* Zi j, die zich met j I Juli op deze Courant ,
abonneeren, ontvangen de in Juni noft verschijnende nummers GRATIS.
Beclames betreffende de bezorging dezer Courant,
«i i» gelieve men tijdig op te geven aan ons bureau, Groote iVIarht 55.
Veranderingen in advertentiën gelieve Jnn Jnmen steeds op den dag der uitgave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering ban worden ingestaan.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1906/06/20 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326150:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1906/06/20 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326150:mpeg21:p00001
Na twee dagen zich te hebben bezig gehouden met de zoogenaamde geheime dossiers, het militaire en het diplomatieke dossier, begon di het llof van Cassatie eergistermiddag met de openbare behandeling van de revisie van het al tegen Alfred Breyfus door den krijgsraad te bc Reunes gewezen vonnis. d« We hebben den inhoud van dat rapport gisteren in ’t kort gemeld. Hier volge een H meer uitvoerig overzicht: er Te twaalf uur werd de zitting geopend. President Ballot-Beaupré leidde de bijeenkomst. D! Dreyfus woonde de zitting niet bij. Het besluit tot heropening van het onder- g1 zoek werd voorgelezen door den rapporteur, st Moras, die daarna een uiteenzetting gaf. Daar de hoofdpunten er van weinig nieuws bevatten, 11 zullen wij die slechts kort mededeelen. De rapporteur wees er op, dat de geruchtmakende «Affaire” thans volkomen bevrijd was van het politieke omhulsel en op zuiver y jundiek terrein was teruggebracht. Breed ^ voerig zette hij de voorgeschiedenis der zaak ^ tot aan de eerste revisie uiteen, besprak toen het zonderlinge vonnis van den krijgsraad te ^ Rennes en haalde de feiten aan, door den minister van justitie onder de aandacht van het Hof van Cassatie gebracht. ' Dat waren de nieuwe feiten, die door den ^ rapporteur zoo belangrijk werden geacht, dat naar zijn meening, zoo zy bekend waren ^ geweest aan de rechters te Rennes, hun uit- i spraak anders zou hebben geluid. ( De rapporteur deelde daarna de conclusies | mede van Mr, Mornard, den verdediger van , Dreyfus, die zijn verdediging heeft neergelegd , in een boekdeel van 650 bladzijden, waarin geheel de zaak in een helder daglicht wordt ( gesteld. Mornard stelt daarin de volgende conclusies: De pynlyk-nauwkeurige onderzoekingen van de crimineele Kamer van het Hof hebben van de geheele beschuldiging tegen Dreyfus niets meer overgelaten. De feiten zijn vastgesteld en onthullingen zyn gedaan, waaruit blijkt hoe de aanklacht van stukje tot beetje ec vervaardigd is geworden. zj! Het eerste deel bevat de voorgeschiedenis ZÜ en de eerste veroordeeling, het tweede ana- di lyseert het proces te Rennes, het derde de nieuwe feiten die na dit proces alweer zijn üs ontdekt; het vierde deel de rol van Esterhazy J-1! en de geschiedenis van het «bordereau”; het ki vijfde deel bespreekt de gevolgen van het f?É nieuwe onderzoek, dat er toe leiden moet het ^ vonnis van den krijgsraad van Rennes te ver- Ei nietigen. r Dat vonnis zelf wordt door Mornard ge- ^ critiseerd, wijl daarbij vier onwettige handelingen zijn voorgevallen. 