tiet parijsene oiaa moene veroaast zien over de lijdelijke houding der Belgische regee ring in de isah Joris. «Uit een internationaal oogpunt” schrijft het blad, «en zonder uitsluitend het geval van Joris te beschouwen is het betreurenswaardig dat een mogendheid, die formeele tractaten achter zich heeft, aldus zijn meest onbetwistbare rechten vallen laat. Daar is een gevaarlijk precedent. België heelt het recht en den plicht, zelf den Belg Joris te vonnissen. De rechtspleging is een essentieele plicht van de souvereiniteit der Staten, hoe onaangenaam zij ook ten opzichte van lastige bondgenooten moge zijn ; er van afstand te doen is een zwichten, dat te Konstantinopel dubbel ongewenscht schijnt”. In een toespraak van den Paus tot de in consistorie vergaderde kardinalen, zeide deze dat hem groote droefenis en vrees waren berokkend door de houding van volken, welke tot dusver i katholieke naties” hadden ge-
heeten. «De oudste dochter der Kerk (r rankrijk) is het onderwerp van onze zeer ernstige ongerustheid en zorg, met het oog op haar huidige wetgeving, welke zich richt tegen de Kerk, en welke werd uitgevaardigd tegen alle rechtvaardigheid in. Daarover zullen wij ons ernstig en met grooten na Iruk uitspreken op een gelegener tijdstip. De getrouwen moet putten uit hun tegenspoeden, welke het geloof versterken, het vertrouwen in Gods voorzienigheid doen toenemen, welke vroeger de volkeren ontvankelijk maakten voor verheffing, en die op den bepaalden tijd frust en vrede zullen doen heerschen.” De Paus eindigde zijn toespraak met de wijding van nieuwe kardinalen. Bij eene verkiezing in het 2de arrondissement van Budapest voor een vacanten zetel in het Huis van Afgevaardigden is de cantlidaut der OnafhankeïijkHeidspartiJ gekozen met een vrij groote meerderheid van stemmen boven zijn tegen candidaat, die niemand minder dan de Minister van Onderwijs was. Zelfs veel ambtenaren hebben, naar men verzekert, tegen den Minister gestemd. Deze nederlaag der Regeering werd door de mannen der coalitie met uitbundig vreugdebetoon begroet. De Conferentie te Algesiras, die schijnt de groote wolk, welke zich boven Europa samenpakt. Duitschland heeft de conferentie afgedwongen , maar de mogendheden, Frankrijk aan het hoofd, schijnen alles in het werk te stellen om van Algesiras een politieke nederlaag voor Duitschland te maken. Tot dat doel moet Frankrijk druk bezig zijn Spanje te winnen. Het belootde zelfs verwijdering van de Fransehe factorijen in Melilla, wanneer Spanje, Frankrijk op de conferentie steunt. Woensdag zal Rouvier over de buitenlandsuhe aangelegenheden spreken; moge hij er in slagen wat meer blij licht te ontsteken. Bij alle donkerheid blijft het intusschen een groot lichtpunt, dat Engeland een liberaal ministerie gekregen heeft en dat Campbell Bannerman een gelukkige ministerskeuze deed. De Engelsche khaki-ministers zijn vooreerst uitgepraat.
