‘ Reclames betreffende de bezorging dezer C ouranl,
gelieve men l jdig op te geven aan ons bureau, («rooie Markt 33.
Veranderingen in advertentiën gelieve
men steeds op den dag der uitgave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering kan worden ingestaan.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1906/02/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326028:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1906/02/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326028:mpeg21:p00001
ïe Parijs heett de bevolking zien zeer weinig pieus getoond door de gardes te dwingen de kerkdeuren te forceeren en ip de kerken te vechten. Gisteren kwam een inspecteur om ingevolge de wet op de sclieidinj' van Kerk en Staat den inventaris op te maken in de kerk van St. Clotilde. Hij werd door een volksmenigte aangegrepen, de trappen van de kerk afgeworpen en kreeg verscheidene kneuzingen. De politie maakte van haar wapenen gebruik. Er werden veel menscben gewond en verscheidene gearresteerd. De prefect van politie kwam om drie uur aan, vergezeld door een compagnie der repu blikeinsche garde. Daar de menigte weigerde hem door te laten gat hij den soldaten last zich een weg te banen naar de kerk, waardoor een gevecht ontstond met de betoogers. Er vielen slagen aan weerszijden en een aantal personen w o. een priester werden gearresteerd, verscheidene soldaten werden gewoed. De gardes werden echter teruggedrongen en vormden carré’s. De prelect liet daarop ongewapende soldaten naar voren treden om een nieuwe poging te doen om binnen te komen, doch eenige lieden hielden hun revol vers voor, terwijl anderen met projectielen gooiden. De prefect gaf toen aan de republikeinsche garde bevel, het hek om de kerk met geweld te openen. De betoogers verzetten zich daartegen door schoppen en stokslagen uit te deelen. De gardes sloegen er toen met de kolf van het geweer op in, totdat het hek ten slotte bezweek. Onder een onbeschrijflijk tumult werden eindelijk ook de laatste manifestanten uit de kerk geworpen. Na te zijn doorgedrongen in den voorhot sloegen de gardes de deuren der kerk stuk met de kolven van hun geweren. Daarachter waren door de geloovigen stoelen-barricades opgeworpen. Voet voor voet moesten de gardes zich een weg banen, waarbij zij met stoelen werden gegooid. De prefect van politie liet het koor omsingelen door een driedubbele haag manschappen, met het geweer naast den voet. De kerk bood een droevigen aanblik, de ruiten kapot, alle stoelen verbrijzeld, enz. Van vele gardes waren de geweren gebroken of afgepakt. Een 150 personen werden gearresteerd; de meester; hunner zal men laten loopen.
Een vijftigtal agenten en gardes is gewond. Tal van gewonden zijn naar apotheken ovei gebracht. Terwijl deze droeve tooneelen gebeurden werd in de Hamer van Afgeiaardigdeu door Allard geïnterpelleerd raar aanleiding van hetgeen bij de inventarisatie der kerkelijke goederen was voorgevallen. De minister president Rouvier antwoordde: Wij konden met voorbereid zijn op een derge1 ijken tegenstand. Deze betreurenswaardige incidenten hebben een politiek doel. Wij zullen de wet doen eerbiedigen met alle middelen, waarover de regeeriug beschikt. Bij de hervatting der Kamerzitting was het woelig. De Ramel zegde, dat juist op het oogenblik dat hier over «legaliteit” werd gesproken, daarbuiten , bij de St. Clotilde op de menigte werd gechargeerd. Spr. verweet der regeering, de wet te overtreden en te hebben laten moorden. De minister-president, Rouvier, toekende protest aan tegen die woorden; hij dreigde de zaai te zullen verlaten, indien zij nier werden ingetrokken (de geheele linkerzijde stond op en applaudiseerde). Rouvier verzoekt, dat De Ramel door den voorzitter tot de orde zou worden geroepen. Aan dat verzoek werd door Doumer gevolg gegeven. De Ramel beweerde opnieuw, dat er «gemoord” is, waarop hij ten tweeden male door den voorzitter tot de orde werd geroepen. Daarop werd het debat gesloten. Acht moties zijn ingediend. Rouvier verklaarde zich met de motie Grosdidier te vereenigen. Daarin werd het vertrouwen der Kamer uitgesproken , dat de regeering de wet zal doen eerbiedigen. De motie werd met 348 tegen 166 stemmen , aangenomen, waarna de zitting werd verdaagd.