1°. werd geen nieuwe aanklacht aan den krijgsraad voorgelegd; 2°. werden vragen gesteld, die niet aan den c‘ krijgsraad waren onderworpen, waaronder vragen, die door het Hof van Cassatie reeds waren afgehandeld; j, 3°. werd de functie van regeerings-commis- ^ sarissen uitgeoefend door generaals, die van v hoogeren rang waren dan de voorzitter en j( werden officieren onder eede als getuigen z gehoord, die, alsof zij regeerings-commissarissen ^ waren, requisitoiren hielden; v 4°. werd de verdediging genoodzaakt de j behandeling der zaak voort te zetten, ofschoon n een der verdedigers door een moordaanslag r belet was zijn taak waar te nemen. e Voort werden geheime stukken vertoond, die de taak der verdediging bemoei lijkten. I Deze onwettige handelingen zouden reeds I alleen voldoende zijn voor de revisie. Maar f bovendien zyn er tal van nieuwe feiten, die de revisie wettigen. f Mornard besluit met het verzoek: dat het z Hof verklaren zal, dat Dreyfus onrechtmatig 1 en onrechtvaardig veroordeeld is, en dat dit J besluit op de meest uitgebreide wijze zal worden ' OekemJ gemaakt,. Naar aanleiding van het tot dusver bekend * geworden gedeelte der behandeling schrijft senator Rane in de «Aurore»: 1 »Wij kunnen zonder aarzelen verklaren, dat het onderzoek door het Hof van Cassatie niets, ’ maar ook letterlijk niets, heeft overgelaten van de tegen Dreyfus ingebrachte beschuldi' gingen. Onder de raadsheeren van het Hof is er geen een, die nog gelooft aan de schuld r van Dreyfus. Het is zeker, dat het vonnis van Rennes met algemeene stemmen zal wor4 den gecasseerd ; de eenige vraag is, of het zal 1 geschieden met of zonder verw'yzing naar een ® anderen krijgsraad. »De procureur-generaal Baudouin en de verdediger Mornard stellen cassatie zonder verwijzing voor, de rapporteur zal cassatie met verwijzing voorstellen. Hij doet dat op 1 juridische gronden, die met de vraag naar “ schuld niets te maken hebben. Want Moras is evenzeer overtuigd van de onhoudbaarheid der beschuldiging a's ieder der andere raads!S heeren. De openbare behandeling zal vernien tigend zyn voor de aanklacht, en voer de id aanklagers. . in «Uit zuiver juridieke overwegingen schijnen een aantal raadsheeren zich bij de opvatting van Moras te zullen aansluiten; maar bij velen s: zyn de meeningen ook op dit punt gewijzigd, in zoodat er groote kans is, dat het vonnis wordt m gecasseerd zonder verwijzing. Het laatste us woord is aan de civiele justitie, aan het hoogste hnf van hpt. land »
Enkele verdedigers van Dreyfus blijven echter van meening, dat cassatie met verwijzing te verkiezen is. Wordt Dreyfus door zijn krijgsmakkers vrijgesproken, dan verhoogt dit de waarde van het vonnis, naar hun meening. Wordt hij echter nogmaals veroordeeld, dan wordt de gelegenheid geboden een krachtige agitatie te ondernemen tegen de militaire krijgsraden, die na een algemeen en eenstemmig genomen besluit van het Hof van Cassatie niet willen inzien, dat er verschil bestaat tusschen Recht en Vooringenomenheid — uit welke troebele bron deze laatste ook moge voortspruiten.
"De zaak-Dreyfus.". "Bredasche courant". Breda, 1906/06/20 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326150:mpeg21:p00001
In de ITVanaclie Hamer heeft ülemeccau gisteren zijne rede geëindigd. Eerst vrij v zwak en vermoeid, heeft hij onder het spreken d zyn vuur herkregen en zijn scherp betoog h tegen de socialisten en in het bijzonder tegen b Jaures, met even grooten geest als talent onder E bijval hervat. Hij heeft ook in afwachting n van het aangekondigde wetsvoorstel betref- e lende een toekomststaat, in somberen vorm zijne beschouwingen over een sociale evolutie v ten beste gegeven. Op prachtig scherpe en c vrij hooghartige wijze, heeft hij den socialisten g de voorwaardeu gesteld, waarop hij hunne f medewerking zou willen aanvaarden, en bijna t met wreedheid de zeere plek der socialistische r eenheid bloot gelegd. Hij zeide van meening te zijn, dat de ar- c beider, die werk zoekt en vindt, het recht j heeft te werken Dit is een recht voor een < ieder, dat onaantastbaar moet zijn. , Vervolgens onderwierp Clemenceauhet passépartout program der socialisten aan een onder- s zoek en hij vindt het buitengewoon burgerlijk. ( Dit program, zeide hij, vormt de kracht van 1 Jaurès, die het aan mij ontleend heeft: een i werkdag van 8 uur ; ^progressieve belasting •, nopohes’ door den staat?