een schooljongen; moet doen goedkeuren door een geestelijke. (Applaus.) Ik kom thans tot den tweeden bondgenoot de anti-revolutionaire partij. In het openingswoord van den voorzitter der deputatenvergadering, dr. Bavinck, zegt deze dat vrijheid van geweten en godsdienst in theorie en praktijk wordt aanvaard, maar dat de partij niet wil de neutraliteit. Dit is een geheele onwaarheid. Art. 36 der gereformeerde geloofsbelijdenis behandelt het ambt der overheid, ’t Definieert de plichten der overheid als zoodanig er wordt in voorgeschreven dat de overheid de ketters moet dooden in den vollen en waren zin des woords. Eenige jaren geleden hebben enkele gereformeerden, o. a. dr. Kuyper bezwaren gemaakt tegen deze zinsnede en wilden haar er uit nemen. Dat bezwaarschrift is gesteld in handen van eene commissie van advies die oordeelde dat de broeders gelijk hadden en de zinsnede verwijderd moest worden. Hierover moet de Synode nog] beslissen. Het Calvinistisch staatsrecht waarbij wij allen belang hebben kent ketters, of zij gedood moeten worden hangt af van de Synode in Augustus 1905 te houden. De commissie is van oordeel dat de overheid niet met geweld de ketters moet achtervolgen, maar door evangelieprediking. Dit te doen is de plicht der overheid. Wij vreezen niet voor brandstapel en schavot maar verlangen, dat de staat zijn neutraliteit tegenover elke godtdienstige meening handhave en hetgeen de Grondwet voorschrijft eerbiedige. Tusschen de artikelen in de Grondwet en het advies der commissie ligt een afgrond. (Applaus). Een onwraakbaar getuige, dr. Kuijper, zegt in een voorwoord aan de deputatenvergadering der Friesche broeders dat er theoretisch tusschen de katholieken en anti-revolutionairen een ondempbare klove is, maar dat men in de praktijk bij elkaar in en uitloopt. Ik voor mij loopt er dan liever alleeu maar uit. In een stad van ons land staan twee partijen als vijanden tegenover elkaar. De eene partij behoort tot de bovenvaldrijvers de andere tot de benedenvaldrijvers. Naar het calvinistisch dogma is er praedestenade dat is dat er zijn uitverkorenen en verdoemden. Het verschil tusschen de partijen is dat dit besluit zou genomen zijn voor de eene partij voor den val voor de andere na den val der eerste menschen. De bedoelde gemeente is Nieuw-Pekela. Zij hebben geen voorganger omdat men ’t er niet over eens kan worden of zij een dominé zullen beroepen van de Vrije universiteit die den bovenval of van de Kampensche school die den benedenval huldigt. De Hooger Onderwijswet geeft mogelijkheid dat universiteiten worden opgericht met onvolledige faculteiten, dat er geweld wordt aangedaan aan het H. O. Dit leeft van kritiek en vrij onderzoek, terwijl het nu loopt langs een gebonden reisroute. De vrije universiteit heeft nu ook de effectus civielus, het recht tot promoveeren dat alleen aan den staat behoort. De lager onderwijsnovelle, met zoo’n spoed in de beide Kamers gebracht, moet tengevolge hebben dat hetj peil van het onderwijs daalt, omdat een groote plaats wordt ingeruimd aan de dogmatiek. In het Mandement der bisschoppen van 1860 wordt gezegd dat in de scholen het godsdienst onderricht de voornaamste plaats moet bekleeden en dat al het andere daarbij vergeleken slechts bijzaken zijn. (Beweging). Dr. Bavinck heeft in een pas verschenen boek Paedagogische beginselen er ook op aangedrongen dat de dogmatiek op de confessioneele scholen de voornaamste plaats moet innemen. Dr. Kuijper zeide dat naar dit boek op de confessioneele scholen moet onderwezen worden. De heer Farncombe Sanders inspecteur van het lager onderwijs zegt in een door hem geschreven werkje dat in een plaats in Utrecht