EERSTE BLAD.
Zij die zich met 1 Apri > deTP Cnnrant ahnn
■ neeren , ontvangen de nog vei schijnende nummers GRATIS.
' Reclames betreffende de bezoreim? dezer Courant,
U"ïl > gelieve men tijdig op te geven x aan ons bureau, Groote Markt x 33. (
■* Veranderingen in advertentiën gelieve
au vcricuticu men steeds op den dag der uitgave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering kan worden ingestaan.
j BEDDEN. STOFFEERDE!!IJ. ï l I Geb. verhoeven, < Veemarkt 82. BREDA. Tel. 212. i DE VLINDER. ! \ Meubileeringen. > Wiegen. 5 Luiermanden. 5 i } ! BEU UVGERIJ. MEIBELFABRHR.
HYGIËNISCHE STOFZPI6ERIJ. es eo & . . 8 cn S
HYGIËNISCHE STOFZIJI6ERIJ
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1906/03/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326072:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1906/03/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326072:mpeg21:p00001
In een boekje getiteld «Ontgin u zelve” heeft dr. Mr. H. J. Schoenmakers verschillende zeer lezenswaardige opstellen gegeven. In een schrijft hij over innerlijke moraal, waarvan wij hier eenige gedeelten overnemen. Een volkomen onpartijdigheid bij het beoordeelen van daden kan ik mij bezwaarlijk voorstellen, omdat er geen
volstrekt onbevooroordeelde menschen e bestaan, Voor wij over een daad gaan n oordeelen hebben wij minstens één z overtuiging, die ons van anderen onder- s scheidt, eene overtuiging waarmede wij n één geworden zijn en zonder welke is wij niet kunnen denken. Of die over- b tuiging waar is of valsch doet hier z weinig en evenmin of wij haar kregen li van voorgangers en leeraren dan wel n of wij haar wonnen na angstig denken 1 en zelfstandig waarnemen. r Indien wij nu daden van anderen te t beoordeelen hebben is men door de c reeds gevestigde overtuiging te spoedig \ geneigd die handeling te rangschikken t tot de slechte of tot de goede daden, c doch ’t is zaak voor wij zulks doen te herinneren dat men de menschen, wat c aangaat hun begrippen omtrent zedelijk i goed en kwaad te onderscheiden zijn r in twee groepen : die der uiterlijke en i die der innerlijke moraal. c De eerste zegt: zoo moet ik leven I omdat uiterlijke dingen, godsdienst, £ conventie, zeden, wetten het zoo willen, £ de tweede overweegt zóó moet ik leven ' wrant zoo wil het ’s menschen conse- ' quent redeneerend verstand, zóó wil 5 ik door alles wat goed en mooi is in 1 mij en ik erken geen moreel mensche- 1 lijk gezag dan dat van mij zelf. 1 De eerste partij is de meest zichtbare 1 in de maatschappij. Zij is georganiseerd in groepen en groepjes en be- ^ stuurd door officieele en officieuse autoriteiten van allerlei soort. De andere 1 wordt door geen enkele uiterlijke macht 1 of vakgeleerdheid gesanctioneerd. De ' menschen die tot deze groep behooren 1 trachten elkaar te ontmoeten, niet omdat 1 zij verbonden zijn door eene uiterlijke organisatie, maar alleen omdat zij elkaar liefhebben. Dat alle menschen in al hun denken en strijden en werken naar geluk streven is een onomstootelijke natuurlijk. De voorstanders eener uiterlijke moraal mogen daarom zeggen wat het met ons geluk te maken heeft of onze daden van buiten af goed of slecht worden genoemd. Is het eenmaal waar »dat alles voor den mensch slechts in zooverre waarde heeft als ’t hem gelukkig maakt, dan is alles goed dat ons uiteraard gelukkig maakt en alles slecht , dat ons uiteraard ongelukkig maakt. Verblijdend is ’t dat de i innerlijke moraal hoe langer hoe meer veld wint