"Algemeen Overzicht.". "Bredasche courant". Breda, 1905/12/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000325034:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1905/12/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000325034:mpeg21:p00001
Zitting van gisteren, Voortgezet worden de beraadslagingen over de begrooting van Buitenlandsche Zaken, waarbij de Minister van Buitenlandsche Zaken zijn rede van Zaterdag nog eenigszins aanvult De Minister heeft den consul-generaal te Riode Janeiro voor Minister-Resident voorgedragen als erkenning zijner verdiensten. De grief tegen den heer Palm was, dat hij geen jaarlijksche rapporten inzond. Maar dat laten andere consuls ook wel achterwege. En trouwens, de heer Palm (zond in den loop van het jaar herhaaldeüjk mededeelingen die belangrijk waren en aan het Departement zeer op prijs werden gesteld. In verband met het gebeurde met de heeren Catz van Aalten en Domela Nieuwenhuis in Duitschland betoogde de Min- dat Duitschland tegenover anarchisten precies gelijk handelt als andere Staten. Domela Nieuwenhuis vroeg zelf niet om inmenging van een consul. Het initiatief ging hier van den consul uit. In dit geval heelt
dat initiatief niet tot moeinjisneaen geieia. Maar dat zou wel het geval kunnen zijn en daarom is de Minister niet bereid onze consuls te instrueeren om in voorkomende gevallen het initiatief tot inmenging te nemen. De verschijning van onze schepen te Tanger tijdens het Marokkaansche geschil was uitsluitend vlagvertoon; wij hadden niet de minste bedoeling ons aan de zijde van Duitschland te scharen. Wel neemt de Duitsche vertegenwoordiger onze belangen waar, maar hij verscheen als Nederlandseh vertegenwoordiger aan boord onzer schepen. Bij repliek erkende ook de heer Van Nispen de verdiensten van den beer Palm. Maar hij bleef diens benoeming betreuren omdat de heer Palm is Deensch onderdaan. Dat moest z.i. ontmoedigend werken op de Nederlandsche consulaire en diplomatieke ambtenaren. De heer Van Idsinga sloot zich bij deze meening aan. De heer Van Asch van Wyjch achtte de belangrijke en veelzijdige quaestie van een toenadering met België niet rijp voor bespreking. De artikelen van den heer Eugene Baie in de Petit Bleu bieden geen soiiden basis voor zulk een bespreking. Een gemengde parlementaire commissie zou de punten van overeenstemming kunnen vaststellen. Men behoeft niet dadelijk aan een toenadering van defensieven aard te denken; men kan ook het vestigen bijv. op vereenvoudiging en vergemakkelijking van het verkeer. Spreker kwam er ten slotte tegen op dat de Minister zich minder gunstig had uitgelaten over den heer Baie, dien spreker kent als een strijder voor een gedachte; en als bekwaam publicist, gezien in zijn land en in Frankrijk. Op overlegging van een plan tot reorganisatie van den consulairen dienst bleef de heer Hubrecht aandringen. De h?er Roessingh verklaart zich in ’t belang van de grensbewoners tegen opheffing van grenskantoren. Ook vroeg hij inlichtingen omtrent beweringen als zou van uit Duitschland onze belasting worden ontdoken door invoer van met suiker vermengde honingraten. De heer De Beaufort hoewel in ’t algemeen niet vóór de benoeming van vreemdelingen tot minister-resident, achtte wel termen aanwezig om den heer Palm tot dat ambt te benoemen. Spr. maakte voorts o.a. wijzende op Amerika, bedenkingen tegen Tak’s denkbeeld van algemeene ontwapening. In zijn repliek critiseerde de heer Tak de Vredesconferentie, die door ernstige mannen moeilijk zoo genoemd kon worden. Toen spr. de Russische toestanden schetsende, betoogde, dat tienduizenden menschenlevens zijn opgeofïerd aan een symbool van een gedrukt uitgemergeld volksleven bet symbool van moorden op Joden en anderen werd hij door den Voorzitter tot de orde geroepen. De heer Van Karnebeek beweerde dat de beer Tak de beteekenis der Vredesconferentie heeft onderschat. Bij het verder debat verdedigde de Minister tegenover den heer Van Idsif ga het wachtgeld aan den heer Van Weckherlin toegekend. De begrooting van Buitenlandsche Zaken werd daarna aangenomen.
