"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1906/02/10 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326036:mpeg21:p00001
De vereeniging voor Vrouwenkiesrecht heeft aan de leiders der verschillende partijen vragen gesteld of zij waren voor of tegen het verleenen van kiesrecht aan de vrouw en op welke gronden hunne meeningen gebaseerd waren. We hebben de antwoorden achtereenvolgens in ons blad opgenomen. Naar aanleiding echter van die vragen, heeft de redactie van „De Nederlander” (Jhr. de Savornin Lohman) de vraag gesteld: zal „vrouwenkiesrecht invloed uitoefenen op den loop der wereldgeschiedenis” en op het desbetreffende artikel heeft dr Metta H. Jacobs in het „Maandblad van de Ver. voor Vrouwenkiesrecht” geantwoord:
Hoewel bet niet moeilijk valt om p bewijzen bij te brengen, die boven- ® staande vraag bevestigend zou beant- t woorden, — ik behoef daartoe slechts na te gaan welke gevolgen vrouwen- J kiesrecht reeds heeft gehad, daar waar , het is ingevoerd, — merk ik alleen op, < dat alle maatschappelijke hervormingen 1 steeds hare sporen in de wereldge- , schiedenis hebben achtergelaten, en : men derhalve gerust mag aannemen, ' zonder nader bewijs, dat ook deze j groote hervorming — de politieke ge- j lijkstelling van man en vrouw — waarvoor door de vrouwen over de geheele j wereld zóó hardnekkig gestreden wordt, , hare vruchten zal afwerpen en sporen — 1 al zijn het dan geen bloedige sporen — in de geschiedenis zal nalaten. Het was de bekende Engelsche ; Staatsman Sir LYTTELTON, die op een groote volksvergadering te Londen, de merkwaardige woorden sprak: „de , vrouwen strijden gedurende een halve eeuw een strijd, die zijn einde nadert; daarna zullen zij met trots kunnen getuigen, dat de vrouwen de grootste wereldhervorming (doelende op politieke gelijkstelling van man en vrouw) hebben tot stand gebracht zonder bloedvergieten.” Wel is waar erkent de Redactie van „De Nederlander”, dat er voor de uitsluiting van kiesrecht aan de „op zich zelf staande vrouwen” geen redelijken grond bestaat, en aan het slot van het artikel komt zeis de concessie, dat „ter gelegener tijd” aan op zich zelf staande vrouwen veilig het kiesrecht kan worden toegekend, maar zij oppert in den loop van het betoog eenige bedenkingen, die dringend weerlegging eischen. Want het is evenals de Redactie opmerkt, .wij vrouwen zijn niet tevreden roet een platonische liefde voor onze rechten; wij willen bij alle rechtvaardige mannen de overtuiging vestigen, dat zij met toekenning van vrouwenkiesrecht een daad verrichten, die niet alleen strekt tot bevordering van het geluk der vrouwen, maar die tevens is in het belang der geheele maatschappij Alvorens ik echter de aangevoerde bedenkingen ga weerleggen, zal ik het artikel uit „De Neder1 lander” in zijn heheel overnemen, opdat ik niet met korte „aanhalingen” enkele zinnen, uit zijn verband ruk : De vereeniging voor Vrouwenkiesrecht wendt zich tegenwoordig tot de verschillende „Kamer-
rroepen , om, met net oog op ue somenue, < ilthans aangekondigde grondwetsherziening ( ;e pleiten voor wat zij meent een den vrouwen i toekomend recht te zijn. | De quaestie zelve, of vrouwen kiezers , behooren te zijn voor de Staten Generaal, | boezemt ons slechts matig belang in, omdat wij meenen dat de toekenning van dat recht , op den gang der zaken weinig invloed zal hebben. Wij zullen zelfs kunnen toegeven, dat tegen de absolute uitsluiting van vrouwen, ‘ thans in de grondwet vastgelegd, wel iets te 1 zeggen valt, omdat moeilijk valt in te zien waarom op zich zelve staande vrouwen, ongehuwd of weduwe, niet evengoed een stem mogen uitbrengen als een man. Ons althans is daarvoor geen redelijke grond bekend. Met deze concessie evenwel zijn de voorstanders van vrouwenkiesrecht niet tevreden, en van hun standpunt terecht. Want zij eischen kiesrecht krachtens zekere beginselen, die wij onzerzijds evenwel onmogelijk als juist kunnen erkennen. Zoo beweert men, dat de vrouw thans geen kiesrecht heelt, omdat zij wordt geminacht, ja vertrapt. Dat zou dan blijken uit dat gemis van kiesrecht. Indien dat juist ware, dan zouden met hetzelfde recht alle menschen, alle meerderjarigen tenminste, kiesrecht kunnen eischen, want niemand behoeft te dulden dat hij door zyn medeburgers geminacht of vertrapt wordt, Dat die minachting enkel in de verhitte verbeelding van de strijders voor Vrouwenkiesrecht bestaat, behoeft niet te worden betoogd. Een andere bewering is dat de belangen der vrouwen niet tot haar recht kunnen komen, als de vrouwen geen kiesrecht hebben.