en de uiterlijke «fatsoensmoraal” steeds meer verdringt De moralisten houden zich steeds minder met uiterlijke instellingen bezig en hoe langer hoe meer mensch, den mensch zooals hij innerlijk is en fataal worden moet. Dat is verblijdend, want alle sociale misstanden zijn gevolgen van innerlijke menschelijke gemoedsdrijfveeren als hebzucht nijd, heerschzucht, enz. Het kapitalisme zou geen ongèlukkige proletariërs maken als er geen hebzuchtige kapitalisten en geen gemakzuchtige arbeiders waren. Het gezag zou geen slaven kweeken als er geen heerschzuchtige tyrannen en geen rugbuigende onderdanen waren. Nochtans zijn er nog weinigen die den zegen en den vloek der menschheid in, geheel en al in het innigste der menschen zoeken. De innerlijke moraal is ook geen systeem , zij is niets anders dan de vaste levendige overtuiging: In het diepst van ’s menschen gemoed alleen ligt eigenlijke zedelijke goedheid en slechtheid. Alles wat buiten ’s menschen gemoed is, (doeleinde, daden , woorden) is op zichzelf noch goed noch slecht. Dat alles is slechts goed als het geheiligd wordt door een goed motief, dat alles is alleen dan slecht, als net ontheiligd wordt dooreen slecht motief. Weinigen zijn er, bij wie deze overtuiging vleesch en bloed geworden is, weinigen, die haar durven toepassen in al haar consequenties. Ik heb daarom, voor de duidelijkheid, de innerlijke moraal meermalen genoemd, de moraal der intenties, de moraal der drijfveeren. Een menschelijke uiting heeft verschillende oorzaken. Maar de diepste oorzaak, die haar geheel doordringt, haar geheel karakteriseert, haar heilig of onheilig maakt, is gelegen in ’t innigste van ’s menschen gemoed. Die oorzaak is ’t motief, de intentie, de drijfveer waaruit de handeling, het woord of welke menschelijke uiting ook, voortspruit. Is die drijfveer uiteraard goed heilig, zegenend, dan moet de uiting goed, heilig, zegenend zijn. Is die drijfveer echter uiteraard slecht, dan ■ moet de uiting ook slecht wezen. Wie van blijvende dingen spreekt ; kan niets wezenlijk nieuws zeggen. , Maar is het blijvende niet meerwaard i besproken te worden dan het vergan; kelijke ?
Ik weet, dat ik in mijn «moraal der < intenties” niets wezenlijk nieuws zeg. 1 Het protest tegen uiterlijke moraal is i zoo oud als de menschheid. De ge- i schiedenis van het protest is de ge- j schiedenis van het menschelijkste in , de menschheid : zedelijkheid en religie. Dat protest is het echt-menschelijke, i zedelijk-religieuse leven, zich verzettend tegen dooden vormendienst. Wie . dat eeuwige protest van nieuws krach- ' tig de wereld inzendt van gemoed tot gemoed, die en die alleen doet iets voor den blijvenden groei van menschengeluk. Hij begint geen werk omdat zijn werk het eeuwige, alleen-heilige werk is van alle adelmensehen. Opnieuw vertolkt hij in woorden en beelden van zijn gemoed en zijn tijd de levende onsterfelijke natuurtaal der profeten. Israël ging gebukt onder een dorre wetgeleerdheid en dorre schriftgeleerdheid. Israël was opgesloten in den engen kring van eigen volk, het zag in hopelooze kortzichtigheid met minachting neer op allen, die niet van uiterlijke physieke geboorte, of uiterlijke ceremoniën het officieele recht hadden gekregen, zich Israëlieten te noemen. Dat was de versteening van uiterlijke moraal. Maar heerlijk is ’t te zien, hoe ’t mooiste rnenschenleven telkens en telkens weer door die doode wetgeleerde dogma’s heendringt. In Israël zelf staan telkens profeten op, die profesteeren tegen allen vormendienst en het heiligste, het edelste, hun God en hun Al in ’s menschen eigen verstand en gemoed aanbidden. Revolutionairen zijn ’t, die profeten, revolutionairen in den consequenten zin van ’t woord, revolutionairen in de ideeënwereld. «Een nieuw verbond 'sluit ik met het huis Israël, spreekt Jahwe: ik geef i mijne wet in hun binnenste en schrijf i die in hun hart. Dan zullen zij elkander . niet langer onderrichten : Leert Jahwe i kennen — want zij zullen mij allen 1 kennen, kleinen en grooten” (Jeremia). ; «De geboden die Ik (Jahwe) u geef * zijn niet te hoog, zij liggen niet buiten uw bereik. Maar zeer dicht bij u is mijn woord, in uw eigen mond , in uw i eigen hart kunt gij het betrachten.” . (Deutern.) 1 Zoo spreken van de vroegste'tijden - de verdedigers der innerlijke moraal, nnHanks de ffeestehike autoriteiten. die