"Tweede Kamer.". "Bredasche courant". Breda, 1905/12/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000325034:mpeg21:p00001
•ftecierlana en tseigte. «Elles doivent s’allier« schrijft Eugène Baie boud boven zijn laatste artikel in het ■M mi i nu m n inii ui - imirruiiiii'iiimi r min {
Petit Bleu, waarin hij onder dankbetuiging tan de redactie voor de betoonde gastvrijheid, ifscheid neemt van zijn lezers. Dit slot-artikel jevat zijn program van actie, de samenvatting van hetgeen hij noemt de practische jplossingen van de vraagstukken, door zijn mderzoek aan de orde gesteld. Het is iweeërlei. Het zijn eerst oplossingen van nternalionalen aard, welker toepassing tot alle polititieke gemeenschappen uitgebreid sou kunnen worden; ten tweede die waarmee staathuishoudkundige beginselen gemoeid zijn af die met het volkenrecht verband houden. Wat de eerste soort betref soms de heer Baie eenige denkbeelden op door verschillenden uitgesproken als a. vermindering van het post- en telegraaf-tarief (Van Nispen tot Sevenaer, Vandervelde); b. spoorwegovereenkomst (Leeuwarder Courant) ; c. unificatie van de Arbeidswet; erkenning van diploma’s in een der beide landen uitgereikt; d, executie van de vonnissen in een der beide landen uitgesproken (Van Rijswijck, Vandervelde); e. vereenvoudiging van de formaliteiten van naturalisatie (Vandervelde); f. instelling van militaire-attachés te Den Haag en te Brussel (generaal De Petit); g. instelling van een jaarlijksch congres voor har.del, nijverheid en koloniën (Leeuwarder Courant), Tot de quaesties der tweede categorie brengt Baie : a) de douane-unie; b) de samenwerking der strijdmiddelen. Hecht Baie voor het oogenblik de meeste waarde aan de punten der eerste categorie daaruit volgt niet, ze-t hij, dat men de regeling der andere maar aan den tijd moet overlalen. Dit is zoo weinig zijn meening, dal hij met een groot aantal (»une pleiades I) schrijvers en economisten werkt aan een dik boek waarin de historische, moreele, douamère en defensieve quaestie van haar ver< schillende kanten wordt bekeken. Dit boek zal in Januari voor een spotprijs te krijgen zijn. Voorts zal een Ligue Hollando-Belge” tal van vergaderingen en voordrachten houden, een en ander om het rijp worden der problemen van de tweede groep te verhaakten. De directeur van Le Petit Bleu zegt een artikel toe, waarin hij de eerste uitkomsten van den veldtocht voor een Holland-Belgisch verbond belooft na te gaan. Bijna zelf slachtoffer. Te Oosterbeek sprong Zondagnamiddag plotseling een dame voor de in gang zijnde stoomtram naar Arnhem. Zij kwam met de machine in aanraking, viel en liep een hoofdwonde op. Eerst werd aan een poging tot zelfmoord gedacht, doch het bleek dat de dame haar voer de tram loopend hondje wilde grijpen; ten einde het voor overrijden te behoeden. Ben vierde speelhuis. Te Vaals zal een vierde speelbank opgericht worden, n.1. ter restauratie van J. Fouders. Dus gelegenheid genoeg om zijn speellust bot te vieren. Het schijnt, dat deze inrichtingen goede zaken makeD. Het bezoek aan de reeds bestaande, vooral aan die van den heer Sch., is dan ook overdruk. (L. K.) Gestikt. Zondagochtond was de huisknecht van den heer De Bije te Haarlem, buiten zijn gewoonte
om, niet op tijd aan de woning van zijn meester, die zich daarom naar het huis van zijn knecht begaf om te vernemen wat er aan haperde. Hij kreeg geen gehoor, waarschuwde de buren en een van deze met een ladder binnengeklommen, vond den knecht, Dubbeldam, met zijn echtgenoote te bed, hij met den eenen arm op den grond en dood, zij nog kreunend. Wat was er gebeurd ? Vóór het naar bed gaan, had Dubbeldam de schuif van de vulkachel half dicht gedraaid, blijkbaar was die verder dicht gevallen en was er kolendamp ontsnapt, waardoor D. gedood is. De vrouw leeft nog. D. was een zeer oppassend man, pas 25 jaar oud en nog niet lang gehuwd. Werkloozen. Te Amsterdam is gireren in den namiddag in een lokaaltje op den Achterburgwal een bijeenkomst gehouden van werkloozen, arbeiders meerendeels