EERSTE BLAD.
Reclames betreffende de bezorging dezer C ourant,
gelieve men t jdig op te geven aan ons bureau, Groote Markt 33.
Veranderingen in advertentiën gelieve
men steeds op den dag der uitgave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering kan worden ingestaan.
HYGIËNISCHE STOFZÜIGEKIJ.
BEDDEN. STOFFEERDE!! IJ. Geb. verhoeven, Veemarkt 82. BREDA. Tel. 212. DE VLINDER. Meubileeringen. Wiegen. Luiermanden. BEHlNGERIJ. MEIBELFABRI L
HYGIËNISCHE STOFZCIGERIJ*
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1906/01/27 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326023:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1906/01/27 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326023:mpeg21:p00001
I. Betuigingen van tevredenheid over de inrichting van het onderwijs in het algemeen, verneemt men zeer zelden of nooit. Van alle kanten wordt integendeel het terrein bestookt, waar scholen voor hooger, middelbaar en lager onderwijs zich verheffen. Aan een aanval op de universiteit wagen er zich minder dan aan een op de andere inrichtingen van onderwijs, omdat men daar te veel gevaar loopt op onbekend terrein te verdwalen. Dit wordt meestal overgelaten aan de oudzonen van de Alma Mater en alleen wordt van tijd tot tijd de vraag besproken of het wel noodig is, dat voor sommige betrekkingen, die met name worden genoemd, een academische graad als vereischte word gehandhaafd, en of het niet een eisch van recht is eenvoudig vast te stellen, dat wie een ambt begeert, zich onderwerpt aan een onderzoek, waaruit blijkt dat hij of zij er bekwaam voor is, onverschillig langs welken weg die mate van kennis is verkregen. Verder wordt ook overwogen of het niet beter zou zijn een of meer universiteiten als zoodanig op te heffen en te vervangen door faculteitsscholen , welke wellicht ware te vermeerderen. Op dit glibberig gedeelte van het terrein zal ik mij niet lang ophouden, maar direct overgaan tot de middelbare scholen, met welke Inrichtingen voor het voorbereidend hooger onderwijs , de gymnasia voor een deel evenwijdig loopen. Sinds den eersten dag van haar bestaan, hebben de H. B. scholen last gehad van vrienden, die feilen toonden, en het is er in de laatste jaren niet beter op geworden. Algemeen vindt men het programma te zwaar beladen en wordt, met weinig kans van welslagen, gezocht naar middelen om dit kwaad te keeren. Een andere grief is, dat op te jeugdigen leeftijd de leerlingen komen onder de leiding van valdeeraars, hetgeen afbreuk doet aan den opvoedenden invloed, die te verwachten is van één man, aan wiens zorgen een klasse gedurende den geheelen leertijd is opgedragen, of, zoo er bezwaar is, ook voor de meergevordenden het ldasse-stelsel te blijven doorvoeren, dan zou men toch willen, dat door groepeering van de leervakken, gedurende nog eenige jaren, en derhalve door verdeeling van den arbeid onder twee of drie leerjaren, het opvoedend element bij het middelbaar onderwijs meer tot zijn recht kan komen. Er zijn nog meer grieven. Van jonge leerlingen wordt te veel arbeid gevorderd. Ieder leeraar stelt er natuurlijk prijs op, dat in zijn vak de noodige oefeningen worden gehouden, niet alleen in de school, maar ook door huiswerk , en al is de taak die hij opgeeft niet zwaar, vele kleintjes maken één groote. Dikwijls is er geen sprake van vrije uren; lessen leeren en schrijfwerk
verrichten, nemen al den tijd in beslag s en voor uitspanning door spel, zelf- \ gekozen liefhebberij-arbeid of lectuur z is bijna geen oogenblik beschikbaar, e Aan pogingen om dit bezwaar te doen e verdwijnen, door onderling overleg i tusschen de leeraren ter regeling van t het huiswerk, ontbreekt het niet, maar 1 afdoende resultaten schijnen langs dien 1 weg moeielijk te verkrijgen zijn. De ' fout ligt alweer bij de veelheid der ] vakken, die alle hun beurt moeten < hebben. { Nog een andere klacht geldt een noodzakelijkheid tot het doen eener j beroepskeuze, op een leeftijd, die nog i te weinig gegevens aanbiedt om haar ■ te bepalen. De dertien-jarige staat op den tweesprong tusschen H. B S. en gymnasium; zijn ouders moeten dan maar weten of hij voor de klassieke studie aanleg en neiging bezit, terwijl heel dikwijls het fortuin der ouders de beslissing geeft. Kinderen van welgestelden en rijken worden bestemd voor de universiteit, zonder dat altijd de qualiteit hunner hersenen