EERSTE BLAD.
DONDEllDAt; 1 Juni zijiule Hemelvaartsdag zal
de Courant niet verschijnen.
ai» Veranderingen in advertentiën gelieve ■ 1 _ _ ï
men steeds op den dag der uitgave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering fcan worden ingestaan. BE UITGEVERS.
uij.an,vaan. \ Een waardig pendant van ■**"*■** Sienkiewicz’ Qiïo Vadis is de goedkoope uitgave van: lïulwer Lylton’s Laatste dagen m Pompeji Prijs ƒ 1,50 ingenaaid en f 1,90 keurig gebonden. VOORHANDEN IN Broeses Boekhandel, GROOTE MARKT 33. BEKEiNDMAiKING. NATIONALE MILITIE. INSPECTIE VOOR DE VERLOFGANGERS. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Breda; Gelet op het besluit van den heer Commissaris der Koningin in deze provincie van den 18n April 1905 , A,
n°. 61 (Bijblad n°. 36), houdende bepalingen der dagen voor de inspectie van de verlofgangers der Nationale Militie; Brengen bij deze ter kennis van de belanghebbenden, dat bedoeld onderzoek (inspectie) over de zich binnen deze gemeente bevindende verlofgangers der lichtingen van 1898, 1899, 1900, 1901, 1902, 1903 en 1904, voor zoo verre zij vóór den lsten Januari dezes jaars in het genot van onbepaald verlof zijn gesteld, met uitzondering van degenen die dit jaar aan de herhalingsoefeningen moeten deelnemen en die van de lichting 1897 , welke tot de landweer of gepasporteerd worden zal plaats hebben op Vrijdag 2 Juni 1905 des voormiddags te 10 ure, ten gemeente-buize, Stadserf, en zij bij die gelegenheid moeten zijn gekleed in uniform en voorzien van de verdere kleeding- en uitrustingstukken, welke hun bij hun vertrek met verlof, zijn medegegeven, alsmede van hun zakboekje en verlofpas. Wordende de belanghebbenden alsmede bekend gemaakt met de volgende bepalingen der Wet op de Nationale Militie van 24 Juni 1901 (Staatsblad n°. 159) a. De verlofganger van de Militie te land is aan de Militaire rechtspleging en tucht onderworpen^ onder anderen gedurende den tijd dien het onderzoek voor den Militie-Commissaris duurt, en, in het algemeen, wanneer hij in uniform gekleed is (Art. 117). b. Behoudens het bepaalde in art. 117 kan een arrest van twee tot zes dagen, te ondergaan in de naastbijgelegen provoost of het naastbij zijnde huis van bewaring of arrest, door den Militie-Commissaris worden opgelegd aan den verlofganger : 1°. Die zonder geldige reden niet bij het onderzoek verschijnt; 2°. Die daarbij verschenen zijnde, zonder geldige reden, niet voorzien is van de bij art. 127 vermelde voorwerpen. 3°. Wiens kleeding- en uitrustingstukken bij bet onderzoek niet in voldoenden staat worden bevonden. 4°. Die kleeding- of uitrustingstukken, aan een ander behoorende, als de zijne vertoont. (Art. 128). c. Is de verlofganger, wieD krachtens het voorgaande artikel arrest is opgelegd, bij het onderzoek tegenwoordig dan kan hij dadelijk onder verzekerd geleide in arrest worden gebracht. Is hij niet tegenwoordig en onderwerpt hij zich niet aan de hem opgelegde straf, dan wordt hij, op schriftelijke aanvrage van den Militie-Commissaris, te richten aan den burgemeester der woonplaats van den verlofganger, aangehouden en onder verzekerd geleide
naar de naastbij gelegen provoost of het naastbij zijnde buis van' bewaring of arrest overgebracht. (Art. 129). d. Onverminderd de straf in het voorgaande artikel vermeld, is de verlofganger verplicht, op den daartoe door den Militie-Commissaris te bepalen tijd en plaats en op de in art. 127 voorgeschreven wijze voor hem te verschijnen om te worden onderzocht. (Art, 130). e. De verlofganger die zich bij herhaling schuldig maakt aan het feit sub n°. 