EERSTE BLAD.
Zij, die zich met Juli a. s. op deze
COURANT abonneeren , ontvangen de nog in deze maand verschijnende nummers gratis
Veranderingen in advertentiën celieve
men steeds op den dag der uitgave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering fcan worden ingestaan. DE UITGEVERS.
Behangerij. Bedden fabriek. «EK VEIMVEN, Veemarkt 82. Interc. ïelepli. 212. BREDA. Magazijn „De Vlinder ’. inpricM voor pheele IIDBILEEK. GROOTE KEUZE X VAN Tapijten, Gordijn- en Meubelstoffen, Behangselpapier, Meubelen. Eenigst adres voor gegarneerde Wiegen, Luiermanden , enz. Stoffeerderij. Meubel fa briek.
BEKENDMAKING. VERKIEZING LEDEN GEMEENTERAAD. De BURGEMEESTER der gemeente Breda; Gelet op art. 3 van het Koninklijk besluit van 8 Mei 1897 (Staatsblad n°. 144), gewijzigd bij dat van 10 Januari 1901 (Staatsblad n°. 27); Brengt ter openbare kennis, dat de formulieren voor de opgaven van candidaten voor de periodieke verkiezing van leden van den gemeenteraad, welke op 27 Juni a. s. zal plaats hebben, van heden af ter secretarie dezer gemeente kosteloos verkrijgbaar zijn. Breda, 10 Juni 1905. De burgemeester voornoemd, Ed. GULJÉ, BEKENDMAKING. VERKIEZING LEDEN GEMEENTERAAD. Burgemeester en Wethouders van Breda; Overwegende, dat op 27 Juni a. s. alhier de verkiezing zal plaats hebben voor: «. twee leden van den gemeenteraad in district I; b. twee leden van den gemeenteraad in district II; c. drie leden van den gemeenteraad in district III; Gelet op art. 9 der gemeentewet; Hebben besloten te bepalen, dat de stemming voor de hierbedoelde verkiezing, zoo noodig, zal plaats hebben op Dinsdag 11 Juli a. s. en de herstemming, zoo noodig, op Dinsdag 26 Juli d. a. v. Breda, 10 Juni 1905. Burgemeester en wethouders voornoemd: Ed. GUL JE, burgemeester. A. R. VERMEULEN , secretaris. VERORDENING, houdende opheffing van het verbod tot bet verstrekken van sterken drank in bet klein op den openbaren weg, naar aanleiding van art. 11 der drankwet. Art. 1. Aan vergunninghouders, bedoeld bij letter a van het tweede lid van art. 1 der drankwet, kan, op hunne aanvrage, door burgemeester en wethouders, tegen afgifte van een verlofbewijs, worden toegestaan, sterken drank in bet klein te verstrekken op den openbaren weg.
Den verlofhouder wordt een exemplaar dezer verordening uitgereikt. Art. 2. Het verstrekken van sterken drank in het klein mag slechts geschieden op dat gedeelte van den openbaren weg, dat onmiddellijk grenst aan het perceel, waarin zich het lokaal bevindt ten aanzien waarvan de vergunning is verleend, en alleen indien en voor,zoover den vergunninghouder voor dat gedeelte door burgemeester en wethouders vergunning is verleend tot bet plaatsen of hebben van stoelen en tafels. Art. 3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, in verband met de betrekkelijke bepalingen in de algemeene politieverordening dezer gemeente, hetzij voor korteren of langeren tijd, het gebruik van den openbaren weg voor het doel in deze verordening omschreven, op te zeggen. Art. 4. Wanneer door den vergunninghouder gehandeld wordt in strijd, hetzij met deze verordening , hetzij met politiebepalingen en met voorschriften der drankwet, ofwel wanneer ongeregeldheden plaats hebben, kan door burgemeester en wethouders tijdelijk of voorgoed het verlof tot het verstrekken van sterken drank in het klein op den openbaren weg ingetrokken worden. Art. 5. Yan het bekomen van bet verlof, bedoeld in art. 1. zijn uitgesloten de houders eener vergunning voor den verkoop van sterken drank in het klein alléén aan logeergasten. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van den raad der gemeente Breda 10 Juni 1905. Ed. GUL JÉ, Voorzitter. A. R. VERMEULEN, Secretaris.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1905/06/18 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324095:mpeg21:p00001