eenige inwoners een bijzondere school hadden opgericht. Hij vond er het onderwijs in ongelooflijk minderwaardigen toestand. Kinderen van 5 jaar werd spellen geleerd uit boekjes in Duitsche letters gedrukt en handelende over de menschelijke ellende. Toen hij den onderwijzer andere boekjes aanbeval zeide deze: Och ik zou zoo gaarne maar ik zit er , zoo onder. De ouders moeten beseffen dat de onderwijzer •, slechts de helft der opvoeding voltooit, de andere i helft doen zij zelf. Maar niet behooren de j ouders zich te mengen in het onderwijs. Dat zal nu gebeuren, de ouders zullen aandringen i op zuiverheid in de leer bij het godsdienst ] onderricht. , De heer De Savornin Lohman een sieraad 1 voor ons parlement en een sierraad voor de 1 rechtswetenschap doceerde aan de Vrije Univer- ’ siteit in staatsrecht. De ouderlingen en i
dergelijke hoogwaardigheidsbekleders, die de eerste letters van het staatsrecht niet kenden, waagden zich om zijn werk te keuren en dit af te keuren, waardoor de heer De Savornin Lohman gedwongen was heen te gaan. Hoe groot zal dan niet de invloed zijn op het lager onderwijs? Ook op de sociale wetgeving dreigt hetclericale gevaar. In het ontwerp der ouderdomsverzekering wordt gezegd dat bezwaren daartegen moeten uitgaan van economische argumenten. Toch heeft een groot deel der antirevolutionaire party het ontwerp afgekeurd op schriftuurijIken grondslag. ProfessorFabius noemt de staatsbijdrage roof, omdat het geven van recht op staatsgeld is recht geven op andermans goed. De staat heeft volgens Gods woord recht op belasting heffen, maar hij mag dit niet doen om de kas van de eene te ledigen om die van een ander te vullen. Ook op ander gebied, de rechten der vrouw betreffende, zal de invloed zich doen gevoelen. De liberalen zijn er voor om de vrouw met den man gelijk te stellen. De regeering zal daar tegen zijn omdat de bijbel (Corinthe) zeer duidelijk zegt dat de vrouw in de gemeente moet zwijgen en onderworpen zijn. In het arbeidscontract wordt voorgesteld dat de man recht behoude op het door de vrouw verdiende loon. Ons land was van oudsher het klassieke land der vrijheid. Toen het groote Europa te klein was om hen te herbergen, die vervolgd werden om geloofszaken was het kleine Nederland groot genoeg hen te ontvangen. Dat zal nu gedaan zijn. Men begint nu bij het kind, den toekomstigen burger. Men zal vragen: wat zijt gij in plaats van wie zijt gij. Welk geloof hebt gij in plaats van zijt gij een eerlijk man. Daartegen verzet zich de liberale partij en elk lid moet zich daartegen verzetten. De bewoners van Breda weten wat het beteekent te staan als soldaat in het gelid. Ook thans nu er zulke groote belangen op het spel staan nu vraag ik dat elk lid der liberale partij blijve op zijn post. Kleine verschillen mogen nu niet gelden. Daarover later in rustiger tijd; thans geldt het Neerlands consciëntie vrijheid. Thans staan tegenover elkaar de politieken en kerkelijken zooals in de dagen van Prins Willem l. Laat van dit district getuigd worden dat de politieken zich eendrachtig scharen om het blazoen van deD Prins Willem I en wij verdedigen de conciencie vrijheid tegen ieder die haar belage moge. Een applaus volgde op deze woorden dat de muren deed schudden en die bijvalsbetuiging werd lang aangehouden. De heer v. Schermbeek kon dan ook terecht zeggen: Na dit overweldigend applaus is het haast overbodig den spreker dank te zeggen voor zijne rede, want het auditorium heeft dit nu reeds op zeer sprekende wijze gedaan. Bij het gesprokene sluiten wij ons geheel aan en laat elk der hier aanwezigen wel overwegen wat hem hier te dóén staat. In debat kwam de heer Kleenen (soc.