een uiterlijke moraal willen opdringen. Maar ’t Farizaéisme doet ook zijn dogmatiseerenden, versteenden invloed steeds gelden. Israël bleef grootendeels gebonden aan doode wettelijkheid. Jezus had daarom weerdenzelfden strijd te strijden, die de oude profeten gestreden hadden. Al zijn predikaties waren weer verschillende vormen van dat ééne, eeuwige protest tegen uiterlijke gezags-moraal. «Godsrijk is in u,” «God is een Geest en die Hem aanbidden aanbidden Hem in Geest en Waarheid.” Doch ook zijn Christendom werd bestookt door de ondoodbare doodsidee van het Farizaëisme. De ééne profetengeest, die zoowel Jeremia als Jezus en Luther bezielde, is onsterfelijk. Hij leeft ook in onzen tijd en uit zich met ongekende universaliteit, In alle rangen en standen, in privaat en publiek leven, in wetenschap en kunst, in godsdienst en zeden dringt de levensbevrijdende gedachte door : Menschen, maakt u los van de boeien van uiterlijke gezagsmoraal, keert in u zei ven, aanbidt daar uw hoogste heil, erkent daar de eigenlijke oorzaak uwer smarten !” Maar ’t Farizaëisme is ook niet werkeloos. Het beïnvloedt niet alleen de «behouders”, maar dringt door tot de meest »vooruitstrevende” partijen, en blijft oorzaak dat levenwekkende bedoelingen versteenen tot uiterlijk partijgedoe , dat reine drijfveeren vervuilen tot kleinzielige eerzucht en laag succesbejag. Menige jonge edele ziel gaat te gronde omdat ze zich door mooie leuzen liet verschalken in de netten van bewuste en onbewuste leugenaars. Medelijden met en liefde tot jonge, welgemeende geestdrift spoort me aan, deze studie in’t licht te geven. Waarschuwen wil ik, voor de zooveelste maal, dat niet al ’t «vooruitstrevende” innerlijk is, zooals het uiterlijk schijnt, ’t Is zoo aantrekkelijk voor krachtige, eerlijke jeugd, te strijden voor Waarheid en Recht! Maar, jonge vrienden, laat u niet door algemeenheden im-
"Innerlijke moraal.". "Bredasche courant". Breda, 1906/03/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326072:mpeg21:p00001
(Fan onzen correspondent.) Berlijn, 32 Maart ’06. 0vergan gss tadin m. Daar zijn de zekere voorboden weer van de naderende lente, de, inweerwil van het gure weer
per se zonder hoed en mantel loopende jong sConfirmandinen” van circa 14 jaar, die wij i; haar eerste avolwassen damesjapon” (hier alliji zwart), het loshangend haar met een zwarte strii samengebonden ; gewapend met opgevoawen kantei zakdoekje, kerkboek en boeketje, en omstuwd vai een schare trotsche broertjes en zusjes, altijd aai de roomsche «bruidjes” in de steden bezuiden dei Moerdijk herinneren; — daar bloeien wee duizende krokusjes in den ontwakenden heerlijke) Tiergarten, daar dreunen weer de geweldig-logg verhuiswagens langs de straten. Terwijl schelle zonnestralen plotseling verstop pertje spelen achter jagende grauwe wolken, ei dichte sneeuwlagen telkens voor korten tijd er aai herinneren, dat de Maartsche buien ons nog leelijk parten kunnen spelen, staan in tal van huize) de beide vleugeldeuren van den hoofdingang welke tot het grootscheepsohe trappenhuis toegang geeft, wagenwijd open. Boodscbaploopers, knechts en meiden, die anders door den Cerberus onverbiddelijk naar de