zoo superieur is, dat ze zonder bovenmatige inspanning den doctoralen graad kunnen halen. Men zou gaarne ge- ■ legenheid hebben een beslissing te verdagen, zonder dat zulks nadeel toebracht aan de opleiding zelve. Maar hoe daartoe te komen? Wat het lager onderwijs betreft, klachten van overlading worden daar minder gehoord — en zoo al, dan bestaat daarvoor toch geen redelijken grond. Alleen vindt men — en daarvoor is veel te zeggen — voor heel jonge kinderen de schooltijden, vooral die van de voormiddagen, gewoonlijk drie uren, te lang. In verband met de huishoudelijke omstandigheden der ouders, is er niet veel anders tegen te doen, dan onderbreking van den leertijd door een speeluurtje, wat zeer zou zijn toe te juichen, als deloealiteit der scholen daarop was ingericht. Dikwijls is dit het geval niet Voor het overige wil men het lager onderwijs wat meer den practischen kant op hebben. Als twee personen dit zeggen , bedoelen zij er niet altijd hetzelfde mede. Eén ding toch moet men niet vergeten: de hoofd-elementen bij het lager onderwijs, het eenige dat het grootste deel van ons volk zal genieten, behooren te blijven: lezen,
schrijven, rekenen en een goed gebruik van de moedertaal. Hoeveel men ook zal willen wijzigen of hervormen, ver3envoudigen of uitbreiden, aan dezen eisch moet in de eerste plaats worden voldaan. Het geschiedt niet altijd in voldoende mate en het getal ontslagen leerlingen, dat op een slechten toon leest en gebrekkig schrijft, dat in plaats van een verstaanbaar in goed Nederlandsch gesteld briefje, de onmogelijkste cacographie levert, is nog verbazend groot. Als men spreekt van een practische inrichting van het lager onderwijs, moet in de eerste plaats daarop gelet worden. (Slot volgt )
"Onderwijs hervorming.". "Bredasche courant". Breda, 1906/01/27 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326023:mpeg21:p00001
[ r an onzen corresponaenc.) i Presseball. Kolonialball. Metropolball. Berlijn, 25 Januari 1906. «Anne Marie, die Tochter vom Haus, Sieht heute wieder entzückend aus. Sie ist gewachsen wie eine Pinie Und hat eine Klassische Nackenlinie. Abcr sie hat einen scheusslichen Ruf, Weis der Teufel, wer ihr den sehufl Die Tauben zieh’n die stirne Kraus: sSie geht schon den fünften Winter aus 1” Der Vater blickt sie sorgenvoll an. In der Ecke steht ein bescheidener Mann.” (Uit: Rideamus, Berliner Balie.) Aan een sinds een jaar naar elders verplaatst jong paartje, waarmede ik zeer bevriend beD, bad ik beloofd, een getrouw relaas te zullen geven van het Presseball, de »clou” van het winterseizoen, waaraan hen uit hun Berlijnsch verblijf zulke prettige herinneringen waren bijgebleven. Eveuals vele andere kunstenaars en kunstenaressen had mijn vriend, een bekend schilder, ofschoon «fern von Berlin”, toch ook ditmaal nit traditie weer een bijdrage van zijn penseel gezonden voor de groote tombola van het bal. «Vergeet vooral niet, de «Damerspeude” voor mijn vrouw te zenden”, schreef hij me op een kaart, waarop hij me dit meedeelde. Je weet, dat ze een faible heeft voor dergelijke balsouvenirs. We zijn nieuwsgierig, of het zwakke geslacht weer zoo aardig bedacht zal worden door het balcomitié als verleden jaar.” Belofte maakt schuld. Een paar dagen geleden, na afloop van het groote feest, ging derhalve de volgende brief in zee. rBeste vrienden! Of ik me geamuseerd heb, zooals vorige jaren?, vraag je me. Lang niet kwaad, ofschoon het zich slecht liet aanzien, en me al dadelijk bij het betreden van de groote balzaal gevaren gedreigden, waaraan ik nog juist behendig wist te ontkomen. Alle begin is moeilijk. Verbeeldt je, juist kom ik nit de garderobe, waar zich veel schitterends ontpopte uit dikke omhulsels van mantels, pelzen, doeken, overschoenen, of ik loop als het ware in de armen van het, julie bekende, overrijpe, zuurzoete muurbloempje met de argnsoogen, die der trrditie van vele jaren getrouw, met pa en ma ook deze keer niet op het Presseball mocht ontbreken, waarschijnlijk in de stille hoop, ditmaal nu toch den slag te zullen winnen. Of haar dit gelukt is, zou ik niet kannen zeggen, want na de hoogstnoodige plichtplegingen en een buiging voor ma, die, naar liet me toescheen, dadelijk «toenadering zocht”, waarop ik niet reageerde, maakte ik me uit de voeten, en «taachte unter” in de dichte menigte van dames en heeren, wier aantal nog voortdurend toenam.