Natuur in volle pracht ontbioeid, En ’t vog’lerkoor nu zingend stoeit. Tiiampe. In het tijdperk der natuur herleving, dat thans is voltooid, moet een gevoel van verrukking elk hart doortintelen. Wij hebben ze zien wederkeeren, achtereenvolgens en vele tegelijk, al de mooie dingen, welker verdwijning ons met weemoed vervulde, het uitbottend groen, van dag tot dag toenemende in helderheid en ontwikkeling, zoo terecht als de kleur der hoop begroet; de gevederde gasten in het lommer en langs de velden, wier jubelzang ons opheft, ons onttrekt aan de zelfkwelling van sombere gedachten. Wij voelen ons overgoten met den gouden gloed, die het Oog van den Dag uitstort over alles wat het bereiken kan — ’t is als eene herleving, een opwekking uit den dood. Vreugde, blijheid, vroolijkheid, zij beteekenen hetzelfde en het verschil lijkt alleen gelegen in de mate van luidruchtigheid, waarmede het gevoel zich uit, zij zijn des levens echte schat. Want bet geluk is niet een toestand, die door bepaalde, nauwkeurig te omschrijven gegevens wordt aangegeven, het is een stemming, een staat der ziel, meer dan men wil erkennen, onafhankelijk van stoffelijke gaven. Dat heerlijke, hetwelk den eenvoudigen en kleinen niet ontgaat ten bate van hen, die door omvang van hun weten of de macht van hun bezit tot de bevoorrechten zijn te rekenen — dat niet te omschrijven gevoel van verheugd te zijn, alleen daarom dat wij leven, het is inderdaad het beste wat het leven ons geeft. Een aanleg om vreugde te kunnen smaken, kan natuurlijk niet ontbreken Een voor de hand liggende voorwaarde is gezondheid. Wie het gevoel mist, dat zijn kracht hem in staat stelt te grijpen naar hetgeen het leven genotvol
maakt, die bij elke beweging de waarschuwingen van pijn, van lichamelijke smart moet vernemen, is minder vatbaar voor de opwellingen eener vreugde, die de geheele ruimte vullen kan van een gezonde ziel. En ook de laatste kan ontbreken, als de woning waarin zij huist toch goed is. Wij kennen en beschouwen met innige deernis menschen, door een opvolging van rampen zoozeer ter neder gedrukt, dat zij niet meer zich kunnen verheffen om het gelaat naar de zon te keeren, voor altijd geknakten, neergeslingerd door de stormen des levens, die zelfs de gedachte aan troost, de hoop op geluk hebben laten varen. Om een bron mild en onbelemmerd te doen vloeien, moeten wij zorg dragen haar niet te versperren of te verstoppen. Het inwerpen van onreinheden is altijd gevaarlijk, daar zij de uitstroomingen kunnen tegenhouden. En nu is ’twel waar dat het zonlicht wordt uitgegoten over goeden en boozen, maar de uitwerking op beider gemoed is geenszins gelijk. Al is de vreugdebron dezelfde, het vermogen dat haar wateren hebben is zeer onderscheiden, ’t Is te vergelijken met de draadlooze telegrafie; als seingever en ontvanger niet op dezelfde stemming zijn gebracht, heeft er geen overdracht plaats. Goed te zijn is de voorwaarde om ware vreugde te genieten; deze wordt sterker naarmate aan die voorwaarde meer voldaan is. Onze zeer onvolmaakte en door het egoïsme beheerschte natuur, is geen onoverkomelijk beletsel om in het paradijs der vreugde te worden toegelaten, mits wij doen ais de Mohamedaan, die zijn schoeisel aflegt als hij de moskee binnentreedt, zoo dienen wij den druk der baatzuchtige begeerten achter te laten, die in de heilige omgeving niet gedoogd worden. Dit wordt niet altijd genoegzaam ingezien en vandaar dat niet zelden een surrogaat van vreugde de plaats der echte inneemt, ja dat de smaak zoozeer is verbasterd, dat aan gene de voorkeur wordt gegeven. Menige voldoening van welken aard ook, wordt behaald ten koste van een ander en is dan het doel bereikt, dan vervult zeker gevoel het hart, dat kunstmatig voor vreugde wordt gehouden, die men door zelfbedrog misleid, voor de echte aan ziet. Maar zij is niet blijvend, zij verwarmt niet en dat zijn twee kenmerken van haar onwaarde. Het is de kortstondige vreugde van den speler, die het voor hem gunstige cijfer heeft zien verschijnen; als hij even nadenkt moet hij wel beseffen, dat zijn zoogenaamd geluk de teleurstelling van anderen tot grondslag heeft. Het is de trots van den gladiator in het Romeinsche worstelperk, die zijn neergevelden tegenstander den voet op de keel zet, maar bij de toejuichingen van het op bloed beluste publiek, toch bedenken moet, dat hij ook weldra de onderliggende kan zijn. De ware vreugde is rein en onbaatzuchtig, zij geeft meer dan zij voor zichzelve heeft verkregen.