-dem.). Hij zeide: Indien er in onze samenleving niet een groote fout bestond, die door de soc. democratie wordt aangewezen, zou hier geen debat noodig zijn. Ook wij verafschuwen de anti-these. De spreker heeft gesproken over eene klove tusschen de liberalen en de coalitie. Maar er kan in’t alge meen worden gesp-oken van twee klassen in onze maatschappij, die ik kan vergelijken met leven en dood. ’tZijn de klassen der bezitters en der niet bezitters. De eene heeft de macht en de andere heeft bijna niets. Er zijn 47 van elke 100 mannen boven de 25 jaar, die geen kiesrecht hebben en toevallig zijn die 47 allen arme drommels. Die mannen moeten staan zoowel tegen de liberalen als tegen de clericalen, want zij stoelen op denzelfden wortel. Dr. Kuijper de pachter van het regeerings- 1 kasteel is de knecht geweest van het kapitaal. Daaraan moeten de arbeiders denken. Liberaal en clericaal hebben gestemd voor de . dwangwetten en toen werd dr. Kuijper genoemd 1 een stoere en stevige handhaver der orde. De arbeiders hebben van dr. Kuijper niets gehad hoeveel hij ook beloofd heeft. Maar laten j zij niet vergeten dat toen de liberalen de ge- i legenheid hadden te volvoeren wat zij nu beloven, ] het ook niet deden. s De liberale partij kan niet strijden voor de c arbeiders omdat zij strijdt voor de kapitalisten, t Daarom noodig ik de arbeiders uit hun stem t niet te geven aan den liberaal maar aan den c sociaal-democraat. Dan bestrijden zij toch en beter de antithese. De coalitie der liberalen en vrijz. dem. is uit len booze omdat deze verreweg de minderheid sullen vormen en zij zullen moeten dansen naar e ie pijpen van de unie-liberalen. v Wij hebben dit kabinet veel te verwijten £ maar even veel aan het vorige liberale kabinet. Prof. Fabius noemt ouderdomsverzekering een roof, de liberalen noemden het in 1895 een probleem. De arbeidende klasse moet worden ioc.-democratisch, want of zij met of zonder j, )ijbel wordt onderdrukt en uitgezogen is het- [ :elfde. e Al komt de soc.dem. candidaat er niet, het ^ iantal stemmen dat hij krijgt is het peilglas g m graadmeter, waarmede de toekomstige regeeing zal rekening houden. jj De heer Van Schermbeek zeide: Waar k zooeven hulde gebracht heb aan den heer .evy, wil ik als voorzitter van een waarlijk r 'rijzinnige vereeniging dit ook doen aan dezen aatsten spreker, die met zoo’n vuur en overuiging zijn beginselen verdedigd heeft. Ik ben E ter niet mede eens, maar wij eerbiedigen ten u olie ieders meening. 7
- 1 ■*" — De heer L e v y. Men kent wel de brievenboeken, waarin op de eene bladzijde den brief en op een volgende het antwoord. Ditzelfde bedrijf zien wij hier, want volmaakt hetzelfde heeft de geachte spreker in Goes tegen mij aangevoerd. Ik heb hem toen van repliek gediend en hij wist dus nu al vooruit wat mijn antwoord zijn zou. Een eigenaardigheid der soc.-dem. propagandisten is, dat zij geen feitelijke bijzonderheden noemen, maar alleen de grootst mogelijke algemeenheden, die dan met zeker pathos worden voorgedragen. Ook nu waren zulke algemeenheden weer schering en inslag. Want van een debat met mij kan geen sprake zijn. De geachte spreker toont aan, dat wij het op ’tpunt der antithese volkomen eens zijn en legt verder zijn soc.-dem. belijdenis af. De grief der soc.-dem. tegen de liberalen is, dat wij ons nog altijd niet kunnen vereenigen met een gemeenschap der goederen en afschaffing van het privaat bezit. Wij willen de duizenden die onverdiend lijden, helpen, maar wachten geen heil van een maatschappij, waar alles begint en eindigt met staatsdwang. Vraagt men den soc.