uit de bouwbedrijven of aanverwante vakken. Er waren daar velen, die bitter klaagden over het gebrek, dat in hun gezinnen werd geleden, en sommigen spraken het uit dat ze honger hadden. In den voorzitter, een klein, mager schildertje, met hoekige kaakbeenderen, in een kaal groen jasje gekleed, typeerde zich heel de vergadering. Lang is er gesproken, heftig soms, maar ook berustend, over het »what to do?” Bedelen willen ze niet. Een openbare collecte mag trouwens van den burgemeester niet worden gehouden. Ze zullen een circulaire laten drukken en langs de huizen vragen om werk. Zë gaven hun namen op en hun adressen en strompelden toen de trap af, de werkloozen. Vergaderd waren hier meer dan honderd, maar de secretaris zei, dat er meer dan duizend in ’tgeheel waren, de meesten met groote gezinnen van vijf, zes kinderen. De secretaris is J. J. Bruijnsleen, Jan Hansenstraat 94. De moord te Enschede. Nader blijkt, dat het bloedige drama, Zaterdagnacht te Enschedé afgespeeld, het gevolg is geweest van een waar dronkemanstooneel. Het moet vast staan, dat ter R. geen opzet heeft gehad om iemand te dooden. Het is dan jook toeval, dat zijne pleegmoeder is getroffen. Gestikt. Zondagmorgen 10 uur is in een woning aan den Sumatraweg 35 te Rotterdam gestikt op zijn bed gevonden de 50-jarige bootwerker J. Verhagen. Bij onderzoek bleek, dat in het benedenhuis, waarin de spreekkamer van dr. Bohré is gevestigd, de gaskroon gezakt was, waardoor de gasdampen door den vloer naar boven waren gestegen. De man was weduwnaar en woonde geheel alleen. Dr. Kuyper te Sinyrua. The Levant Heratd van 5 dezer bevat, naar het N. v. d. D. meedeelt, de volgende mededelingen omtrent Dr. Kuypers verdere reis in het Oosten: Dr. Kuyper, de gewezen voorzitter van den Nederlaudschen Ministerraad, die, na een uitstap in Anatolië, te Smyrna was aangekomen, heeft deze stad Zaterdag verlaten; om zich te begeven naar Jeruzalem en verder naar Egypte en naar Griekenland. Te Smyrna heeft Dr. Kuyper aan Dr. Zurukzoglou, directeur van de Eéforme, zijne indrukken medegedeeld welke hij verkregen had op zijne reis naar Koniah en andere deelen van Anatolië, Overal was hij met warmte ontvangen. Vooral de autoriteiten van Koniah en AfionKarahissar hebben hem schitterend ontvangen. Dr. Kuyper heeft ook Efeze bezocht. „Die tocht.” zeide hij „heeft al mijne wenschen vervuld: Zijne Hoogheid de Vali had mij een extra trein aangeboden, en een bezoek van drie uren aan die machtige ruïnes aldaar, heeft op mij een diepen indiuk gemaakt. »Met de grootste belangstelling heb ik geluisterd naar de verklaringen, welke de Oostenrijksche oudheidkundigen, belast met de opgravingen, mij gaven over de gebouwen en de voorwerpen, welke zij aan den dag brachten. Ik zal de herinnering aan die wonderen bewaren, evenzeer als die aan de vriendelijke voorkomendheid, welke men mij bewezen heeft. Saïd Pacha, de waardige zoon van uwen Gouverneur-Generaal, is zoo vriendelijk geweest mij op dezen tocht te vergezellen en te zorgen, dat niets ontbrak om mij het bezoek aan Efeze zoo aangenaam mogelijk te maken. Ik heb geen woorden genoeg om mijn dank te uiten.” Sprekende over de leden van de Nederlandsche kolonie te Smyrna, heeft Dr. Kuyper gezegd, dat wij vooruitgaan en dat zij de traditiën hunner voorvaderen voortzetten en onveranderlijk de liefde voor het moederland behouden. Ten aanzien van de veelbesproken toenadering tusschen Nederland en België heeft de gewezen voorzitter van den Ministerraad gezegd, dat die toenadering gewenscht wordt, dat hij een voorstander is van de verbroedering tusschen beide volken en dat hij een der aanstichters van die verbroedering is. De gestolen Schilderij. Wij deelden zegt het Hbld. reeds mede, dat uit het Rijks-Museum een schilderijtje gestolen is, doch dat de politie er in is geslaagd den dader op te sporen. Het schilderijtje behoort tot de verzameling oud-Italiaansche schilderijen en beeldhouwwerken van Prof. Otto Lanz, welke collectie door hbt Koninklijk Oudheidkundig Genootschap sedert