4 van art. 128 bedoeld, of niet overeenkomstig art. 130 voor den MilitieCommissaris verschijnt, of aldaar verschenen zijnde, in het geval verkeert sub 2 en 3 van art. 128 vermeld , wordt onder de wapenen geroepen en daarin gedurende ten hoogste twee maanden gehouden, (Art. 131.) En opdat niemand hiervan eenige onwetendheid zoude kunnen voorwenden, zal deze op do gebruikelijke wijze worden afgekondigd en aangeplakt. Breda, 8 Mei 1905. De Burgemeester, Ed. Guljé. De Secretaris, A. R. Vermeulen.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1905/05/31 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324085:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1905/05/31 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324085:mpeg21:p00001
De liberale partijen hebben een vereeniging opgericht ten einde samen te werken voor Rusland’s politieke vrijmaking. Aan de eerste zitting namen 54 afgevaardigden deel. De vergadering begon met een protest uit te brengen tegen den antiliberalen geest der verschillende regeeringshandelingen. Daarna werd besloten een deputatie te zenden naar den burgemeester van Moskou om dezen te vragen gisteren het stadhuis ter beschikking der arbeiders te stellen, opdat dezen op den kroningsdag hun toestand konden bespreken zonder gevaar te loopen vermoord te worden, wat ben bedreigt als ze op de openbare straat vergaderen. De burgemeester heeft het verzoek ingewilligd en zal ter handhaving der orde in eigen persoon de bijeenkomst bij wonen. Er liep Zaterdag een hardnekkig gerucht, dat er niettemin arbeidersbetoogingen te Moskou te wachten waren. Le Oorlog kost veel geld en de Russische schatkist is bedenkelijk leeg. En al zijn de belastingen nog zóó hoog gestegen, dat men zou meenen dat ze voor geen vermeerdering vatbaar zijn, toch heelt een commissie bestaande uit ambtenaren van het ministerie van
financiën en professoren , bijeengeroepen om middelen te beramen om in den financieelen nood te voorzien, met algemeene stemmen uitgemaakt dat de invoering van een belasting op het inkomen ter aanvulling van de reeeds bestaande directe belastingen wenschelijk en mogelijk is.
"RUSLAND.". "Bredasche courant". Breda, 1905/05/31 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324085:mpeg21:p00001
De strijd is beslist. Zelfs Rodjestwenski is niet geslaagd , de krijgskans ten voordeele van de Russen te doen keeren. Naar een officieel bericht uit Tokio van heden meldt is de vloot van Rodjestwenski zoo goed als vernietigd. Twaalf groote oorlogsschepen , drie vierden van de geheele sterkte, zijn gezonken of vermeesterd; de poging tot herschepping van de Russische zeemacht in Oost-Azië is mislukt. De tot heden ontvangen telegrammen gaven nog slechts een kort en onsamenhangend overzicht van den slag. Het schijnt dat men aan de berichten over de splitsing der Russische vloot niet te groote waarde moet hechten. Het kan zijn dat enkele huipkruisers en torpedovaartuigen getracht hebben door de Tsoegaroestraat en de Straat van La Pérouse Wladiwostok te bereiken; er zouden op 25 Mei vier Russische kruisers langs de Koeriilen zijn gevaren. Maar van een werkelijke verdeeling der vloot kan toch met gesproken worden: het gros van het eskader heeft getracht door de Straat van Korea heen te breken. Daar alleen en hoogst waarschijnlijk niet bij Osjima (zooals een telegram uit Chmeesche bron wil) is de groote slag geleverd en daar hebben de Japanners nogmaals hun ontwijfelbaar meesterschap ter zee, hun recht op den naam van groote maritieme mogendheid bewezen. De slag moet een der hevigste zijn geweest in de geschiedenis. Nagenoeg de geheele Russische marine ontmoette de beste, sterkste en vluchtste schepen der Japanners. Togo tegenover Rodjestwenski — de Japanners zullen geenszins gerust zijn geweest over den afloop, en men kan er op aan dat het gevecht aan Japan meer gekost heeft dan een kruiser en 10 torpedobooten. Dit laatste hooge cijfer doet vermoeden dat de, nog meer om hun vermetelheid dan om hun