-dem., hoe denkt gij u zoo’n algemeene gemeenschap van goederen, hoe moet dan de harde en grove arbeid verricht worden, dan gaan zij niet daarop in en ontwijken den vrager. Wij staan het algemeen volksbelang voor, niet dat van één enkele klasse, de liberale partij wil geen klassestrijd. Dat zij veel voor de arbeiders gedaan heeft, is aanwijsbaar, ’t Was onder liberale regeeringen dat een enquête werd ingesteld naar de arbeiderstoestanden, dat de kinderwetten, de ongevallenwet, de woningwet werden ingevoerd en dan is ontworpen de arbeidswet. De heer Kleenen zeide nog* dat die paar wetjes van geen beteekems waren, dat de eerste en betere ongevallenwet door een liberale Eerste Kamer werd verworpen, dat de liberalen steeds gestemd hebben voor uitgaven van leger en vloot en dat zij waren tegen het belan<* van den arbeider. De heer L e v y antwoordde dat de spreker nog altijd in gebreke gebleven was iets te schilderen van den soc.-dem. toekomststaat en eenige voorstelling van den toestand na afschaffing van het privaatbezit, De liberale party wil niet alle initiatief dooden, niet aanwakkeren het steunen op de barmhartigheid, terwijl de arbeider in t algemeen toch te fier is om te willen dat van staatswege voeding en kleeding worde verstrekt voor zijne kinderen. De soc. dem. wankelen ten opzichte van leger en vloot. Een gedeelte zegt: wij zijn anti-militair, een ander als de nood er is zullen wij wel naar de grenzen trekken. Zij dienen echter te bedenken dat dit trekken naar de grenzen niet kan geschieden door een troep ongewapende, ongeoefende en ongedisciplineerde mannen. De heer Van Schermbeek dankte de aanwezigen voor hun belangstelling en hoopte die weldra nog eens te zullen opwekken als namelijk de Kamercandidaat der vrijzinnigen, de heer Fabius, zijne rede houder! zal. Hierna sloot de heer Van Schermbeek de vergadering. Jonge meisjes worden zeer dringend en op goede gronden gewaarschuwd zich niet naar Luik te begeven, om daar eene betrekking op ie tentoonstelling of daarbuiten te aanvaarden, sonder voorafgaand deugdelijk onderzoek. Reeds lijn verschillende meisjes, op advertenties in Sederlandsche bladen naar Luik gelokt, bedrogen jitgekomen, daar de aangeboden betrekking aiet bestond of alles behalve aanbevelenswaariig was. Wie vertrouwbare inlichtingen begeert, wende lich tot het Nationaal Bureau van Informatie, ^oorderstraat 20 te Amsterdam, onlangs door le verschillende vereenigingen in Nederland lie zich bescherming van minderjarigen ten loei stellen, opgericht. Door dit nationaal bureau worden dergelyke nlichtingen gaarne kosteloos verstrekt. Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch bevestigde jisteren het vonnis der rechtbank alhier waarbij L O., reiziger aldaar, thans gedetineerd wegens loging tot diefstal, tot 3‘/j jaar gevangenistraf werd veroordeeld, uitstellende de behanleling in hooger beroep van de zaak van Th. D. veneens reiziger alhier, in dezelfde zaak berokken en tot 5 jaar gevangenisstraf verooreeld, die krankzinnig is geworden. Toekomst toto’s. In een plaatselijk blaadje kan men lezen dat r foto’s genomen zijn van het monument en an de omgeving: «zooals die zijn zal als het eheel gereed is.” Knap werk I Men schrijft uit N.-W.-Brabant: Door de strenge nachtvorsten der beide latste dagen is enorme schade toegebracht, ie aardappelen, boonen, erwten, aardbeziën nz. staan geheel zwart boven den grond. Ook e vruchtboomen zijn in hevige mate door het ure weer getroffen. Het vee in de weide had eveneens zeer te jden. Voor de meeste landbouwers en groenteboe3n is het bepaald een groote tegenslag. De tooneelver. «Onder Ons” is voornemens insdag 7 Juni in Concordia eene liefdadigheidsitvoering te geven ten bate eener wedn. met kinderen.