omen, als de vrouwen geen kiesrecht hebben. Ook dit ar.ument zou, was het juist, tengevolge moeten hebben, dat elke groep beanghebbenden haar eigen vertegenwoordigers lad. Wat geldt voor de vrouwen, geldt ook mor anderen. Natuurlijk, en gelukkig, is dit niet zoo De indervinding heeft wel ten allen tijde geleerd, lat de vertegenwoordiging van geheel het Slederlandsche volk, om rechtvaardig te oorleelen, in de Kamer niet de medewerking ;an alle belanghebbenden behoef:. Wel hun morlichting, hun medewerking zelfs buiten ie Kamer. In de Kamer komt het meer lan op geschiktheid aller belangen te wegen, ian om ze op den voorgrond te plaatsen, hoewel ook dat noodig kan zijn. Een derde, evenzeer te ver reikende bewering is, dat man en vrouw, als menschen, gelijk recht hebben, dus ook gelijke bevoegdheid. Gelijk recht hebben zij gewis; maar daarom nog niet gelijke bevoegdheid of gelijke verplichting. Bevoegdheden en verplichtingen hangen o.a samen met aanleg. En de aanleg van vrouwen is nu eenmaal een andere dan die van Imannen. Dit is ook de zin van de opmerking, dat zoo de vrouwen als mensch kiesrecht mogen eischen, zij dan ook tot den militairen dienst mogen verplicht worden. Over die opmerking zijn de dames vaak slecht te spreken; zij willen het argument liever niet begrijpen; en vragen of dan soms bij mannen ooit het kiesrecht „uitgeruild” is geworden tegen persoonlijken dienstplicht. Met zekere verontwaardiging werpen zij tegen, dat de vrouwen dan toch kinderen ter wereld brengen en de mannen niet. De laatste tegenwerping bevestigt natuurlijk
de juistheid der opmerking, dat uit het feit, dat mannen en vrouwen beide menschen zijn, niet voortvloeit dal beiden dezelfde verplich tingen moeten hebben. Uit het verschil van recht en plicht geboren worden. Onnatuur kan het zijn, daartegen in te gaan. Op nog een andere onjuiste redeneering wijzen wij. Vrouwen zijn toch geschikt, zegt men, voor allerlei maatschappelijk werk. Zeer zeker en meer en meer wordt dit erkend. Maar daaruit vloeit weer niet voort, dat de vrouw ook geschikt is voor een staatkundigen arbeid. Tal van menschen zijn voor de maatschappij nuttige leden en doen toch het best de staatkunde over te laten aan anderen. Ook hier geldt de tegenwerping dat, ware het argument juist, ieder die maatschappelyken arbeid verricht1 kiesgerechtigd zou moeten zijn voor de Tweede Kamer. De vraag zelve, of het wenschelyk is voor den staat, de Staten Generaal mee te laten verkiezen door de vrouwen, laten wij onbesproken. Alieen merken wij hier op, dat het kiesrecht zelf van oneindig minder waarde is dan de andere rechten die de vrouwen reeds bezitten, nt. het onbeperkt recht van spreken, schrijven, vergadering en vereeniging. Door de uit oefening hiervan wordt heel wat meer invloed uitgeoefecd, dan door het kiesreeht, dat in zeer vele gevallen niets ai ders in dan het recht om door anderen te worden gebruikt als middel tot verkrijging van macht. De rechten van de vrouw zouden er niet anders uitzien dan thans, al had de vrouw haar invloed ook bij de stembus doen gelden, allerminst in ons land, waar de burgerlijke rechten van vrouw en man, zoolang ze niet gehuwd zyn, dezelfde zijn.