Wat te voorzien was is gebeurd. Het nieuwe ItaliMausclie ministerie dat Woensdag debatteerde heeft reeds nu zijn portefeuilles neder moeten leggen. Gisteren avond bij de debatten over de verklaringen van de regeering door Fortis gezegd, dat hij de opdracht tot Kabinet formatie had moeten aanvaarden wijl de Kamer, toen zij de bestendiging van den modusvivendi met Spanje verwierp, had verklaard. dat zij daarmee niet het regeeringsprogram wilde veroordeelen. De minister president voegde aan zijn mededeeling nog de opmerking toe, dat zijn program een oprecht democratisch program was, Nadat nog het woord was gevoerd door Crio, Sonnino en Giolitti werd het debat gesloten. Nadat Fortis verklaard heeft zich te kunnen vereenigen met een motie-Fiamberti, waarin de Kamer, overgaande tot de orde van den dag, haar \ertrouwen uitsp:eekt in de regeering werd deze motie verworpen met 221 tegen 188 stemmen. Heden zal het ministerie zijn ontslag aanbieden, waarvan mededeeling zal worden gedaan aan de Kamer. In de officieele zitting der conferentie te Algeciras is ongewijzigd het reglement op de acoijnsen aangenomen. De Marokkanen maakten talrijke bezwaren. Zij zullen het plan aan hun regeering voorleggen. Dequaestie der douar.en werd niet aangei oerd.
Een othcieei communiqué zegt, dat cie conté- i rentie van meening is de voorstellen van J Marokko aangaande de belastingen, de poste- c rijen, de telegrahe en de telefoon niet te moeten c aannemen. De volgende zitting heelt Zaterdag < a.s. plaats. [ De belasting commissie van rten »nltaclieu I Rijksdag heeft beraadslaagd over de belas c ting op sigaretten. Volgens het ontwerp be- c diaagt de belasting op het papier, befloodigd t voor het maken van duizend sigaretten van i gemiddelde grootte, drie mark. Het papier moet, r voor het verder verwerkt wordt, gestempeld c zijn door een door den Bondsraad op teiich- i ten sigarettenpapier stempelbureau. De nationaal-hberale afgevaardigde Held i verklaarde dat hij en zijn politieke vrienden ( voor dit voorstel waren. De invoer van siga relten-tabak in Duitschland is gedurende de , laatste tien jaren verviervoudigd. De omzet is | gestegen van 2 milhoen tot 4 milliard. Een ] belasting is billijk omdat de sigaretten-indu- ■ strie de sigaren-industrie bedreigt en dus ook < de vele arbeiders die in de laatste een broodwinning vmden. ] In de sigaretten industrie wordt voornamelijk . machinaal gewerkt. De goedkoopere sigarettensoorten kunnen onbelast bleven, terwijl op de duurdere gerust een flink bedrag gelegd kan 1 worden, daar op deze een winst beta.dd wordt van 200 a 300 percent. Bovendien houden zich met het maken van sigaretten voornamelijk vrouwen bezig die beter op haar plaats zijn in het huishouden. Een belasting zal misschien ook het vele rooken van sigaretten — zóó verbreid dat zelfs de dienstboden in de keukens er zich aan overgeven — tegengaan, een verblijdend gevolg, volgens den heer Held, daar op den duur het rooken schadelijk is voor de gezondheid. Een der zonderlinge dingen, die het afgetreden Engelsche ministerie verricht heeft kort voordat het heenging, was de onnoodige vernieuwing en wijziging van liet bondgenootschap met Japan. Daardoor werden de nieuwe regeering voor lange jaren de handen gebonden in de buitenlandsche politiek, en werd haar een erfenis nagelaten, die tot groote onaangenaamheden leiden zal. Reeds zijn een paar van die onaangenaamheden aan den dag gekomen. In het nieuwe bondsverdrag wordt de veiplichting aangegaan, te waken voor het behoud van den status quo in Azië; en daaronder wordt begrepen, dat zoo Engeland in oorlog komt, Japan zal waken voor de veiligheid van het Engelsch-Indische rijk." De Japanners moeten dus optreden als verdedigers van de Engelsche bezittingen in Voor- en Achter-Indië, tegen een buitenlandschen vijand. Engeland heeft daardoor erkend, dat er gevallen kunnen voorkomen waarin het buiten staat is zijn bezittingen zelf te verdedigen. Japan heeft nu aangedrongen op maatre gelen, opdat liet gereed zou zijn dien plicht te kunnen vervullen, en Indië te verdedigen. Uit Londen wordt gemeld, dtR op aandringen van Japan een overeenkomst is aangegaan, bepalende dat een aantal Japansche officieren bij het Engelsch-Iodische leger zullen worden gedetacheerd, om de organisatie van dat leger en het verdedigingsstelsel aan de Noordweste-