Op dergelijke groote bals kan men nog juist lijtijds, zoo leuk wegschuilen en — als Piet Paaltjes-zaliger tusschen de biljarts van zijn studentensociëteit — plotseling tusschen de tallooze paren spoorloos verdwijnen, wanneer men met onsympathieke elementen, (vluchtige kennissen van «jours”, diners en soupers), als een schip zonder roer rondzwervende in het balgewoel en dientengevolge steeds er op bedacht, den eersten den beste te «enteren” en aan te klampen, die nader in contact wenscht te komen. Het was weer prettig vol op het bal, veel vaste comparanten, veel kennissen, veel beroemde of hooggeplaatste personen en daarbij minder Jndeëers dan vroeger. En nog steeds meer dames in elegante baltoiletten — hoe ouder en geposeerder, hoe meer gedecolleteerd 1 — axioma!) en heeren in uniform of rok, velen met schitterende orden en kruisen, stroomden de zaal binnen. Typisch, dat op het «Ball der Berliner Presse” ook ditmaal de mannen en vrouwen van de pers, evenals vroeger verreweg in de minderheid waren, vergeleken bij de jongeren van penseel en bijtel, tooneel, concertzaal , leger en vloot en hooge rijksbetrekkingen 1 Tegen twaalf uur ’ na afloop van de verschillende schouwburgen, kwamen de sTheatergrössen” opdagen, al de bekende typen, die je je nog wel zult herinneren, Vilma v Meijburg, zeer chic, de «naieve” van het Sehauspielhaus, Richard Alexander, Ferdinand Bonn , Tyla Duricua, Else Heims, enz. enz. Ik heb al menigmaal het Presseball meegemaakt, maar toch ben ik telkens op nieuw getroffen door het grootsteedsche cachet van dit eigenaardige milieu, Je kent het interessante woelige beeld, dat de enorme zaal met haar krioelende, kleurige menigte geeft, gezien van af het podium, waar alle tombola-prijzen zijn uitgestald. De breede trap naar dit podinm was ook nu weer aanhoudend dicht bezet, schouder aan schouder, met kijkers. Het is dan ook een eeuig gezicht van dit punt. Men staat veilig, kan het geheel overzien; en zich met vrienden en kennissen naar hartelust vroolijk maken ten koste van den «medemensch.” Met een tikje «moquerie” is ten slotte ieder behebt! Herinner je je nog, hoe we hier, op dezelfde trap geposteerd, vriend en vijand, de revue lieten passeeren P Links en rechts in de balkonloges zaten weer soupeerende en champagne-slurpende dames en heeren, die hunne tafeltjes lang van te voren besteld hadden. Tegenover ons, op het balkon streek en blies het sterke orkest dat het een lust was; beneden in de zaal, een bont publiek van duizenden, een dichte krans van drentelende paren rondom, en daar binnen, van elk vrij plekje, hoe klein ook, met veel behendigheid partijtrekkend, — vele honderde paren, zich wiegend en draaiend, linksom, rechtsom op de tonen van een prikkelende wals of — als zomervliegen op het zonnige watervlak — een heel eind vooruit en achteruit schuivende, half dansend, half loopend, de schijnbaar zeer gemakkelijke, in de laatste jaren bijzonder in zwang gekomen Amerikaansche »two-step.” In de groote parterre-loges zaten, natuurlijk ook onder het genot van de onvermijdelijke champagne, de verschillende eeregasten, in de eene: admiraal v. Seuden Bibrau met tal van marineofficieren en hunne dames, in een andere: verschillende ministers: Studt, Delbruck, v. Bethmann-Hollweg, v. Rbeinbaken: elegant als altijd, de grijze veldmaarschalk v. Hahnke, de chineesche gezant in zijn sehilderachtige, kleurrijke zijden generaalsuniform, verscheidene hooge regeeringsambtenaren gerecipiëerd door de eehtgenoote van den bekenden schrijver Fedor v. Zobeltitz, in elegant zwart baltoilet. Bülow. die zooals je weet, anders nooit ontbreekt, was ditmaal niet opgekomen, ik vermoed wegens het overlijden van den minister van Buitenlandsche Zaken v. Richthofen. De groote »men” vermoede echter wegens den ernst der tijden. Den