De beperkingen in sommige gevallen aan j de vrouw, in enkele ook den man opgelegd, zijn het natuurlijke resultaat van den door het huwelijk geboren toestand, niet van het j verschil van waardeering van man of vrouw. j Met het oog op dit alles, wij herhalen het, laat de quaestie zelve ons vrij koud, al erkennen wij dat, ter gelegener tijd, aan op zich zelve staande vrouwen als zoodanig het ] kiesrecht veilig kan worden toegekend. Op den loop der wereldgeschiedenis zal het geen j of weinig invloed uitoefenen. Laat mij eerst „De Nederlander” opmerken, dat hij enkele beweringen aanvoert, die de voorstandsters van vrouwenkiesrecht zouden gebruiken om haar goed recht op medezeggingschap in ’s lands regeering te bepleiten, die, voor zoo ver dk weet, niet door ons aangevoerd worden. Dit is o. a. het geval niet met de bewering „dat de vrouwen geminacht, ja vertrapt worden en dat dit zou blijken uit het gemis van kiesrecht.” Ik geloof niet dat ooit een strijdster voor vrouwenkiesrecht, door woord of pen, deze bewering geuit heeft. iets anders is, dat wij meenen en deze meening overal uitspreken, dat door onze politieke onmondigheid, onze belangen en die van allen welke ons
lief zijn — en daaronder behooren gelukkig steeds grooter kringen — niet tot haar recht kunnen komen. Wij wijten dit niet aan opzettelijke verwaarloozing, niet aan kwaadwilligheid, niet aan minachting der mannen die ons heeten te vertegenwoordigen, maar wel aan onmacht hunnerzijds, omdat zij zich, als zijnde geheel anders van aard, van natuur, van levensopvatting en misschien ook van levensbeschouwing, zich niet geheel kunnen verplaatsen in de behoeften, de belangen, de wenschen der vrouwen. Ons wordt steeds van bovenaf de wet gesteld, overtuigd als de heeren zijn, dat zulke wetten zullen zijn in ons belang, voor ons geluk; doch nimmer wordt ons gevraagd of die wetten inderdaad ons geluk bevorderen en zij niet soms regelrecht indruischen tegen de belangen van ons zelf en die van ons gezin. Ik wil hier slechts herinneren aan de twee bekende Kon. Besluiten, door Minister Kuyper uitgelokt, waarbij den vrouwelijken ambtenaren bij telefonie, post en telegraphie, verboden wordt te huwen op straffe van ontslag uit den dienst, en dat, waarbij de gehuwde moeder-onderwijzeres haar ontslag thuis kriy*, zonder dat zij het vraagt.
onaer aai zij uei vraagt. Natuurlijk zijn beide Kon. Besl. getomen met de bedoeling te handelen n het belang dezer categorie vrouwen, loch dit is een zeer verkeerde opvatting van hare belangen. Vele geluwde vrouwen zijn om allerlei gegronde redenen, gehuwd zijnde, hare jetrekking te blijven waarnemen. Of leze arbeid haar geluk en de belangen ivan haar gezin bevorderen of niet, is jen zaak die door haar en haar man zullen moeten worden uitgemaakt. Men mag in zulke zaken niet generaliseerend optreden. Wat zijn de gevolgen voor de maatschappij van zulke Kon. Besluiten? Indien een jonge man en jonge vrouw verliefd op elkaar geraken en hij niet genoeg verdient om een huwelijk aan te gaan, dan moeten zij ongehuwd blijven. Met het inkomen van de vrouw er bij zouden zij een gelukkig echtpaar kunnen worden, maar wanneer zij Rijks-ambtenare is, dan ontvangt zij haar ontslag tegelijk met haar huwelijks-contract. Wat moet zij nu doen? Ik zal het zeggen, omdat ik