lijke grens van Indië te bestudeeren. Die Japansche officieren zullen over de verschillende districtscommando’s worden verdeeld, en gedurende een jaav in het Indische leger dienst doen. Maar daarmede is Japan nog niet tevreden. Hoog zich voelend na den strijd tegen Rusland, overtuigd dat zijn legerorganisatie tot de besten gerekend kan worden, en daardoor doordrongen van een gevoel van superieuriteit tegenover de Engelschen, die in den ZuidAfrikaanschen oorlog zulk een treurig figuur maakten, meent Japan dat het nu tijd wordt om bij den bondgenoot aan te dringen op reorganisatie van diens strijdmacht. Dit gevoel van overmacht is zoo sterk in Japan, dat men het riet onder stoelen of banken steekt, maar er rond voor uitkomt Vandaar dat eergisteren, in de commissievergadering van de Japansche kamer, een der leden van de begrootings-commissie aan de regeering de vraag stelde: of zij reeds plannen had gemaakt, om bij Engeland aan te dringen op hervorming zijner legerorganisatie. De minister van oorlog antwoordde: dat hij voornemens was dit op een later te bepalen tijdstip te doen. Zoo wordt dus Engeland voor den eisch gesteld, zijn legerorganisate te wijzigen, niet omdat de Engelschen dat noodig vinden, maar omdat de Japansche bondgenoot het wil. En wetende hoeveel tegenzin in Engeland bestaat tegen een legerorgani-atie als Japan wenscht, omdat het die als de beste acht; een organisatie, die alleen berusten kan op persoonlijken, algemeenen dienstplicht — komt de vraag vanzelf op: Wat Engeland op dien eisch van den Oostaziatischen bondgenoot antwoorden zal ? Zal het Engelsche volk, dat zich met zoo groote meerderheid heeft uitgesproken tegen de regeering die het bondgenootschap sloot en het vernieuwde, voordat het eerste verdiag was geëindigd, zich op deze wijze de wet laten voorschrijven door Japan ? De correspondent van de Nt.ue Freie Pre se te Belgrado weet «uit goede bron” te vertellen, dat Servië van plan is af le zien van de lol unie «net Hulgarije maar alleen riog slechts zoekt niar een gunstig voorwendsel daartoe en de gelegenheid afwacht om met het kabinet te Weenen besprekingen te houden. De berichten van Servische zijde luiden echter met zoo optimistisch, Gisteren wilden te Belgrado de Servische exporteurs en andere door de sluitmg der Uostenrijksch-Hongaarsche grenzen benadeelde kringen een manifestatie uouden tegen de anti Oostenrijksche bet ogingen der laatste dagen. Zij werd echter door aanhangers van de regeeringspartij met geweld verhindern. Het kwam daaibij lot ernstige ongeregeldheden. Het naambord van de firma van den bijeenroeper der vergadering werd afgerukt, de correspondent van de Ntue Freie Presse werd uitgejouwd en het redactiebureau van de Stampa werd verwoest. Een aantal couranten en boeken en ook vele meubelen werden op straat gesleept en daar verbrand. De regeering is met dat optreden harer «vrienden” allesbehalve ingenomen en zij laat dan ook berichten, dat deze ongeregeldheden door een ongeorganiseerde volksmenigte zijn begaan. Gunstiger voor de bovenvermelde bewering van den Oostenrijkschen correspondent is het
bericht, dat de moeilijkheden in Servië tot de vorming van een nieuw Servisch coalitie-minirterie zu'len leiden, dat tot taak zal hebben deze moeilijkheden op te lossen. Feitelijk hebben met dit doel aan het ministerie van buitenlandsche zaken besprekingen plaats gehad van de verschillende partijleiders. Deze onderliandelingen hebben echter nog niet tot een resultaat geleid.