achtertrap voor het « Gesinde’ zouden worden verwezen, wanneer zij het waagden het voorname trappenhuis te betreden, mogen ni vrij in en uitloopen. Want de mooie loopers dei marmeren trap naar het hoog parterre en hoogerof van de houten monumentale trap naar de verdere verdiepingen zijn weggenomen. Stoere kerels sjouwen aan riemen zware meubels op en af: beneden op het trottoir voor het huis een uitstalling van allerlei huisraad, dat successievelijk door handige pakkers in den gragen maag dei enorme, gebombeerde wagens wordt vertrouwd. De moderne Berlijner is een nomade, die niet tegen verhuizing opziet, wanneer zijn contract ten einde loopt en hij gewaar wordt, dat zijn huisheer hem alweer wil «opslaan”. De eerste April is de termijn, waarop gewoonlijk half Berlijn naai een nieuwe woning onderweg is, steeds verdei verwijderd van het centrum, (dat zich hoe langei hoe meer tot een »zaken-city” ontwikkelt, liefst zoo veel mogeljjk in westelijke richting. Daar ditmaal tegen den hoofdverhuisdag een groote werkstaking van pakknechts der groote verhuisfirma’s wordt verwacht, die dit tijdstip, wanneer zonder hun hulp «Holland in nood is”, opzettelijk hebben uitgekozen, om hunne werkgevers tot aanneming der eischen tot hooger loon te dwingen, bewegen de families, die van domicilie gaan veranderen, hemel en aarde om met haar , hebben en houden” over — en weer onder dak te zijn, vd<5r de storm losbreekt. Vandaar, dat we nu al midden in den verhuisboel zitten. Een ongezellige tijd van tochtige huizen, smerige trappen, bevolkt met ruwe, in het zweet huns aanschijns zware meubels zeulende, potige kerels. Het meerendeel der nieuwe huizen, op het oog voor de eeuwigheid gebouwd, zijn in werkelijkheid zuivere speculatieproducten, waarin alles aan den schijn is opgeofferd. Monumentale trappenhuizen met pseudo-marmeien wanden ontbreken natuurlijk niet. De Berlijner is daarop verzot, en de bouwmeester-speculant, die zijn Pappenheimers kent, en weet, dat het nieuwe Westen nog altijd zeer in trek is wegens de vhoogheerschappelijke” huizen met centrale verwarming, lift enz„ zorgt voor den noodigen uiterlijken praal en luister sOben fix — und untei^ nix” zou de meer soliede Bremer burger zeggen. Als equivalent voor de verbazend hooge heeren, levert de moderne huizen-ondernemer etagewoningen af, waarvan de halfsteens tusschen muren bijna uitsluitend uit de beker-de kunst-zandsteen wordt opgetrokken, soms zelfs alleen uit een zoogenaamde , Rabitzwand" bestaat (netwerk van ijzerdraad, waartegen cement is gesmeerd), en welke wat gehoorigheid betreft uitstekend zouden kunnen concurreeren met de goedkoope «papieren” huisjes in hollandsche nieuwe wijken. Het cardinale verschil hierbij is, dat de Berlijnsche huurder van een nieuwe «gehoorige” woning echter minstens het dubbele en meer aan haar moet betalen van hetgeen van zijn collega in de hollandsche groote steden wordt geëischt! * « • Ook op politiek terrein beleven we hier een overgangsstadium «Es Kriselts geducht. Kortgeleden ging het gerucht, dat de rijkskanselier genoodzaakt zon worden, tot het nemen van zijn ontslag, wanneer hij er niet in slaagde, den Rijksdag te bewegen tot het aannemen van een regeeringsvoorstel om een afzonderlijk ministerie van koloniën opterichten, aan het hoofd waarvan prins Hohenlohe zou komen, die later Biilow’s opvolger als rijkskanselier zou moeten worden. Daarbij de geïsoleerde positie van Duitsehland op de fatale Marokko-conferentie, welke maar niet tot een eind kan komen en nu sinds gisteren de coloniale crisis in optima forma, tengevolge der verwerping van het bewuste regeeringsvoorstel door de budgetcommissie van den Rijksdag! Zooals