de voorbeelden ken. Zij neemt haar ontslag uit ’s Rijksdienst en zoekt een particuliere betrekking, die in den regel minder winstgevend en minder vast is; of zij huwt niet, en blijft zoogenaamd „voor onbepaalden tijd” verloofd. Zijn beide gevolgen bevorderlijk voor het geluk der vrouwen of aan verbetering der maatschappelijke toestanden? Men versta mij wel! Het is hier mijn bedoeling niet een pleidooi te houden voor beroepsarbeid van de gehuwde vrouw, daarvoor is het hier niet de plaats, wel wil ik onomwonden verklaren dat Min. Kuyper met zijn Kon. Besluiten het geluk van vele vrouwen en de belangen der Natie ernstig geschaad heeft en dat hiervan openlijk getuigd hebben de vrouwen van alle gezindheden in verschillende tijdschriftartikelen en in bet houden van een groote protestvergadering in Den Haag, kort na het in werking treden van bovengenoemde besluiten. Wanneer het waar zou zijn, wat ons door sommige mannen wordt toegevoegd, dat vele gehuwde vrouwen haar beroepsarbeid niet goed verrichten, dan dient men dezen te ontslaan; doch dan mag dit ontslag alleen haar treffen, die haar taak verwaarloozen, in geen geval alle andere gehuwde vrouwelijke ambtenaren, die haar taak wel goed verrichten. Zoo handelt men ook met de mannen, er bestaat geen enkele reden in zulke gevallen bij vrouwen een anderen weg in te slaan. Een andere tegenwerping is — de gehuwde vrouw behoort in het gezin. Maar hier past ons toch wel de vraag: waaraan ontleent gij mannen het recht den werkkring der vrouw precies te ompalen ? Antwoordt niet, onze aard, onze natuur wijst ons die plaatse aan. Wij, vrouwen, zullen toch zeker zelf beter weten dan gij mannen, welke werkkring het meest met onzen aard, met onze natuur strookt! In dit opzicht verschillen de vrouwen onderling even- , zeer als de mannen; de een voelt zich i het gelukkigst in stillen huiselijken , krmff-. _ de ander met literairen arbeid ! of met kunstarbeid, een derde voelt < zich geroepen als hervormster op te i treden en bereidt zich tot die taak met > liefde voor, terwijl een vierde weder ‘ haar leven op wederom andere wijze < wenscht nuttig te maken voor de maat- 1 schappij. Ik, Ipersoonlijk, heb mij als | jong kind reeds aangetrokken gevoeld ' tot de studie der medicijnen en ge- j voelde dat het „leed verzachten en i wonden heelen” het meest met mimen ( aard en mijnen aanleg strookte. Ware , mij dit door „goed bedoelde wetten” door de mannen belet, dan had men ‘ mijn geluk verwoest, mijn leven on- t mogelijk gemaakt. Dat ik later, naast j mijn medischen werkkring, ook als i hervormster helpend ben optreden, was < niet mijn wensch, wel mijn plichtsge- J voel, mijn verantwoordelijkheidsgevoel tegenover de maatschappij, die mij gebiedend den weg wees, dien ik had ‘ in te slaan, een weg die voert tot het | einddoel dat voor anderen de bezwaren i worden weggenomen, die ik in mijn ] leven ondervonden heb. , Nog vele andere voorbeelden zou ik £ kunnen aanhalen, waaruit blijken zou, 5 hoe slecht onze wenschen en onze s verlangens door de wetgevende mannen begrepen worden. Slechts op één wil ( ik nog wijzen. Wij vrouwen missen 1 het recht op onze eigen kinderen. 1
Zelfs bij de nieuwe kinderwetten, die den geest der wetgevende mannen van den tegenwoordigen tijd moeten ademen, heeft de vader alléén te bestemmen waar het kind zal verblijven, hoe het opgevoed moet worden. Is het niet alsof bij de vaders alléén de ouderliefde bestaat, de vaders alléén de kinderen weten te leiden, het kinderhart kunnen begrijpen? Voert mij niet tegen, gij lezers en geestverwanten van „De Nederlander”, dat vaders en moeders in gezamenlijk overleg moeten handelen en dat alleen bij gebrek aan overeenstemming de vader de beslissende stem heeft, want dan kent gij het leven niet. (Slot volgt.)