"Algemeen Overzicht.". "Bredasche courant". Breda, 1906/02/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326028:mpeg21:p00001
n a Uil Boedapest is bericht gekomen dat de heer Desiré Pauwels daar, als Canio en als Paljas optredend in de Koninklijke Opera, veel succes heeft behaald. De directie heeft onzeu landgenoot uiigenoodigd nog eenige rollen te vervullen, welk engagement hoogstwaarschijnlijk wordt aangenomen. De Deutsche Rundschau bevat twee onbekende brieven van Heme aan zijn academievriend Henrich Straube. Deze blieven zijn uit een tijd in Heine’s teven , waarvan men bijna niets weet. den tijd waarin de dichter naar Berlijn vei huisde. In den eenen brief neemt hij alscheid van Straube, vraagt hem boeken teiug, enz Van meer belang is de tweede, waai in hij vertelt van een re;S naar ilambuig, die de herinneringen aan de liefde zijner jonge jaren , Arnalia Heme, weer wakker hid gemaakt. De wilde stemming, waarin de blief is geschreven, lait eeu blik slaan in de ziel van den jongen dichter, die trachtte zijn smart weg te lachen. De Beriijnsehe correspondent, van de N. Ct. schrijft o a.: In Remhardt’s Deutsclies Theater staat ons Vrijdag, een interessante première ie wacfiten. Na een paar maal uitgesteld te zijn met het oog op het instudeeren der Grieksche sieien” , zal het nieuwe drama in drie bedrijven Oedipus und die Sphir;x van Hugo von Hofimannslhal Vrijdagavond met een uitstekende bezetting voor h. t eerst worden opgevoerd. Twee Hollanders, beiden aan het theater verbonden, treden in het stuk op, en wel Willem Royaards als de blinde waarzegger Teiresias en Adèle Sandrock (die gij ook ten uwent hebt gehoord; Rotterdamsche van geboorte) als Antigone. Royaards, die ais Doge in den «Koopman van Venetie” nog onder den géfingeerden naam Wilhelm Wilhelmi optreedt, zal nu voor het eerst onder zijn eigen naam een belangrijke rol in het Duitsch spelen. Met groote belangstel ing zie ik het oordeel der Berlijnsche cntiek, welke in Wilhelm Wilhelmi den Hollander, respectievelijk den buitenlander niet ontdekt heeft, over Royaards’ creatie en uitspraak tegemoet. Dat men nu plotseling een of ander op «Wilhelmi’s” uitspraak van liet Duitsch zal hebben aan te meiken, zou lang niet onmogelijk zijn. De tegenwoordige tijd, welke allerlei verrassingen op kunstgebied brengt, schijnt ook de tijd der wonderkinderen te zijn. De zeven tienjarige Minka Elman en de 12jarige Franz v. Vecsey hebben al een wereldberoemdheid. Nu lezen we weer in de Neué Frde Presse behalve over de twee genoemden ook van het optreden van een 16-jarig meisje Steil Geyer, die Brahms Viool-concert speelde en in iedere maat haar diep-muzikale natuur toonde. Eveneens wordt geroemd de 12-jarige
pianist Leo Schramm, die een schitterende vertolking van Mendelssohn’s G-Concert gaf. Als nu eens werkelijk uit al die wonderkinderen wondermenschen groeien
"Wetenschappen en Kunst.". "Bredasche courant". Breda, 1906/02/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326028:mpeg21:p00001
DOOR J. N. POTAPENKO. 32 Soms hinderden haar de leemten in hare opvoeding en het denkbeeld dat de dochter van den pope meer wist dan zij. Dan nam zij een boek ter hand, het eerste het beste uit de nalatenschap van Claudia, en begon ijverig te lezen. Maar de ware belangstelling had zij niet. Zij las slechts omdat zij bij Sophie Kologrivow niet wilde achterstaan. Onwillekeurig dwaalden hare oogen af en bleven op den witten rand der bladzijde gevestigd. Zoo kon zij dan langen tijd doorbrengen en voelde zich het gelukkigst wanneer zij zeggen kon dat zij aan niets dacht. Wanneer deze toestand van geestelijke gevoelloosheid haar drukte nam zij haar toevlucht tot de eenige bron : het handschrift van Claudia Maar het was nu niet meer noodig het schrijfboek voor den dag te halen ; zij kende bet van