Dat is de vreugde ontsproten uit medegevoel, waardoor uit hetgeen omgaat in het gemoed van anderen weerklank gevonden wordt waardoor smart en blijdschap beide gedeeld worden, eigen aandoeningen zich vermengen met die van tweeden en die men slechts aantreft bij de besten onder de menschen. Men zal tegenwerpen dat deze eigenschap bij ieder voorkomt en dat dus de uitdrukking »de besten onder de menschen” niet op haar plaats is. Maar ’tis niet het conventioneele glimlachje of de gelukwensch met natuurlijk nagebootste aandoening uitgesproken, waardoor dit medegevoel zich uit. ’t Moet zijn waarachtige vreugde, gevoeld over het geluk van een ander, van vreugde die in kracht gelijk is aan het gevoel van geluk bij den tweede. — En dit komt veel schaarscher voor dan men zou denken. Het is de geheimzinnige wisselwerking die het altruïsme in het leven roept om ons tot betere menschen te maken en die vooral roerend uitkomt bij leed. — Dat is een heilzame werking van het lijden, dat het harten doet vinden met het onze kloppende in een en denzelfden slag, handen doet ontmoeten naar de onze zich uitstrekkende, om te steunen waar wij dreigen te bezwijken. Als iemand een drenkeling in zinkenden toestand naspringt, dan is het lang niet zeker, dat uit die daad redding kan voortkomen. Toch kon op dat oogenblik de man niet anders, het medegevoel overmeesterde hem. Hetzelfde, op andere wijze en zonder persoonlijk levensgevaar, overkomt ook iemand die getroffen door het leed, waarvan vaak eigen schuld de oorzaak is — wat het slechts kan verzwaren — te hulp komt zonder met die oorzaak rekening te houden; er wordt gehoorzaamd aan een natuurlijke aandrift. Doch wie denkt dat deze bij elk is aangeboren, vergist zich deerlijk. Dat treffende en veredelende medegevoel komt slechts voor bij de »besten onder de menschen”, die Thampe omschrijft als: Enkele wondere bloemen in een perk van rozen. Om vreugde te smaken moeten wij trachten onze begeerten te beperken en de dingen op hun juiste waarde taxeeren. Vreugde gevoelen over het bezit van dingen die wij niet liefhebben, dat kan niet. Nu komt ’t er meest op aan, waar de schatten zijn waarnaar het hart haakt. Wie zijn arbeid, zijn levenstaak op prijs stelt, vindt in elke overwonnen moeielijkheid in iedere welvolbrachte taak een bron van vreugde, een zuivere bron, ook niet vergiftigd of verontreinigd door bijmengsels der zelfzucht. Vreugde voelen en vreugde kweeken gaan samen. Deze schoonste der gaven bloeit niet het meest en het best in de eenzaamheid, haar aard is zich te verspreiden. Middelen daartoe bezit zij genoeg — haar voorbeeld is opwekkend, haar aanraking prikkelend, haar lach klinkt ver in ’t ronde. Is zij echt, dan steekt ook zij heel graag de handen uit
om te helpen wanneer ’t noodig is, om alzoo door het wegnemen van bezwaren haar lieflijk rijk uit te breiden. Ook heeft zij tot hare beschikking de veelsoortige middelen der kunst; zij schildert met woord en beeld, zij toovert met klanken en kleuren en vormen. En al kan zij niet den sluier der vergetelijklieid leggen over doorgestaan leed, niet het oog doen sluiten voor de droefenissen van het tegenwoordige en evenmin waarborgen geven, dat de gunstige omstandigheden van dezen dag niet reeds morgen zullen geweken zijn — toch is haar heerschappij onbetwistbaar. Zij geeft wat wij allen noodig hebben voor gisteren, voor heden, voor al de dagen die nog komen zullen, kracht om te berusten, moed om te dragen, hoop om af te wachten.
"VREUGDE.". "Bredasche courant". Breda, 1905/06/18 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000324095:mpeg21:p00001