"Vrouwenkiesrecht.". "Bredasche courant". Breda, 1906/02/10 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326036:mpeg21:p00001
BOOR 1 J. N. POTAPENKO. \ 39 ' i * «Geen nood; ik sta ook vroeg op; morgen vroeg moet ik naar de stad.” ” 1 nik zou wel in het geheel niet naar bed willen gaan ; het is zoo heerlijk buiten!” zeide Zinaïda, 1 met gevoel. » «Wat zoudt gijlieden er van denken,”” viel Sophie in,. » «als we eens aan de rivier gingen zitten en wat zongen ; Soetoegin de bas en ik sopraan. Willen we dat doen f” ” «Neen, dan weet ik wat beters,” meende Soetoegin; «het is nu zoo mooi in de steppe. De lucht is prachtig. Ik zal de sjees inspannen en wij maken een rijtoer.” _ j » «Er kunnen er maar twee in zitten.” ” «Nu, wat zou datP Ieder op zijn beurt: eerst mevrouw Kologrivow, daarna Zinaïda en dan Sophie.” Het voorstel werd goedgekeurd en Soetoegin ging heen om in spannen. «Ik zou wel eens willen weten of iemand het zou durven wagen nu alleen naar het kerkhof te gaan,” zei Sophie, min of meer sentimenteel. » «Misschien wel; maar ik dank je,” ” antwoordde de grondeigenaar, beslist. «Ja, dat geloof ik wel; je bent ook zoo bang Een vroegere kennis van me, Liaski, was een andere vent. Die zou wel geduifd hebben,” sprak Zinaïda. s «Bang! Wat zeg je?”” zei de grondeigenaar, wel eenigszins beleedigd. « sis u dan zoo dapper
ioudt u het durven doen?”” «Ik ben maar een vrouw; dat is heel iets anders.” » «Nu ik ben een man en toch ga ik niet. Maar ls u nu denkt dat het bangheid is, dan hebt u het ais. Ik weet heel goed dat de dooden niet uit hunne ;raven opstaan — maar ik vind het een nare gewaarvording dat is alles.” ” Allen zwegen een oogenblik onder den invloed an het gesprek over de dooden. Soetoegin kwam net het rijtuig. «Zie zoo, ik ben gereed. Uwe beurt, mevrouw fologrivow 1” riep hij. « «Neen, ik sta mijne beurt aan Zinaïda af. Wilt i maar zoo goed zijn in te stijgen F” ” «Met veel genoegen; maar in galop, hoor Soeoegin! Dat geeft een beerlijken luchtstroom.”” Op het oogenblik dat Soetoegin haar de hand •eikte om haar te helpen instijgen, knalde een schot. Allen sprongen op. «Zou hier iemand ’s nachts aan het jagen zijn F” vroeg de grondeigenaar, haastig. Zinaïda drukte de handen op de borst. Sedert het noodlottige schot, dat op haar lot zooveel invloed had geha l, schrikte zij altijd, als zij hoorde schieten. » « Het was hier dicht bij,” ” merkte Sophie verschrikt op. «De dooden zijn toch niet aan het duelleeren F” zei Soetoegin ; maar niemand lachte om de ongepaste aardigheid. De duiven, die hun nest onder het kerkdak hadden, vlogen verschrikt in een kring rond. Serko, de langharige hond, die den tuin van de pastorie bewaakte, sprong op en rende naar het kerkhof. «Kijk Serko eens! Die gaat daar niet zonder reden naar toe. Laat ons hem volgen.” Het gansche gezelschap, gedreven door de nieuwsgierigheid, die zich altijd openbaart als er een zelfmoord of dergelijk ongeluk kan worden vermoed, ging naar het kerkhof. De dames beefden en hiel-
ien den arm harer caveliers stevig vast. Serko schoot Bs een pijl uit den boog over het kerkhof, sproeg over grafheuvels en kruisen, stiet plotseling een luid gehuil uit en bleef als aan den grond gena geld staau. «Ik heb u wel gezegd, dat het dichtbij was,” zei Sophie. « «Och Heer, wat zou het zijn?” ” sprak Zinaïda, met bevende, stotterende stem. Zij was door schrik bevangen. Het was of zij een voorgevoel had van iets vreeselijks, ontzettends Zij liet den arm van haar geleider los en snelde vooruit, naar het graf met het fraaie kruis. s »Ach!”” riep ze opeens met eene rauwe gil; « «Marie 1 Marie !” ” Allen kwamen nu bij het graf Het meisje lag ter aarde, iQ hare geheele lengte uitgestrekt. Het hoofd was bebloed; het gelaat marmerwit, maar rustig. De jammerklachten van Zinaïda vervulden de lucht. Allen stonden over het lijk gebogen en beklaagden het arme meisje. Maar niemand begreep hoe het ongeval was geschied; niemand vermoedde dat hier de noodzakelijkheid het vonnis had voltrokken. Men liet de moeder vrijelijk lucht geven aan hare wanhoop en trachtte niet hare tranen te drogen Wat is natuurlijker dan de smart eener moeder, die zoo even hare dochter heeft verloren? EINDE.