buiten en het was haar een behoefte geworden zich den inhoud telkens weder voor den geest te roepen. Dan was het haar of ze met Claudia sprak ; of deze tegenover haar in den armstoel zat en haar vermaande om maar moed te houden. Als het overgangstijdperk voorbij was, als het lente zou zijn geworden , dan zouden ook hare weifelingen ten einde zijn. Zinaïda zocht intusschen haar geluk elders en was bijna nooit thuis. In den tuin van den grondeigenaar was een goed onderhouden laan, met zand en schelpen bestrooid; waar men kon wandelen zonder vrees voor nat of modder, Ook was
}i een door seringen omgeven prieel, in het midden waarvan een tafel was geplaatst. Hier stond meestal de dampende samovar , benevens een karaf met sognac en eenige schaaltjes confituren. Soetoegin kwam hier vaak en ook mevrouw Kologrivow met Sophie; Men had hier gelegenheid den tijd aangenaam door te brengen, ofschoon het ongestadige regenachtige weder de bijeenkomsten nog vaak belette. Maar, geduld! Als de lente er eenmaal is dan zal het hier een gestadig feest zijn. Marie is blij dat zij alleen wordt gelaten. Zij vraagt nu ook niet meer aan hare moeder waarheen deze gaat, wanneer zij terugkomt, en of zij veel genoegen heeft gehad. Dat alles is haar onverschillig. Zij dacht er nu ook niet meer over na hoe hare moeder den tijd doorbrengt, met wie zij omgaat en of zij niet den weg der schande betreedt; dit laat haar koel De eenzaamheid is haar bijna een genot en, in elk geval, zij heeft gezelschap aan Chivria. Het zachtzinnige, vreedzame oudje heeft, naar het schijnt, afstand gedaan van alle persoonlijke wenschen en begeerten, en al de teederheid, die zij vroeger voor Claudia Antonowna koesterde, op Marie overgebracht. De nagedachtenis van de overledene was haar heilig, maar het levende hart zoekt een levend voorweip voor zijne teederheid. Chivria dacht dikwijls na over hare nieuwe meesteres en vergeleek haar met de vroegere. Natuurlijk, Claudia was boven alle vergelijking verheven; maar Chivria kon niet aan Marie denken zonder tevens te denken aan haar. Zij beschouwde Marie als de voortzetting, de echo van Claudia. «De arme juffrouw Marie heeft iets dat haar kwelt j zij kan niet tot zichzelve komen,” dacht zij vaak, met diep medelijden. Soms ook gaf zij uiting aan haar gevoel. «Als ik u zie, juffrouw, dan valt het mij op, hoe gij met de overledene Claudia overeenkomt en toch, aan den anderen kant, weer van haar verschilt.”
» «Waarin zou ik met haar overeenkomen, Chi- 1 vria ? Neen, wij gelijken in niets op elkander,”” < zei Marie treurig 1 »Toob wel. Ten eerste : gij zijt beiden jong en I van deDzelfden leeftijd. Ten tweede; n is mooi 1 en dat was zij ook. En eindelijk: zij had een goed hart en dat hebt u ook.” 1 » »Ik een goed hart? Hoe kan je dat zeg- ' gen, Chivria? Waaraan heb je dat kunnen be- ’ speuren.” ” : «O, ik weet het heel goed. Ik heb het wel i gezien.” 1 » «Neen, Chivria, ik ben niet goed. Mijn hart 1 is boos. Je weet niet hoe boos mijn hart is. I Daarom ben ik ook niet gelukkig.” ” «Daarvan komt het niet. De ware oorzaak is 1 dat u geen vrede hebt met uwen toestand. Claudia i> hier even bleek en mager geworden als gij. ! Sedert het oogenblik dat zij hier kwam viel zij als 1 met den dag af.” ««Inderdaad?”” vroeg Marie met levendige nieuwsgierigheid. « «Dus ook haar is de taak zwaar gevallen ?” «Kon het anders? Moest de verplaatsing van een zoo teeder en aan weelde gewend schepseltje in deze ruwe omgeving haar niet hard en zwaar vallen ? Zooals ik zeide : zij is hier even bleek en mager geworden als u ; maar toch was er een verschil lusschen n beiden en dat ligt hoofdzakelijk in de oogen.” » «In de oogen ?” ” «Ja; in uwe oogen is iels onrustigs. Het is of u ergens een gjtweg zoekt. U maakt op mij deu indruk van iemand, die met tegenzin een bezoek aflegt. Hij komt binnen en neemt plaats, maar denkt onderwijl: » «als het nu maar spoedig afloopt!”” Hij is, iu een woord, niet op zijn gemak. Zoo iets lees ik ook in uwe oogen. Maar Claudia’s oogen stonden zoo helder en rustig, dat zij mij dikwijls deden denken aan de woorden, |