men weet, was de erfprins v. Hohenlohe in den afgeloopen herfst na het aftreden van Dr. Stiitel benoemd tot plaatsvervangend directeur der koloniale afdeeling van het ministerie van Buitenlandsche Zaken, waarbij de regeering duidelijk te kennen gaf, dat zij het tijdstip gekomen acht om tot het oprichten van een afzonderlijk «Staatssecretariaat» van Koloniën over te gaan, aan het hoofd waarvan prins Hohenlohe zou geplaatst worden. In afwachting van de definitieve oprichting zou deze het ondankbare ambt van kolonialdirektor zoo lang waarnemen. Tengevolge van de weigering heeft de regeering gisteren nu een gevoelig échec geleden. Keizer en Kanselier rekenden er vast op, dat de meerderheid van den Rijksdag met hun voorstel zou meegaan. Van zijn kant zou de erfprins Hohenlohe, (schoonzoon van den overleden hertog Alfred van Koburg-Gotha), die gedurende de minderjarigheid van den jongen hertog Eduard het regentschap over de hertogdommen voerde, natuurlijk bezwaarlijk tot het aannemen van de ondergeschikte en bovendien zeer ondankbare betrekking van Kolonialdirektor te vinden zijn geweest, welke niet overeenkomstig is met zijn maatschappelijk-hoogen rang, wanneer bij er niet op gerekend had, spoedig zelfstandig minister van koloniën te zullen worden Daartoe is nu echter voorloopig de kans verkeken. Men heeft buiten den waard, in casu het Centrum gerekend, dat in den Rijksdag den doorslag geeft. De machtige Roomsche staatspartij had reeds duidelijk te kennen gegeven, dat zij van het koloniale ministerie niet gediend was, nog voor Hohenlohe voor de portefeuille in aanmerking kwam. Ofschoon hij op koloniaal terrein «homonovus» was, heeft de prins zich bij de meeste partijen sympathie verworven, daar hij zich van begin af aan bijzonder jveel moeite heeft gegeven, om zich van alle toestanden op de hoogte te stellen, en vooral daar hij open kaart speelt en aan het vroegere «doofpotu-systeem van het Kolonialamt een eind heeft gemaakt. Niettemin is het Centrum niet van hem gediend, naar men zegt omdat Hohenlohe als regent van Koburg |in den Bondsraad tegen de opheffing van § 2 der Jesuietenwet heeft doen stemmen. Het Centrum, dat gisteren aaD de oprichting van een ïUnterstaatssecretariaU voor koloniën, doch blijvend rsssorteeren onder Buitenl. zaken, zijn goedkeuring hechtte, zou Hohenlohe (gesteld dat deze met dit ambt zich tevreden zou stellen), zelfs niet als Uunterstaatssecretar wenschen te benoemen. Daartoe zou volgens het Centrum Dr. Paasche de geschikte haan zijn, die in den afgeloopen zomer een blauwen
Maandag in Oost Afrika vertoefde, en na zijn terugkeer niet uitgesproken was in zijn lof over de Missionare! Dezelfde Dr. Paasche, die zich ten opzichte der Ned.-Indisohe ambtenaren zoo leelijk voorbij gepraat heeft! «Es Kriselt' geducht! K. ■ i
"BRIEVEN UIT BERLIJN.". "Bredasche courant". Breda, 1906/03/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326072:mpeg21:p00001
SPORTROMAN DOOK W. MEIJER—FÖRSTER 33 Jane glimlachte en de kamenier, Juffrouw Dash, voelde zich beleedigd. Beiden begonnen zijn oordeel te weerleggen en betoogen dat er geen sprake van opzichtigheid was, wat hij grif toestemde en als zijn tweede opinie te kennen gaf, dat het inderdaad niet opzichtig was. Toen ging hij weer naar het geopende venster. De anderen spraken nu over het parfum, over de handschoenen, over juffrouw Blisz die gedurende de zeereis zich bizonder aan de barones had gehecht, of juffrouw Blisz en meneer Kelly al ver^ loofd zouden zijn. >Misschien” — «Misschien niet.” — «Het zou voor juffrouw Blisz een groot geluk wezen, want ze is niet jong meer-” — »Zij is minstens vijf en twintig.” — «Minstens acht en