Gisterenmiddag viel aan de De'.pratsingel een man bewusteloos neer, die na weder te zijn bijgebracht, mededeelde dat hij te voet van Antwerpen was gekomen en nu nog loopen moest naar Valkenburg. Een dienstbode geroerd door dit verhaal hield voor den tobber eene collecte die ƒ3.50 opbracht waarvoor de man in staat gesteld werd zijn tocht per trein te vervolgen. Men meldde ons gisteren uit Leiden: Aan de Leidsche Universiteit werd heden met gunstigen uitslag afgelegd het kandidaatsexamen in de wis- en natuurkunde door den heer L. de Jong van Geertruidenberg. Eindhoven, 25 Mei. In de Dinsdag gehouden vergadering der kiesvereniging werd de Heer V. van den Heuvel bij acclamatie candidaat gesteld voor de Tweede Kamer. Zijn we goed ingelicht, dan zal naast den Heer van den Heuvel nog gesteld worden den Heer Raupp, bekend door zijn optreden in zake de NoordBrabantsche bank.
"Stadsnieuws.". "Bredasche courant". Breda, 1905/05/26 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324083:mpeg21:p00001
VAN MARIE CORELLI, vertaald door HILBERTA. 13. Ik moest toch eens trachten of ik niet een autoriteit kon vinden, die voor mij eens in de archieven zocht, of niet een van mijne voorvaderen groote daden verricht heeft nog voordat de Carlyons zelfs bestonden! Voorvaderlijke eer is zulk een gewichtig vraagstuk bij u, Willy, dat ik bijna wenschen zou de dochter van een van de eerste varkensslachters in Chicago te zijn!» «Waarom?» vroeg Carlyon, een weinig knorrig. .Waarom? Wel, omdat ik dan in ieder geval een emigreerenden voorvader kon aanwijzen als het noodig was. Een naam, die men in onzen tijd verdient, is blijkbaar niet voldoende voor u.» «Ik geloof dat de oude tijd beter was,» zei hij bits. «Zoo? Toen de man zijne vrouw binnen vier muren opgesloten hield, als een koe binnen de omheining en haar juist zooveel voedsel gaf, als hij dacht dat ze noodig had, en haar sloeg als ze zich weerspannig toonde? Nu, misschien was deze tijd prettig, maar ik vrees, dat ik hem niet gewaardeerd zou hebben. Ik houd er meer van, de dingen vooruit te zien gaan, zooals nu, en ik houd van beschaving , die de opvoeding van de vrouw zoowel in zich sluit als die van den man., 'Naar mijne meening gaan de zaken veel te hard vooruit,» zeide Carlyon gemelijk, terwijl hij een glas fijnen wijn leegdronk, dat naast hem stond. Ik zou stemmen voor een beetje minder snellen vooruitgang, vooral ten opzichte van de vrouw.» «En toch zeidet ge onlangs, dat het eene schande Was, dat de vrouw geen academischen graad kon krijgen; ja, ge zeidet zelfs dat zij ridderorden moest hebben, wanneer zij die verdiende voor hetgeen ze gedaan had voor kunsten en wetenschappen. Wat heeft je nu zoo van meening doen veranderen ?» Hij keek haar niet aan, maar speelde in gedachten met de kruimeltjes op het tafellaken. «Wel, omdat ik geloof, dat het niet is zooals het behoort, dat de naam eener vrouw voortdurend door h«t pnbliek wordt genoemd,» zei hij.