"Een Generaalsdochter". "Bredasche courant". Breda, 1906/02/10 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326036:mpeg21:p00001
Wl" vmv ' * ■ Veel heb ik in mijn schrijversleven geleerd. Maar nooit zoozeer leerde ik, hoe men voorzichtig wezen moet met het geven van raad op een gebied, waarop men geen autoriteit is, nog wezen kan, dan éénmaal, langgeleden, toen ik mij voornam een verhandeling te schrijven over kleine kinderen. Over kleine kinderen ! Mijn bedoeling was volstrekt niet een standaardwerk te leveren, o hé neen. Ik beweerde zelfs niet het onderwerp grondig te behandelen. Ik wil ie, dat anderen, die na mij kwamen, het betoog zouden voortzetten — dat wil zeggen, indien zij na rijpelijk nadenken tot de conelussie kwamen, dat er nog wel iets zou te zeggen zijn over het onderwerp. Ik had pret in mijn artikel. Ik ging er op uit om zoo gauw mogelijk een exemplaar machtig te worden van het tijdschrift, waarin mijn artikel was afgedrukt, om het te laten lezen aan een dame van mijn kennis. Zij was zelf in het bezit van een paar kinderen volstrekt geen merkwaardige exemplaren, hoewel _ natuurlijk — haar best deed ze op te vijzelen. , . Ik dacht bescheidenlijk, dat zij haar voordeel kon doen met de opvattingen van een man, die geen mededinger was, maar een onbevooroordeeld, verstandig amateur. Ik gaf haar het blad, geopend op de goede plaats , Lees het kalm en met aandacht, zei ik, en laat u door niets afleiden Neem een potlood en een stuk papier en noteer de punten, waarover u inlichtingen wenscht of waarin u het niet met me eens zijt. Als u iets vindt, dat ik mis heb naar uw meening, zeg het mij dan eerlijk Er zullen wel dingen wezen, waarin u met mij van opinie verschilt Aarzel dan geen oogenblik met het mij mede te deelen — ik zal heusch niet boos zijn. Als er vraag naar komt, ben ik bereid een vermeel derde en verbeterhe editie van mijn opstel te
geven in den vorm van een brochure en dan zal ik gaarne mijn voordeel doen met uwe wenken Ik heb geen potlood, zei ze. Waar handelt het over? Over kiene kinderen, zei ik en ik leende haar een pollood. Dat is óók iets, wat ik heb geleerd: leen nooit, van uw leven aan een vrouw een potlood, als je het wilt weerzien. Zij heeft drie antwoorden op uw vraag om het terug te mogen hebben. Het eerste is, dat zij het u al terugaf en dat ge het in uw zak gestoken hebt, waar het nu is, althans behoorde te zijn. Het tweede is, dat zij nooit een potlood van u geleend heeft. Het derde, dat zij wilde dat de menschen haar nooit potlooden leenden | om die terug te vragen op een oogenblik, als ze veel belangrijker dingen aan haar arm hoofd heeft. — Wat weet u van kleine kinderen af F vroeg ze. — Als u ’t stuk leest zult u het zien, antwoordde ik. Het staat er allemaal in. Zij bladerde vluchtigjes door de pagina’s. — Veel bijzonders schijnt het niet te wezen er staat weinig in, sprak zij minachtend. — ’t Is zeer beknopt, verklaarde ik. — Nu, ’k ben blij dat het zeer kort is Ik zal het eens lezen beloofde zij. Ik meende, dat misschien mijn tegenwoordigheid haar zou kunnen storen, daarom wandelde ik den tuin in. Ik wilde haar ten volle er van doen genieten. Nu ea dan gluurde ik door ’t open venster naar binnen. Zij scheen niet veel aanteekeningen te maken en ik had dus gegrond recht tot de meening, dat zij ’t met mij eens was. Maar ik hoorde baar nu en dan een geluid tegen zichzelf maken. Toen ik zag, dat zij aan de laatste pagina was, kwam ik weer I binnen.
— Welf — Is het bedoeld als een grap of als ernst F vroeg zij. — Misschien is hier en daar wat humor... Zij liet mij niet uitspreken. — Omdat, ais het grappig is bedoeld, zei ze, ik het heelemaal niet grappig vind. En is ’t ernstig bedoeld, dan blijkt één ding heel duidelijk : dat u geen moeder is. Kijk wat een criticus die dame was! Zij had precies mijn éénige zwakke punt getroffen. Op alle aanmerkingen had ik kunnen antwoorden, maar deze ééne was onaantastbaar. En daarom ben ik sedert zoo voorzichtig met onderwerpen, die buiten mijn departement vallen.
"Gevaarlijk onderwerp.". "Bredasche courant". Breda, 1906/02/10 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326036:mpeg21:p00001