twintig.” Eindelijk was Jane getoiletteerd en trad op Joseph toe, «Je hebt lang moeten wachten. Joe, ben je er boos om? NeeD, niet waar? Zie ik er naar je zin uit?” Ze breidde met beide armen den dunnen, 'fijnen zijden mantel wijd uit en , haar weelderige figuur in het fraaie rood maakte een schitterende vertooning. Als eenig sieraad had ze om den blanken hals een rood fluweelen band gestrikt, waaraan een groote diamant flonkerde. Juffrouw Dash liep om haar meesteres heen, haar van alle kanten met de meeste aandacht bekijkend ze ging op baar teenen staan, boog tot
op den grond, trad. eenige schreden achteruit om het toilet op zekeren afstand te beschouwen’ verschikte de plooien, trok hier en daar wat terecht en prevelde aldoor woorden van groote bewondering. Jane stond onbewegelijk en zonder zich om juffrouw Dash te bekommeren. Haar rechterhand streek zacht over den linker handschoen die al te strak spande om den arm, het hoofd een weinig achterwaarts gebogen zag ze zwijgend, glimlachend, onafgewend naar Joseph Het was een merkwaardig oogenblik waarin beiden niet spraken en enkel elkaar aankeken, een minuut schijnbaar gewijd aan juffrouw Dash en haar nauwkeurig onderzoek, in werkelijkheid echter geheel beheerscöt door dien eenen stralenden, gelukkigen, weeken, liefkoozenden en dan weer overmoedigen, lachenden blik van de betooverend mooie : Jane. . Tot Joseph als door een magneet getrokken met drie groote stappen tot haar kwam en zijn arm i om haar heen sloeg, fc «Je bent mooier dan ooit.” r Het hoofd nog dieper in den nêk buigend zag i ze hem aan met half versluierde oogen : «Ben ik mooier dan ooit 1” > «Ja.” Juffrouw Dash liep steeds no| om haar meeste j res, dat wil zeggen nu om meesteres en meester, t steeds' angstig speurend of hier of daar nog een kleinigheid ontbrak aan het1 toilet. Ze had het i woord opgevangen en prevelde aanhoudend ; «Mooier r dan ooit, mooier dan ooit,” terwijl Joseph en Jane . zich haar tegenwoordigheid nauwelijks bewust ï waren. Voor juffrouw Dash behoefde men zich ï niet te geneeren, evenmin als men zich voor een ouden, trouwen poedel geneerd zou hebben. ,, «Willen we nu gaan, Joe?” !- Hij schrikte op en knikte, t «Ja.” ?
B—aa—«eb———M— «Zij laten op zich wachten,” zeide de luitenantgeneraal ongeduldig Met kletterende sporen liep hij in de eetkamer op en neer terwijl Marie aan het raam zat, de handen in den schoot en de oogen strak voor zich uit starend op het tapijt. «Vindt je het ook niet?” Hij bleef plotseling voor haar staan. «Ja.” «Geef toeh antwoord als er iets gezegd of gevraagd wordt. Het is vreeselijk, dat niet-antwoorden.” «Excuseer.” «Wat excuseer. Er is niets te excuseeren! Maar het is erg onaangenaam als men nooit antwoord krijgt. De allereerste beleefdheid zou dat toeh eischen. Voel je je weer minder goed?” Met vagen, onrustigen blik zag ze hem aan alsof ze zijn vraag niet goed gehoord had en zich na angstig maakte omdat ze geen antwoord wist. Iets als medelijden welde in hem op. Een stoel van de eettafel nemend, zette hij zich naast haar. «Als ik verlof kan krijgen gaan we vier weken naar zee. Je moet weer opknappen. Marie, je ziet er niet goed uit.” Met een eenigszins gedwongen beweging nam hij haar hand en streelde ze zacht. Hij was zich klaar bewust op dezen avond geen enkel moment zijn zelfbeheersching te mogen verliezen. «In je huwelijk, in je koud,j leeg huwelijk behoeft niemand een blik te werpen, het allerminst Joseph en zijn vrouw.” Maar terwijl hij zwijgend de koude, 'magere hand streelde, werd de .half weeke, half verstandige gedachte verdrongen door een gewaarwording van grenzenlooze bitterheid. Altijd en altijd weer, zoolang als hij zich herinneren kon was hij de benadeelde en Joseph de gelukkige! Terwijl hij gewerkt en eiken stuiver gespaard had, verkwistte Joseph zijn geld om in Amerika op de lichtste en aangenaamste wijze een