volgenden dag, Zondag, zonden de veelbesproken 93 socialistische vergaderingen plaats hebben, welke misschien enlusten en oproer ten gevolge zouden kunnen hebben zooals in Hamburg een paar dagen te voren. Dansten we op een vulkaan? Wie kon het zeggen? Schijnbaar had het er al heel weinig van. De bonte woelige menigte van gasten liet zich door het dreigende spook niet weerhouden om zich met intense toewijding aan de genoegens van den dans en tusschendoor, respectievelijk daarna, met niet minder intense * toewijding in de volle omliggende zalen aan de geneugten van keuken en kelder over te geven. Op dergelijke avonden stroomen champagne en duitsche »Sekt” alsof het water ware! In werkelijkheid is de »vulkaan” den volgenden dag niet aan het vuurspuwen gegaan, hoewel hij het aan dreigende rommelingen niet heeft laten ontbreken! Naar ik hoor, waren ongeveer 6000 gasten bijeen, en dat hoewel gelijktijdig het sinds eenige jaren zeer mondaine Kolonialball en bovendien het tweede van de drie Metropolballe plaats hadden. Op dit laatste bal der Berlijnsche demi-monde élégante, moeten de talrijke dames weer gewedijverd hebben in pracht van chique baltoiletten, buitengewone appetit, en — in weerwil der onophoudelijk springende champagnekurken — schier onlesch bare dorst! Wat zegt ge van de bijgaande iDamenspeude” van het Presseball? De mooie doos met fijne Sarotti-bonbons en het elegante bundeltje gedichten en aphorismen zijn bijzonder geschikt om er onder de thee uit te snoepen. Laat me eens weten, hoe ze gesmaakt hebben. Steeds t. a. v. K.
"BRIEVEN UIT BERLIJN.". "Bredasche courant". Breda, 1906/01/27 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326023:mpeg21:p00001
( DOOR ] J. N. POTAPENKO. ' 27 ■ i Zij ging naar een venster en liet, gedachteloos, ■ het oog weiden over het uitgestrekte wintertooneel, i dat zich voor haar uitbreidde. Zoo ver het oog | reikt, niets dan met sneeuw bedekte velden. De i smalle, kronkelende rivier schijnt een ondiepe voor, insgelijks besneeuwd, schoon sommige plekken, waar de sneeuw door den wind is weggevaagd, als spiegels blinken. Langs de oevers staat, treurig, het verdorde riet, als een doorloopende muur, doch waarin de zeis bressen heeft gemaakt, die bet uitzicht op den anderen oever vrijlaten. Een boer loopt op het ijs, naast een onooglijk paardje, dat een met riet beladen slede voorttrekt. Dit is het eenige, waardoor het treurige landsehap verlevendigd wordt. Eentonig wit zijn de daken van de boerenhutten, aan weerszijden van de ontvolkte dorpstraat. Een oud vrouwtje, met een jak op den schouder waaraan een paar ledige emmers bengelen, steekt den landweg over en richt zich naar de rivier, Twee honden zitten elkander blaffend na en rollen, al spelend, door de sneeuw. En ginds staat het armelijke kerkje, midden op het kerkhof met zijne houten kruisen. Het is of die kruisen het landsehap eenig leven bijzetten. Zij tenminste schijnen van iets te spreken. Marie’s blikken, die tot hiertoe slechts de kronkelingen der rivier hebben gevolgd, blijven er op rusten. Het kerkhof is even wit als de velden, de daken, de dorpsstraat De kale takken van de weinige acacia’s zijn gebogen onder het gewicht