sucees, vermaarde Japansche torpedoboot-bemanningen weder wonderen van zelfopoffering hebben bedreven. En zoo ooit dan was deze hier noodig. Zoo ooit in dezen oorlog dan gold het »er op of er onder” thans voor Japan. Heel ’s lands toekomst hing aan den uitslag van dit gevecht. Ware de Russische vloot geslaagd , in betrekkelijke sterkte naar Wladiwostok te ontkomen, dan zou de oorlog een phrase zijn ingetreden, waarin Japan onder aanmerkelijk ongunstiger omstandigheden zou vechten dan in het begin van den strijd. En nu — Rusland ziet voor de derde maal zijn naam als zeemogendheid geschrapt. De heldhaftige poging de krijgkans te doen keeren door verovering van de heerschappij ter zee, heeft gefaald. De Japanners zijn daardoor ook weder vrij in hun bewegingen te land, die dreigden, ernstig in verwarring te worden gebracht. In Europa moet de verpletterende nederlaag der Russen bezorgdheid wekken, vooral in Frankrijk, dat door de verdekte hulp aan de Russische vloot verleend, ontwijfelbaar de wraakzucht van het Japansche volk heeft opgewekt — een volk dat niet vergeet. De beleefdheid dezer dagen door prins Arisoegawa te Parijs betoond, bewees, hoezeer Japan dit nu tracht te bewimpelen. De zeeslag bij Tsoesjima waarover de telegrammen heden nog wel nadere bijzonderheden zullen brengen, zal in verschrikkelijkheid slechts weinig achterblijven bij den slag bij Trafalgar juist bijna een eeuw geleden (21 October 1805) tusschen de Engelsche vloot onder Nelson en de vereenigde Eransch-Spaansche vloot onder Villeneuve en Gravina. Deze laatste verloor 19 schepen en 10,000 matrozen en soldaten. Admiraal Villeneuve werd gevangen, Gravina stierf aan zijn wonden, Nelson sneuvelde in deze roemrijkste zijner overwinningen. De volgende Russische oorlogsschepen zijn gezonken in den zeeslag bij Tsoesjima: Linieschepen: Borodino en Imperator Alexander III; gepantserde kruisers: Admiral Nachimof, Dmitri Donskoj, Wladimir Monomach; het kustpantserschip Admiral Oesjakof; pantserdekkruisers: Swjetlana; Zjemsjoeg, transportschepen: Kamtsjatka (drijvende werkplaats) en Intessim. De Japanners vermeesterden de linieschepen Orel en Imperator Nikolaj I; de kust-pantserschepen Admiral Senjawin en General-Admiral Apraxin. Tezaam: tien schepen gezonken, vier vermeesterd.
"RUSLAND en JAPAN.". "Bredasche courant". Breda, 1905/05/31 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324085:mpeg21:p00001
VAN MARIE CORELLI, vertaald door HILBERTA. 15. Hij zal zich van tijd tot tijd wel eens gewasschen hebben, dat lijdt geen twijfel, maar toch had zijn huid iets van die bijzondere kleur, waarover Lady Macbeth klaagt, als ze zegt—«Al de parfums van Arabie zouden niet in staat zijn er eenige kleur of heerlijkheid in te brengen! «Jaundice” grinnikte de kleine dokter. »Nu ik geef hem nog hoogstens een jaar en dan is het gedaan met hem. Hij rookt veel te veel, drinkt te veel whisky, en dat bij al zijne teleurstellingen 1 Al concentreert zich ook altijd weer zijne verbeelding op zichzelven, hij kent geene vroolijkheid, geen scherts geen vriendelijkheid. Dit alles werkt slecht op de gezondheid, zoo slecht als er maar iets zijn kan 1 Maar, lieve Hemel, wat komt het er ook op aan; geen mensch zal hem missen 1” Hij wreef zich eens triomfantelijk in de handen. Intusschen zat de rijmelaar, wien dit doodvonnis gold op een kleinen afstand aan een tafeltje en schreef over zichzelven: «Als Shelley een dichter was, als Byron dien lof verdient, als we Shakespeare den koning der zangers en der tooneeldichters noemen, dan is Aubrey Grovelijn ook een dichter, die met deze groote mannen in eenen adem verdient genoemd te worden. Bezielende gedachten, schoone zegswijze en