honderdmaal giooter fortuin te verwerven. Terwijl hij de mooie Marie had bemind, werd ze Josephs ■ meisje en toen Joseph haar verlaten had en jeugd i en schoonheid van haar geweken waren, nam hij, Albreoht, het rampzalig overschot dat de jongere ; broer achterliet. De schoonste vrouw viel Joseph ten deel, heden kwam hij om zijn nieuwe verovering te laten bewonderen en kon hij, Albreoht, een goed gezicht bij een kwaad spel zetten. «Hij zal zich verwonderen als hij Marie weerziet en haar met zijn vrouw vergelijkt! Verwonderen zal hij zich ! Maar over wien ? Over mij 1 ■ En mij zeer dankbaar zijn en denken: Albreoht is toeh een goede kerel, hij stelt zich altijd tevreden ' met datgene wat men hem overlaat. f «Wat ?” Marie boog naar hem toe en zag met vragende blik tot hem op, «Ik zeide niets.” «Jawel, je zeide wat....” «Werkelijk niet.” t Met een ruwe beweging haar hand wegstootend, stond hij op en begon weer heen en weer te loopen. , Hij beschouwde de tafel met het kostbaar servies , en damast tafelgoed, de groote kristallen schalen t met zeldzame vruchten en een schelle, harde lach 3 vlood hem eensklaps van de lippen. ^ «Ze komen niet. Ze laten op zich wachten als ! kouingen, of als Amerikaansche millionnairs die ze zijn. Die ons arm gespuis een genade bewijzen e als ze zich de moeite getroosten ons op te zoeken. e Zend een boodschap naar het hotel. Het spijt me, a — ik — ik wacht niet langer.” «Albrecht 1” b Hij nam een der kristallen schalen in de hand h en hief ze omhoog. Het kostte bem ontzettend r veel moeite om zijn boosheid niet den vrijen loop n te laten en de schaal niet stuk te werpen, n Daar klonk de voordeurbel.
Diep ademhalend streek hij met de hand langs zijn voorhoofd. Zwijgend, schier ademloos zagen beiden naar de deur. Hij leunde met zijn hand op de tafel en Marie stopd in den hoek bij het buffet. Ze hoorden spreken. De stem van het kamermeisje, een hooge damesstem met een vreemd accent en dan — Marie begon te beven — Josephs stem. Een minuut verliep, eeu tweede minuut, een eeuwigheid. Een bloedrood waas omfloerste Marie’s blik, het werd donker om haar heen, ze bewoog de lippen als wilde ze iets zeggen — met schier bovenmensehelijke inspanning bedwong ze het beven, verscheurde ze den sluier. Ze stond kaarsrecht, alleen de armen hingen slap en als levenloos neer. De deur werd geopend, ze zag de hel verlichte vestibule en op den drempel een vrouw in een roodzijden kleed, die een oogenblik aarzelde en nu de kamer betrad. Dan Joseph. Hij droeg een donker pak, een Engelsche staande boord en een breede zwarte zijden das. Met een enkelen oogopslag zag Marie dat alles. Zonder er bij na te denken had ze gemeend hem te zullen zien binnenkomen zooals vroeger in zijn blauwe uniform, nu verscheen hij in een andere kleeding. In eens was bet haar alsof ze uit een eindeloos langen slaap wakker werd. Rustig schreed ze naderbij en boog voor de vreemde dame die haar echtgenoot haar voorstelde. Zij en die dame wisselden woorden, een heele reeks van woorden, toen keerde ze langzaam haar hoofd, heel langzaam en zonder eenige overhaasting vestigde ze haar blik op Joseph. Hij bood haar de hand en zij nam ze aan. Merkwaardig kalm zeide ze : «Hoe gaat het je, Joseph?” En toen volgde er een zeer pijnlijke scène. (Wordt vervolgd.)
"HORDENREN". "Bredasche courant". Breda, 1906/03/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 03-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326072:mpeg21:p00001