eenigen tijd is ten toon gesteld in het zaaltje van het Genootschap in het Rijks-Museum, rechts van de Nachtwachtzaal. De vorige week Dinsdag te twee uur had een suppoost, die de gordijnen van het zaaltje openschoof, het schilderijtje, voorstellende een Madonna met zuigend kind, er nog zien hangen. Een uur later was het verdwenen. Bij onderzoek bleek, dat het koordje, waaraan het hing . . . vermoedelijk met een stomp mes was doorgesneden, het touw was uitgerafeld. De afmeting van het schilderijtje, 3( bij 22 c.M., liet toe, dat men het ODgemerk onder een groote jas bijvoorbeeld, kon mee nemen. Namens het Oudheidkundig Genootscha] zijn thans eenige der kleinere schilderijen vat de collecte Lanz met ijzerdraad inplaats vai met koord bevestigt en een der kleine schil derijen is aan de achterzijde voorzien vai ijzeren banden om te voorkomen, dat he paneeltje er uitgelicht wordt. Over de wijze waarop de politie in he bezit van het stukje kwam, vertelt het N v. N. het volgende: Donderdagavond om half tien vervoegde eer netgekleede, niet ongunstig uitziende heer var omstreeks 30 jaar zich in den winkel van der antiquair W. B. J. Wessels, Klovenierburgwal 69, met een in papier gewikkeld pakje dat den vorm van een schilderij had. Gewaarschuwd door een aanschrijving van de politie, kreeg de heer Wessels onmiddellijk achter docht en zijn kwaad vermoeden werd zekerheid, toen het pakje geopend werd en dr antiquaar de schilderij zag, waarop aan hel ondereinde te lezen stond t>Maria den Militada”. Toen de heer Wessels hem toevoegde, dal hij niet het koopen wilde, maar verplicht was het te houden en de polite te waarschuwen, voegde de onbekende heer hem toe: x>Dus u denkt, dat het gestolen is!” en pakte het weer in. De heer Wessels sloot de deur en liet door zijn zoon de politie waarschuwen. Twee rechercheurs namen de schilderij toen in beslag en brachten den man naar het bureau aan de Spinhuissteeg. De aangehoudene is een Amsterdammer, woonachtig in het Van Lennepkwartier. Hij geeft voor de schilderij niet gestolen, doch in een urinoir in het Vondelpark gevonden te hebben. De suppoosten van het museum moeten in hem geen bezoeker herkend hebben. De waarde van het gestolene wordt door professor Lanz geschat op ongeveer ƒ2000. Berner-Conventie. Door den heer D. A. van Waalwijk te Amsterdam is een adres gezonden aan tl. M, de Koningin naar aanleiding van het adres van den Nederlandschen Uitgeversbond, waarin werd aangedrongen op aansluiting van ons land bij de Berner Conventie. Adressant breekt daarin een lans voor het vrije vertalingsrecht en meent dat, waar de strijd tusschen voor- en tegenstanders daarvan niet tot een beslissing is te brengen, de aansluiting bij de Berner Conventie alleen kan worden beoordeeld van het stanpunt van het algemeen belang. En dit belang is niet in de plaats dat van de auteurs en van enkele uit gevers. Het belang van het volk bij goedkoop geestelijk voedsel is zeker niet minder groot dan dat bij goedkoop brood, terwijl adressant er voorts op wijst, dat de groote landen met 8 k 10 maal grootere bevolking zelf genoeg produceeren om in eigen behoefte te voorzien, waardoor het verklaarbaar is, dat zij hun grenzen trachten gesloten te houden. Ook vestigt de heer Van Waalwijk nog de aandacht op de groote behoefte aan vertalingen van werken op technisch en wetenschappelijk gebied, waarvan de uitgaaf in Nederland bij aansluiting aan de Berner Conventie onmogelijk zou worden.
"Binnenland.". "Bredasche courant". Breda, 1905/12/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000325034:mpeg21:p00001