lie in de kerk gezongen worden: » «Vrede op .arde en in menschen een welbehagen I” ” lk wil naar zeggen dat zij zich in haren toestand wist e schikken en dat kunt u niet: dat is het ongeukkige van de zaak.” Marie dacht na over deze woorden, die uit een lenvoudig hart waren voortgekomen. Inderdaad, vat had zij, in de weinige maanden, die zij hier Vas, anders gedaan dan vructitelooze pogingen om :ich in haar lot te schikken. Had zij het niet eeds zoover gebracht dat zij Morosow beslist voor ;ene andere plaats had bedankt P Zij had dit gelaan uit vrees dat zij dan misschien weder in evensverhondingen zou komen , die haar tot haren rroegeren toestand zouden doen terugkeeren. En lat juist wilde zij niet. Maar toch was het een vaarbeid dat zij met haar lot nog geen vrede had gevonden. En waarom - on zij dien niet vinden ? Jlaudia had zich met alle menscuen verzoend en lat kon zij niet. Het was haar nog niet mogelijk laren vader, hare moeder en vooral «hem” vergifBnis te schenken. Bij deze laatste gedachte drukte zij zenuwachtig le lippen op elkander. Zij hau gedacht hem te jannen vergeten, zelfs zdó, dat zij hem niet meer verachtte; maar thans weder gevoelde zij diepe verachting voor den man, aan wien zij zich had gehecht en die haar, toen het ongeluk haar trof, laaghartig en cynisch verlaten had. Met groote schreden liep zij het vertrek op en neer en dacht; «Het, is mij dus onmogelijk gebleken. lk ben te zwak, te besluiteloos om partij te kiezen. Ik wil het goede, ik voel het booze in mij en ik kan noch het een , noch het ander. Had ik toch maar moed tot handelen, opdat ik eindelijk eens wete hoe ik ben; goed of slecht r” XX. Het was een heldere lentedag. De warme zonnestralen hadden elke herinnering aan den winter
verdreven. Velden en boomen waren met jeugdig groen versierd en de zoele, heldere lucht wekte tot vroolijkbeid en levenslust op. Marie stond op den drempel van het schoolgebouw en keek naar de in Zondagsgewaad gedosehte schare, die de kerk verliet. Bonte groepen van grijsaards en jongelingen, vrouwen en kinderen, vulden de geheele, anders zoo doodsche uitgestrektheid tusschen de kerk en de school en vormden met de wagens der boeren uit den omtrek , een schilderachtig tafereel. De kerk was leeggestroomd; reeds hadden de dorpsbewoners hunne hutten bereikt en waren de boerenwagens afgereden, maar nog altijd bleef de kerkdeur geopend. Marie, Adie uitzicht had op het hooge voorplein der kerk, zag opeens hoe de koster de kerk verliet en, met den hoed in de hand, op het plein bleef wachten. Een oogenblik later verschenen de pope, in ambtsgewaad, de diaken en de kerkvoogd op het plein, vergezeld van eeu man dien Marie niet kende. Hij was lang en mager van gestalte en liep een weinig voorover. Zijn lange baard en knevels waren wit. Hij droeg een zwarte lange jas, met roode kraag en opslagenen had een uniformpet in de hand. Wie mag dat zijn ? Allen daalden nu de trappen van het voorplein af en richtten humie schreden naar het kerkhof De pope en de onbekende gingen voorop. De geestelijke scheen den onbekende toe te spreken , die met het gezicht naar hem toegekeerd, luisterde. De diaken en de kerkvoogd volgden zwijgend Allen , behalve de vreemdeling gingen met gedekten hoofde Op eens verscheen nog een andere figuur, een boerenvrouw. Zij was een eind weegs achter en liep snel om de anderen in te halen. (Hordt vervolgd).
"Een Generaalsdochter". "Bredasche courant". Breda, 1906/02/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326028:mpeg21:p00001