Door een oogenblikkelijk fronsen van haar voorhoofd bewees Delicia, dat haar geduld uitgeput raakte en dat ze op het punt stond haar goed humeur te verliezen. Maar ze herstelde zich en volkomen kalm zei ze: «Ik vrees, dat ik dan niet geheel naar je meening handel, tenzij dat je woorden betrekking hadden op de nieuwe danseres «La Marina» ? Hij schrok hevig en door eene plotselinge beweging van zijne hand , wierp hij zijn glas wijn om. Delicia zag hoe de roode wijn het witte damasten tafellaken kleurde, toch gaf ze geen teeken van schrik of spijt. Haar hart klopte luid, omdat zij ondanks haren neergeslagen blik het gelaat van haren eehtge • noot zag, en daarop eene vreemde uitdrukking las, die geheel nieuw was voor haar. «O, ik weet al wat er gebeurd is,» zei hij trotsch, en bijna met een vloek, terwijl hij trachtte de wijndroppels , die zijne mouw zoowel als het tafellaken bezoedeld hadden, aftevegen. «Die mevrouw Lefroy is hier geweest en ze neeft zeker allerlei praatjes verteld en getracht ongenoegen tusschen ons te maken! Ik zag ze gisteren met haren sleep zoogenaamde aanbidders in den «Gouden Leeuw». «En zij zag jon!» viel Delicia lachend in de rede. «Nu, en al zag ze mij, wat dan nog?» voegde hij haar toornig toe. «Prins Golitzberg — je kent dien Dnitsehef wel — had mij La Marina voorgesteld, en hij vroeg mij of ik haar van hem wilde overnemen. Hij had haar een souper in de Gouden Leeuw beloofd, en op het laatste oogenblik werd hij gehaald, omdat zijne vrouw plotseling ziek was geworden. Ik kon hem dien kleinen dienst niet weigeren. Het is zoo’n aardige vent! En daar komt nn , alsof de Satan er mee speelt, die brekespei van eene Lefroy, en maakt er al die drukte over!' «Maar mijn goede Willy,» bracht Delicia in het midden, «waar praat je toch van? Waar is al die drukte? Wat heeft mevrouw Lefroy gedaan? Ze vertelde me vandaag eenvoudig, dat ze je in den Gouden Leeuw gezien had met Marina, en daarmee was het uit, en wat mij betreft, daarmee zal het uit blijven.» «Dat is allemaal onzin!» zei Carlyon, terwijl hij nog over zijn mouw zat te wrijven. «Je weet heel goed dat je boos bent, anders zou je me zoo niet aankijken!» Delicia lachte. «Hoe kijk ik dan?» vroeg ze vroolijk, .Wees toch niet zoo dwaas, mijn goede jongen, om te ge-
looven dat ik er boos om zou zijn, dat je die Marina, of een heelen troep Marina’s mèe zoudt nemen naar den Gouden Leeuw, om te soupeeren, als jij dat prettig vindt! Je gelooft toeh niet, dat ik mijzelve zou gaan vergelijken met «dames» van Marina’s soort, of dat ik jaloersoh op zulke wezens zijn zou ? Ik vrees, dat je me nog niet kent, Willy, ofschoon we al zooveel gelukkige jaren samen doorgebraeht hebben! Je hebt nog nooit de diepte van mijne liefde gepeild, nog de maat van mijn trots gemeten ! Bovendien — ik vertrouw je!» Ze hield even op. Toen stond ze op en gaf hem zijne zilveren doos met sigaren. «Kom, rook je boosheid maar weg, goede jongen!' zeide ze, «en kom dan boven, als je klaar bent. Denk eraan, dat wij vanavond naar de receptie van den Premier moeten.» Ze legde even hare hand op zijn schouder, en terwijl ze een vroolijk wijsje neuriede, verliet ze door Spartan, die haar, als hij kon, nooit een oogenblik uit het gezicht verloor, de kamer. Toen ze boven was, bleef ze op den drempel van haar studeervertrek staan en keek met een onbepaalden blik naar binnen, alsof de kamer haar eensklaps geheel vreemd was geworden. Daar hing het geschilderde portret van Shakespeare, vlak