J. HAWTHORNEl 27 «Die ligt achter U, daar komtU juistvandaan !« zeide zij, glimlachend over zijn onhandige uitvlucht; «in ieder geval zal ik mijn zaakjes wegnemen, of U daar wilt zitten of niet.” Zij stak baar handschoenen in haar zak en hing haar bonten mantel aan een der vensterhaken met het handtaschje er op. «U had ’t U toch werkelijk niet lastig moeten maken, — vervolgde hij — ik ga nu toch naar den rookcoupé, alleen mijn hoed wil ik hier wel ophangen.” Terwijl hij dit zeide , nam hij een sigaar uit zijn koker, verwisselde zijn hoed met een zwartzijden mntsje, bracht aan de dame een bankje, om er haar voeten op te plaatsen en verwijderde zich met een lichte buiging. Eerst toen de trein in de nabijheid van Philadelphia kwam, verscheen hij weder en vroeg haar; «Stapt u hier uit f” «Neen, ik rijd door naar Washington. Maar waarom neemt U niet plaats? Ik heb uw plaats niet meer bezet, zooals U ziet.” «U is zeer vriendelijk, maar ik wilde U volstrekt niet lastig vallen?” — antwoordde hij. «Zooals ik zie hebt U dat boekje reeds uitgelezen, misschien mag ik u het mijne aanbieden ? ik weet niet, of U van dergelijke lectuur houdt — het is een dieven- en rooversgeschiedenis,” Zij doorbladerde vluchtig bet boekje en zeide toen:
«Het komt mij voor. dat zoo iets de moeite niet waard is te lezen — in het werkelijk leven zijn de toestanden toeh geheel anders, eu de dagbladen deelen ons veel merkwaardiger zaken mede.” «Dat is volkomen juist, — vervolgde bij verlegen ging op de leege plaats tegenover haar zitten, en hernam na eenige oogenblikken, alsof hij het zich ten plicht achtte iets te zeggen; «Waarom die romanschrijvers geen werkelijke gebeurtenissen in hun boeken behandelen, ik bedoel gebeurtenissen, die uit het leven gegrepen zijn ; mij zijn bijvoorbeeld zaken ter oore gekomen, zooals ik ze niet wonderlijker kan uitdenken !” Het onderhoud met dien even hoffelijken als schucbteren heer scheen de schoone dame te verlustigen ; schijnbaar om hem aan ’t praten te brengen, vroeg ze hem wat dat dan wel voor zaken waren. «O, ik weet niet 1 — hernam hij — ja, om maar eens wat te noemen — daar heeft mij een zekere heer een en ander verteld van dien bank-diefstal te New-York — het is een van de directeuren — werkelijk merkwaardig, wat hij zeide!—Ook bij het bestuur der stad moet ’t er dikwijls zonderling toegaan. Anderen weten er nog veel meer van te vertellen, dan ik. Excuseer mij, ik wil niet zoo onbescheiden zijn, al Uw rijd en Uw aandacht in beslag te nemen.!' «O, wij zijn nog lang niet te Washington. Wat was dat voor ’n bankdiefstal ?” — — — «Die op de Broadway, weet Uniet, in de Manhattan-Bank. Daar hebben die kerels ingebroken, en een massa gestolen, twee of drie millioen, zeide mijn vriend. U zult daarvan toch wel iets gehoord hebben ?” «Ja, dat is waar” — was haar onverschillig antwoord, — het is nog niet lang geleden, en er is lawaai genoeg over gemaakt.” Juist stoomde de sneltrein het station van Phi-
laaelpnia omnen, rerwiji ue neer uu nei raampje keek, nam zijn medereizigster hem zorgvuldig op. Hij verkeerde schijnbaar in goede levensomstandigheden, misschien wel een van die lieden, die al zeer gemakkelijk leven van het vermogen , wat zij van hun ouders geerfd hebben, zonder zich veel te bekommeren om het allereerste doel van hun bestaan. Zij vinden slechts weinige gelegenheden, het verstand waarmede de goede voorzienigheid hen begaafd heeft, te benuttigen, terwijl zij hun lichaamskrachten, hun sterke armen, hun breede schouders niet aan ingespannen arbeid maar aan turn- en sportoefeningen te danken hebben, welke zij met het oog op hun gezondheid ondernemen. Een man van dit slag kon onmogelijk iets kwaads in het schild voeren. De trein zette zich opnieuw in beweging, en zij opende het gesprek weder. «De Manhattan-diefstal schijnt nog steeds in het diepste geheim gehuld te zijn — zeide zij: — dat is bij de meeste groote bank-diefstallen zoo het geval; — de politie is er oogenschijnlijk geheel over in de war. "Vermoedelijk handelt zij echter in geheime overeenstemming met de dieven.” «Meent u dat werkelijk?” — «Men hoort dit tenminste van verschillende zijden beweren. Hoe denkt U er dan over?” «Och, mijn opinie heeft daaromtrent niets te beduiden — waarschijnlijk hebt U wel gelijk ! Mij is maar alleen bekend, hetgeen mijn vriend er mij over medegedeeld heeft!” «Die schijnt zich dus ook op de politie te verlaten ?” «Hij beweert, dat men tot dusverre nog niemand gearresteerd heeft, omdat men vooraf alles wil voorbereiden , om plotseling een geduchten slag te slaan. In stilte schijnt men intusschen de nasporingen ijverig voort te zetten, men moet reeds al degenen kennen , die er aan medeplichtig zijn geweest, en men zal hen on een gegeven oogenblik