van de sneeuw. En verder zijn er niet te zien dan kruisen en nogmaals kruisen, groote en kleine. Daar zijn er die rechtop-, anderen die scheef staan; sommigen liggen geheel omver. Enkele grafheuvels hebben inplaats van een kruis, eenvoudig-een steen als herkennings- en herinneringsteeken. Hier rust het overschot van tien- van honderdtallen mensohelijke wezens, eenmaal jong en van levenslust tintelend. Boven hunne graven heerschen de eentonigheid, de stilte, de gevoelloosheid des doods. Zij zijn bijna of geheel vergeten, hunne plaatsen zijn door anderen ingenomen. Nadat men hen in het graf gelegd, dit met een heuveltje bedekt en daarop een kruis geplaatst heeft, zette de wereld zijn loop onveranderd voort. Aan het einde van het kerkhof verheft zioh een heuvel, hooger en breeder dan de anderen en blijkbaar ook nieuwer. Het kruis op dien heuvel is insgelijks fraaier bewerkt. Marie vermoedt dat dit het graf is van Claudia Antonowna en dat Chivria het kruis heeft laten zetten. «Ach,” zei ze zacht, «ook gij zijt geëindigd, zooals ze allen geëindigd zijn! Welken strijd hebt gij te voeren gehad; welke teedere gevoelens kweektet ge aan in uw gemoed ; hoe rein en edel was uw hart 1 Eu wat is er, nadat men u in het koude eD donkere graf heeft gelegd, van dat alles overgebleven? Niets! Niets! Op de wereld is niets veranderd en alles gaat zijn ouden gang 1” Maar plotseling schrikte Maiie op en haar blik werd als door een nieuwe gedachte verhelderd «Hoe,” vroeg ze, «zou er werkelijk niets veranderd zijn? En ik dan? Uit een ver afgelegen stad ben ik in dit dorp gekomen, zonder haar te kennen, zonder haar ooit gezien te hebben. En nu sta ik hier aan het venster en ben in den geest met haar vereenigd. Zou er inderdaad niets veranderd zijn? Hoe arm aan gedachten was ik, hoe blind voor de waarheid, hoe toegankelijk voor haat en wrok ! En hoe rijk aan betere gevoelens ben ik nu gewor-
len; hoeveel helderder is mijn hoofd, hoeveel reiner nijn hart! De wereld is mij als nieuw geworden. En dat alles door haar dagboek. Neen, neen, het roede, dat zij heeft verricht, is niet met haar ten grave gedaald. En terwijl zij aan de overledene dacht, kwam le inhoud van het dagboek haar helder voor den ;eest. Zij gevoelde dat, sedert zij daarmede in rennis was gekomen, de duisternis uit haar hart was geweken; dat het haar berusting had geleerd. En weder begon zij het geschrift te lezen, dat jen zoo heilzamen invloed op haar uitoefende. Weder zat zij over die bladzijden gebogen. Bij sommige plaatsen hield zij op om den zin er van ie vatten, er over na te denken, ze van buiten ie leeren, te trachten ze zich in het hart te prenten en Claudia,s gedachten en gevoelens tot de haren te maken. «Juffrouw,” jzei Chivria, de deur half openende, «het eten is opgedragen.” Met tegenzin giDg zij naar de huiskamer. Sedert het gisteren voorgevallene was het gezelschap van haren moeder haar onverdraaglijk. Maar zij wilde toch ook wel in aanmerking nemen dat hare moeder vroeger altijd zoo geweest was, zonder dat haar dit lanstoot had gegeven of tegenzin bij haar had opgewekt Hare moeder was nog dezelfde als vroeger, maar zijzelve en haar levensoeschouwing waren anders geworden. Het zou dus onrechtvaardig zijn aan haren weerzin den vrijen teugel te geven. Toen Marie binnentrad, keek ZinaïJa haar uitvorschend aan. Gedachtig aan Marie’s houding van dien morgen, vreesde zij een storm Marr Marie scheen kalm ; er dreigde dus geen gevaar. «Wat voert u toch uit ? Waarom gaat ge niet aan tafel? vroeg Marie hare moeder, die