een gemakkelijk, schitterend rythmus kenmerkten Grovelijns muze, evenals die van Shakespeare. Wij gelooven dat de begaafde zanger recht heeft op onzen lof, en dat wij Engeland een dienst bewijzen, wanneer wij zijne aandacht inroepen op dit genie, dat belooft zijne tijdgenooten verre te zullen overtreffen in oorspronkelijkheid en grootsche gedachten 1” Een flinke streep er onder, en hij stopte zijne recensie in eene enveloppe, en schreef er het adres van het dagblad bureau op, waaraan hij werkzaam was, onder den eenvoudigen naam van Alfred Brown. Alfred Brown behoorde tot de voornaamste critici van dit blad, en als Brown prees hij zichzelven in den persoon van Aubrey Qrovelijn. De groote redacteur van
deze krant was de helft van den tijd op de jacht, of vermaakte zich met den een of anderen sport, hij kende Brown zoomin als Grovelijn, eri bekommerde zich dus in het minst niet over zijne beoordeelingen. Het publiek, dat Grovelijn met Shakespeare vergeleken zag, besloot oogenblikkelijk, dat dit eene grap moest zijn, en het vermeed zijne boeken zoo zorgvuldig als waren het giftige adders. Vandaar de vieze kleur van Brown—Aubrey—Grovelijn. — Zijne boeken werden niet verkocht ? Hij frommelde zijne lofrede over zijn eigen laatste product in zijnen zak, en liep op den dokter toe om zijne sigaar aan de zijne optesteken. «Hebt ge de kranten van vandaag al gelezen ?« vroeg hij gemelijk, terwijl hij zich iu een stoel wierp en met zijne magere hand door zijne verwarde krullen ging. «Ik heb ze juist even doorgeloopen” hernam de dokter onverschillig. ,lk lees echter nooit anders dan de telegrammen.” De dichter trok verwaand zijne wenkbrauwen op. »Zoo ? En wenscht ge dan cok niet geïnfluenceerd te worden door den vloed en eb van alle gebeurtenissen hier onder de zon?” vroeg hij. ,Maar ge znlt toch wel die bespottelijke aankondiging gelezen hebben van dat nieuwe boek van die afschuwelijke vrouw, die Delioia Vaughan! Hoe belachelijk! Een oplaag van honderdduizend exemplaren ; het is een groote leugen ! «Het is eene onbetwistbare waarheid!” riep eene vroolijke stem met een prettig accent en een man met een aangenaam uiterlijk, schitterende oogen en een opgestreken snor stond eensklaps voor onze vrienden. nik ben de uitgever, en dus weet ik het!” Er volgde een oogen blik van stilte. De heer Grovelijn lachte boosaardig, en trachtte zijne vloermat een weinig in orde te brengeD, nWanneer,” ging de uitgever voort szult ge in staat zijn, mij ook zoo’n dienst te bewijzen, mijnheer Grovelijn?” Dokter Dalley lachte, de dichter fronste het voorhoofd jMijnüeer” zei Grovelijn, «mijn werk past niet in dezen tijd, die slechts geheele geslachten van idioten oplevert; ik vertrouw mijn naam en mijn werk aan de rechtvaardigheid van de nakomelingschap 1” »Dan moet je je ook tot de uitgevers der nakomelingschap wenden, vindt u ook niet, mijnheer Granton ?’’ raadde dokter Dalley aan, terwijl hij een oogje knipte tegen den uitgever, die, omdat hij aan het hoofd stond van eene rijke en invloedrijke firma
door al de arme knoeiers van de »Bohemian« met een gevoel van eerbied en vrees werd fbeschouwd. »Ja zeker!” zei Granton. »Wat mij aangaat, ik heb liever met Delicia Vaughan, nu Barones Carlyon te doen. Haar nieuw boek is een meesterwerk ; ik ben trotsch dat ik er de uitgever van ben. En ik geloof werkelijk, dat het voor den goeden smaak van het publiek getuigt, dat het er zoo hard voor loopt.” «Och kom, ze kan niet schrijven!” gromde Grovelijn. «Hebt ge wel eens ooit eene vrouw ontmoet, die dat kon ?” nik heb wel eens vau George [Elliot gehoord, merkte Dalley op. »Eene oude hen , die meende, dat ze kraaien kon!” zei de dichter met diepe verachting. «Ze zal spoedig vergeten zijn, als had ze nooit bestaan, en wat