weten aan te houden. Mijn vriend heeft mij een menigte bijzonderheden verteld, die mij echter weder ontvallen zijn — mijn geheugen begint inderdaad slecht te worden ! Ik weet nog dat ik er toen aan dacht, hoe slim de politie toch is en hoe weinig kans de dieven hebben, hun straf te ontgaan. "Ja juist, nu herinner ik ’t mij — hij zeide dat de inbrekers er alleen in hadden kunnen komen omdat een der ambtenareu van de Bank hun hulp verleend had. Een zekere — kom, hoe heet hij ook weer! — maar enfin, dat doet ook niets ter zake, — de politie surveilleert hem reeds van af den dag waarop de diefstal plaats had — en men heeft ontdekt — maar ik verveel U zeker met al die praatjes — excuseer mij, als ’t u blieft 1” «O volstrekt niet, het is mij integendeel een zeer aangenaam tijdverdrijf!” «Dat doet mij pleizier, en als U er niets tegen hebt — er valt mij juist nog iets merkwaardigs in : stel U eens voor, de dieven bezaten een nauwkeurige beschrijving van het gewelf en van de sluiting der deuren — het waren van die nieuwe soort combinatie-sloten, weet U, en die heeft hun niet [iemand van de Bank ambtenaren verschaft, maar heel iemand anders !” «Wie was dat dan ?” — veoeg de reiziger op onbevangen toon. «Dat zoudt U misschien moeilijk raden — het was een dame — althans zij converseert met de voornaamste kringen van New-York, en is met een aanzienlijk man gehuwd. Hij was een onzer eerste kooplieden , maar zijn compagnon heeft hem bedrogen, en . . . maar om bij de eigenlijke zaak te blijven ... die dame . . . «Dat is inderdaad interessant — hoe heet die dame dan P” «Haar naam zou ik eigenlijk liever niet noemen. — U kunt haar wellicht op een gezelschap ontmoet hebben, en dan . . .” «Is U zelf dan met haar bekend P
«persoonlijk met! maar ik ueo veel o«er naar hooren spreken Zij moet zeer aardig en aantrekkelijk zijn; ook gaat zij door voor zeer geestvol, ontwikkeld, en zooal meer.—Alvorens haar man in zijn zaken getroffen werd, kon men in haar salon het fijnste gezelschap vinden.” «Wat moet zij dan misdaan hebben?” «Zij is, men weet niet hoe, in kennis geraakt met een handelaar niets minder dan een gentleman al handelt hij ook in juwelen — zijn naam is Grady — wat zei U ? bij dat gerommel van den trein verstaat men zijn eigen woorden niet 1^’ «Ik heb niets gezegd, ga u maar door!” Nu dan — — Deze Grady heeft zijn winkel recht tegenover de Bank ; in zijn achterkamer is de dievenbende bij elkander gekomen, om den aanslag te beramen. Grady is verbazend rijk, en steunt die boeven met zijn geld; menigmaal ontvangt hij gestolen voorwerpen en geldswaardige papieren in bewaring , totdat zij omgezet kunnen worden. De dame bezoekt Grady ook, maar alleen dan , wanneer die dieven niet aanwezig zijn —• dezen hebben haar nooit gezien ; zij weten slechts dat Grady hulp genoten heeft van iemand die toegang tot de Bank heeft. O ja, — ik heb u in het geheel nog niet gezegd, dat die dame ook gelden bij de Bank had belegd ; daardoor kwam zij dikwijls aan de Bank en liet zich zelfs eens door een der bedienden in het inwendige van het gebouw rondleiden. Zij gaf er Grady een beschrijving van — deze deelde haar aan de dieven mede, en zoo was de grondslag van het plan gelegd. Ja — hoe ongelooflijk het ook klinkt, — zij liet zich door Grady at haar rekeningen en schulden betalen, en een aardig zakduitje bovendien.” {'Wordt vervolgd,)
"De Groote Bankdiefstal.". "Bredasche courant". Breda, 1905/12/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000325034:mpeg21:p00001
* Zij die zich voor het volgende kwartaal op
deze Courant abonnecren, ontvangen de in deze maand verschijnende nummers GRATIS.
Reclames betreffende de bezorging dezer Courant,
gelieve men t;jdig op te geven aan ons bureau, Croote Markt 35.