tegenover haar, dien onsterfelijken vriend der menschen; hare geliefde boeken groetten haar met de zwijgende en toch zoo overredende welsprekendheid van hunne welbekende en hoogvereerde titels. De sterren van electrisch licht, die in het plafond aangebraoht waren, schitterden niet, alleen het bleeke schijnsel van de opkomende maan verlichtte de marmeren trekken van Antonius. Ze stond onbeweeglijk stil en staarde naar al die welbekende voorwerpen, die ze dagelijks om zich heen had, met een vreemd gevoel van onbekendheid; Spartan keek haar vol verwondering aan. .Wat scheelt me toch?» dacht ze. «Waarom heeft mijne gewone vrede mij zoo opeens verlaten, en word ik gedwongen deel te nemen aan de alledaagsche, verachtelijke gesprekken van kleinzielige, bekrompen mannen en vrouwen?» Zij wachtte nog een oogenblik, toen was het alsof ze hare aandoeningen , weer meester was; ze drukte even op een ivoren knopje, waarop de geheele kamer helder verlicht werd, en ze trad met haren kalmen stap en een halven spijtigen blik binnen, als betreurde ze het ook maar voor een oogenblik den onzichtbaren, boozen geest gehoor te hebben gegeven. «O, mijne goede, lieve vrienden!» zeide ze, terwijl ze naar nare boekenkast liep en de verschillende deelen vriendelijk toesprak, als waren het gevoelige menschen. «Ik vrees dat ik u niet half genoeg raadpleeg! Gij zijt altijd met mij en bereid om mij de beste raadgevingen te verstrekken in alle moeilijkheden, die zich hier onder de zon voordoen, een raad, die op wijze ervaring gegrond is, bovendien '• Zeg mij nu eens uit uwen voorraad wijsheid, hoe ik dit kleine kloppend hart van mij tot bedaren kan brengen. Dit toornig, zelfzuchtig, achterdochtig hart, waarover ik mij schamen moest, zooals iedereen zou doen, die het voorrecht gehad heeft, zooals ik, hare lessen van u te ontvangen! Ik ben toch niet een van die vrouwen, wier gedachten in dit leven zich alleen ooneentreeren op kleeding en huisarbeid, of van die ongelukkige, zichzelf kwellende schepseltjes, die niet leven kunnen zonder bewondering en vleierij; ik ben, hoop en vertrouw ik, van een ander maaksel, ik wil streven naar groote dingen, ook al zou ik ze nooit bereiken. Maar als men naar het grootste streeft, moet men niet afdalen tot onbeduidendheid — bewaar mij voor dit gevaar, goede vrienden uit den ouden tijd, als ge kunt, want van avond ben-ik mij zelve niet. Er woelen gedachten in mijn hoofd , die eene Xantippe zouden passen, maar die nooit Delicia zonden mogen verontrusten, als ze tenminste aan zichzelve getrouw zal blijven!» Half glimlachend keek ze op naar het peinzend gelaat van Shakespeare. Voortreffelijke en „heilige William» vergeef mij, dat ik uwe heerlijke gezegden voor mijne onwaardige behoeften gebruik; maar waarom zijn ze ook zoo uitstekend geschikt om aangehaald te worden? Ze hield even op, daarop nam ze een boek van haren lessenaar. «Hier is een uitmuntend dokter voor een ziek, dartel kind, als ik ben — Mareus Aurelius. Wat hebt gij mij te zeggen , wijze heiden ? Laat mij eens zien,, en terwijl ze op goed geluk het boek opensloeg, viel haar oog op de volgende regels: «Geloof dat ge niet gekwetst zijt, en uwe klachten houden onmiddellijk op; en houdt ge op te klagen, dan zijt ge ook niet gekwetst.» Ze lachte, en haar gelaat kreeg weer zijne oude, vroolijke uitdrukking. (Wordt vervolgd).
"DELICIA". "Bredasche courant". Breda, 1905/05/26 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324083:mpeg21:p00001