die Vanghan betreft, die staat nog eenige graden lager dan zij, en behoorde alleen maar voor de ,/London Journal« gebruikt te worden 1” Granton keek hem eens aan en beet op zijne lippen om een’ glimlach te verbergen. »Het komt mij voor, dat ge toch welzoudtwenschen in mevrouw Carlyons schoenen te staan, mijnheer Grovelijn,” zeide hij. Grovelijn lachte, met zulk een scherpe klank in zijn lach, dat dokter Dalley oogenblikkelijk eene aanteekening in gedachten maakte over «Miltzuchtige Hysteria,” terwijl hij hem met een kennersblik aanzag. »Ik niet! riep hij uit. «Iedereen weet, dat haar echtgenoot meer dan de helft van hare boeken voor haar schrijft!” «Dat is een leugen!” zei eene klankvolle heldere stem achter hem. «Haar man is een even groote ezel als jij bent!” Grovelijn keerde zich trotsch om , en stond voor Paul Valdis. Er volgde een oogenblik van verrassing en verwarring. Verscheidene heeren stonden op, en kwamen vooruit om te zien wat er gaande was. Dokter Dalley wreef zich in de handen, in het heerlijk vooruitzicht van een «standje,” maar niemand sprak of trad tusschenbeide. De twee mannen, Grovelijn en Valdis, stonden tegenover elkander; de een met plebeische trekken en valsche gemaakte bewegingen , de ander imet een mannelijk, heldhaftig figuur, open gelaat en beschaafde manieren, terwijl zijne oogen vlamden voor recht en rechtvaardigheid. «Ge beschuldigt mij van leugen, mijnheer Valdis 1” siste Grovelijn, «en ge noemt mij een’ ezel!”
»Ja” fhernam Valdis koel. «Het is zeker een leugen, dat Lord Carlyon de helft der boeken van zijne vrouw schrijft. Ik heb eens een briefje van hem gehad, waaruit mij bleek dat hij de spelregels niet kende, hoeveel te minder zou hij zich dan grammaticaal goed kunnen uitdrukken. En natuurlijk zijt ge een ezel, wanneer ge gelooft, dat hij iets goeds op het gebied der literatuur zou kunnen verrichten ; maar dat geloofdet ge ook niet — ge zeidet het alleen omdat ge jaloersch waart op de reputatie eener vrouw !” «Ge‘zult mij hiervoor voldoening geven, mijnheer Valdis!” riep Grovelijn, terwijl hij woedend in zijne krullen greep, «Bij den kemel, ik wil voldoening hebben !” «Wanneer ge wilt en hoe ge wilt” hernam Valdis bedaard. «Nn en hier, als ge het goed vindt, en de leden een duel in de club veroorlooven.” Een luid geroep van «Neen, neen!« en hartelijk gelach, overstemde zijne woorden. Iedereen in de „Bohemian” kende en vreesde Valdis; hij was de invloedrijkste van de vergadering, endegevaarlijkste wanneer men hem beleedigd had. «De naam van Barones Carlyon kan eigenlijk geen twistappel zijn voor ons stumpers op het gebied van letterkunde en tooneelspel” ging hij voort. «Ze schrijft geen verzen, dus staat ze u niet in den weg mijnheer Grovelijn, evenmin zal ze aanspraak maken op uw recht op de nakomelingschap. Ze is geen actrice, en dus zal ze mij mijne eer als acteur niet ontrooven, en ik geloof dat we beter deden, haar het onbetwistbare, fnstige genot van hare welverdiende reputatie te gunnen, en niet als vuile straat, jongens trachten haar door de modder te halen. Onze modder kleeft toch niet, weet ge. Haar boek heeft een overweldigend succes, en haar man zal ongetwijfeld wel van het financieel® profijt genieten 1” Hij keerde zich om en greep naar een paar bladen die op de tafel lagen. Grovelijn greep hem bij den arm, met een duivelschen trek op zijn gelaat. De pen is macktiger dan het zwsard, mijnheer Valdis,” merkte hij op. «O zoo! beteekent dat, dat ge mij in het volgend nummer van het stuiversblad «Clarion” wilt belasteren ? Best hoor ! De waarheid zal niet onderdoen voor een wereld vol laster.” (Wordt vervolgd.)
"DELICIA". "Bredasche courant". Breda, 1905/05/31 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324085:mpeg21:p00001