Veranderingen in idvertentiën gelieve
men steeds op den dag der uitgave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering kan worden ingestaan»
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1905/12/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000325034:mpeg21:p00001
De Petersburgsche correspondent van bet Berl. Tagebl., die in de laatste weken dikwijls heeft bewezen zijn inlichtingen te krijgen uit goed-ingelichte kringen seint: «De staking van de post- en telegraafambtenaren, die thans reeds tien dagen duuit, heelt de beambten goed georganiseerd en hen gevoerd tot de sociaal-democratisehe arbeiderspartij. Wanneer de regeering over deze staking de baas wordt, dan volgt binnen veertien dagen een nieuwe. «Dit moet^ Witte duidelijk zijn, die altijd weifelt uit vrees een fout te begaan en steeds ter verontschuldiging zegt: «Wetten worden niet als koekjes gebakken.” Met het stukje voor stukje toegeven graaft de regeering haar eigen graf. «Alle geruchten over een aanstaande dictatuur van Trepol zijn volkomen onjuist: Trepof heeft zijn rol gespeeld en is geen man van beteekenis meer. Hij werd niet tot lid \an den Rijksraad benoemd, doch zijn broeder. Trepof is als paleis-commandant gesteld onder den hof-minister Frederiksz. Hij heeft niets dan pohtie-functies, mist zelfs het recht direct voorstellen te doen aan den Tsaar, welk recht zijn drie voorgangers wel hadden.’ De nieuw benoemde Finsche Senaat — waarvan de samenstelling niet naar den zin is van de bevolking — heeft besloten een verzoek te richten tot den Tsaar om de salarissen der senatoren te verlagen tot het bedrag vóór de periode Bobrikof. Ook is het huns inziens noodig dat de salarissen der gouverneurs verminderd worden, omdat de Senaat deze traktementen te hoog vindt in verhouding tot de inkomsten van het land. In verband met de taalquaestie besloot de nieuwe Senaat dat het Finsch, gesproken door zeven achtsten van de bevolking , allereerst in aanmerking komt als de offieieele taal. Alle verzoeken en bescheiden tot den Senaat gericht, moeten in het Finsch gesjeld 7.iin.
Onder deze omstandigheden heeft zelfs de oud Finsche partij geen reden ontevieden te zijn met de benoeming van dezen konstitu tioneelen Senaat, daar een van hare grootste zorgen hierin bestond, dat zij bang was door een achterstelling van de Finsche taal. De Petersburgsche krant Syn Otetsehestwa deelt het volgende mee over de wijze waarop de vice gouverneur van Tambof, de heer Bogdanowitsj zich van zijn taak kwijt, de opgewonden boeren tot kalmte te brengen. Een van zijn ondergeschikten Lamanski zond hij naar een plaats, waar het onrustig was met de volgende opdracht: minder arresteeren, meer doodschieten!” Dit werd niet vertrouwelijk, doch in het openbaar gezegd. De heer Lamanski is een trouw dienaar van zij? heer en geeft aan zijn ondergeschikte weer het bevel: «Laat al dat gepraat achterwege. Laat de geweren spreken I Hoe meer dooden gij maakt, des te beter staat gij bij uw superieuren aangeschreven. Zorgt er voor dat gij een goeden indruk maakt!” En zoo werden in het dorp Paflodar zeven boeren doodslagen, vijf in Aloschki, negen in Lipjagi. In Aloschki zag een spoorwegmachinist dat een boer geslagen werd. Hij maakte de opmerking dat verleden jaar lijfstraffen afreschaft waren bij keizerlijk manifest. De heer Lamanski wenkt en zegt: «Soldaten laat hem eens zien dat de lijfstraffen afgeschaft zijn.” En de machinist kreeg 150 slagen met een gummistok, werd bewusteloos geworpen op een kar. Toen de ongelukkige tot bezinning kwam, vonden de soldaten het beter hem dood te-slaan .... De eerste Polen-vergadering is gehouden, welke door velen werd bijgewoond, en waar werd beraadslaagd over de noodzakelijkheid bijeenroeping van een constitueerende vergadering voor het (vroegere) koninkrijk. Deze constituante zou integensteliing met het analoge lichaam voor het gansche Rijk, dat te Petersburg zou zetelen, moeten bijeenkomen te Warschau Zij zou ervoor moeten zorgdragen, dat aan Polen volledig zelfbestuur wordt geschonken. De vergadering werd besloten met aanneming van een motie van protest tegen de gevangenneming van den president van den Raad der arbeiders-afgevaardigden, Kroestalef.
"RUSLAND.". "Bredasche courant". Breda, 1905/12/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000325034:mpeg21:p00001