bij dekachelbank stond en iets zocht in een koffertje. » » Kaad eens wat ik gevonden heb ? Je herinnert je die mooie broche wel, met een opaal? Kijk, hier is ze. Ik begrijp niet boe ze hierin is gekomen. In elk geval, ik zal naar nu uragen. Marie kwam bij de kachelbank en zag een me nigte snuisterijen, die uit het koffertje gepakt waren: haarspelden, knoppen, linten. Maar plotseling werd zij door ontzetting aangegrepen en deinsde achteruit. Tusschen die prulletjes lag de revolver waarmede haar vader zich had doodgeschoten. Zinaïda bemerkte dit te laat en begon snel alles weder in het koffertje te pakken. Zij had het wapen tot nu toe zorgvuldig voor het oog van hare dochter verborgen gehouden en nu had deze het toch gezien. Welk eene onvoorzichtigheid! XVII. «Zeg me j toch eens, van wiej is dat graf daarginds, met dat hooge kruis ? Het schijnt nog nieuw,” vroeg Marie aan Chivria en wees met den blik door het venster naar het graf met het fraai bewerkte kruis » «Stel je daar zoo’n belang in ?” ” vroeg Zinaïda vewonderd, maar zonder zich te laten storen in hare bezigheid : het kluiven van een eendeboutje. Zij at altijd zeer langzaam en met tusschenpoozen, want ze vond dat men anders niet het ware genot van den maaltijd had. Marie gaf haar geen antwoord. Chivria kwam bij het venster en zei, met aandoening in hare stem : «Dat is haar graf” « «Van Claudia Antonowna?”” «Van wie anders? Ja, daar ligt mijne arme : doode.” « «Heb jij dat kruis doen oprichten ?” ” «O neen, hoe zou ik dat hebben kunnen doen? . Het beeft vijfentwintig zilverroebels gekost. Waar zou ik zooveel geld vandaan halen? De gemeente ; heeft het doen oprichten uit algemeene bijdragen. , Ieder heeft er zijn kopeeke aan gegeven.” . « «Zoo, zoo.””
«Vindt je dat zoo interessant, Marie?” vroeg de moeder. » «Als u mij iets meer interessant hebt te zeggen, dan zal ik luisteren,” ” zei Marie, hare moeder koel aanziende. Deze achtte het niet geraden het gesprek voort te zetten. Zij stond op, wischte zich den mond met haar servet af en begon, tegen hare gewoonte, zelve de tafel af te nemen. «Kan men daar komen langs het kerkplein ?” vroeg Marie aan Chivria » «Men kan ook om de kerk heengaan; aan die zijde is ook eene deur, die op het veld uitkomt.” ” «Ik zou wel eens derwaarts willen gaan. Mij dunkt ik moest het maar terstond doen.” Chivria haalde Marie’s mantel en overschoenen. Zinaïda zag dit alles met verbazing en angst maar durfde geen woord zeggen. « «Nu gaat ze zelfs naar het kerkhof,” ” zoo dacht de moeder, s «Hoe komt zij er toe 1 Hoe kan zij zoo dwepen met de vorige onderwijzeres, die ze nooit gekend heeft? Ik begrijp er niets van. Die zonderlingheid is begonnen sedert zij het dagboek van dat meisje heeft gelezen ; dat heb ik wel opgemerkt. Vóór dien tijd was zij wel altijd boos en snibbig, maar toen wist ik ten minste waaraan ik mij te houden had en dat ik niets ander van haar kon verwachten. Tegenwoordig is zij noch kwaad, noeh goed en ik kan uit haar gedrag in het geheel niet wijs worden. Ik zou wel eens willen weten welke wonderen er staan in dat geheimzinnige boek.” ” » «Zeg eens, Chivria,” ” zei ze, toen Marie vertrokken was, « «heb jij dat schrijfboek aan de juffrouw gegeven P” ” «Dat van Claudia Antonowna? Zeker, wie anders P antwoordde de oude, met waardigheid. » «Kan ik het ook niet eens ter lezing krijgen P” ” Wordt vervolgd.
"Een Generaalsdochter". "Bredasche courant". Breda, 1906/01/27 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326023:mpeg21:p00001