® AudTzich ver- 1 staan, men kan bijvoorbeeld door te beginnen met de naasting van een spoorwegonderneming de wettelijke regeling van het arbeidscontract voorbereiden. Wat de kwestie der onteigeningen betreft, wachten wy de voorstellen van Jaurès af om ze te onderzoeken. Wij gelooven, dat de persoonlijke eigendom nog langen tijd zal blijven bestaan. Indien gij weigert voor de begrooting te stemmen—zegt Clemenceau — zijt gij een tegenstander. Clemenceau waarschuwde de socialisten voor het gevaar om in de kaarten van de reactie te spelen. Gij wilt tegen mij een motie van afkeuring indienen, maar uw voornemen zal men verijdelen en de radicale partij zal zich er zelf wel uit redden Kleingeloovige — zegde hij tot Jaurès— gij bedreigt de republiek, terwijl gij een harer beste werkkrachten zijt geweest. Indien gij uw medewerking wilt verleenen, reiken wy u de hand, met de woorden: laat ons aan den arbeid gaan; indien gij weigert, dan nemen wij vol moed de verantwoordelijkheid op ons. Dadelijk daarop besteeg Jaurès de tribune; na de losse vuurspattende rede van Clemenceau trekken de lange, nu eens lyrische, dan weer academische, zinnen van Jaurès eerst weinig leden in de zaal, maar weldra nam de belangstelling toe. Jaurès verdedigde zich zoo goed als hij kon; hij zocht zyn kracht vooral in
lyrische schetsen van de geestelijke ontwikkeling d in arbeiderskringen. Gehinderd door het scherp k en ironisch hooghartig voorstel tot medewer- 2 king door Clemenceau gedaan, was het gedeelte k zijner rede over die medewerking uiterst zwak. Maujean stelde voor de rede van Clemenceau h aan te plakken, hetgeen met 365 tegen 78 v stemmen werd goedgekeurd. Na het antwoord van Jaurès, stellen Dejeante t en Allemane voor ook de rede van Jaurès aan d te plakken, maar dit dit voorstel werd met \ 228 tegen 139 stemmen verworpen. c Donderdag voortzetting van de beraadslaging. De liuBslscIie Itoema heeft een stout ' besluit genomen. Het is bekend, dat de Regeering voornemens j was, gedurende eenige weken den tegenwoor- ^ digen toestand te rekken, door de Doema te laten prdten en er zoo min mogelijk nota van te nemen. Half Juli zou dan de Tsaar de Doema naar huis sturen, op recês; en wanneer zij dan weer zou bijeenkomen weet niemand. Deze plannen van de Regeering zijn zoo ( weinig geheim, dat de Konstitutioneel-democratische partij daarover een interpellatie heeft j gehouden. Zij stelde de vraag ; zal de Doema | haar zitting onderbreken om een zomervacan- ( tie te nemen, of zal zij den arbeid niet laten rusten, maar doorwerken ? Toen die vraag eens gesteld werd, en in dezen vorm, was het duide'ijk wat er mede bedoeld was. Eenstemmig werd besloten, wat er ook gebeuren zal, niet uiteen te gaan, maar den geheelen zomer te blyven doorwerken. Zoo wordt het conflict met den dag verscherpt. En de uiterlijke overeenkomst met de geschiedenis van 1789 wordt met den dag treffender. Het antwoord van de Doema op de vraag der K.-D. herinnert in eenigszins anderen vorm aan dat van Mirabeau aan den X£r « • a H'Ofk T ':1’ rtn rlan 23en Jui.i 1789. De correspondent van de Times te St. 1 etersburg en andere berichtgevers aldaar seinen over een besluit van den czaar om de Doema niet te verdagen of te ontbinden, tot welk besluit vrees voor de gevolgen aanleiding heeft gegeven. Maar de correspondent van de Times seint er bij, dat er een manitest van den czaar tetren de Doema zal verschijnen, waarin het programma van deze in hootdzaak onuitvoeri baar verklaard zal worden. In de voorhaven van Peter/bnrg, die reeds eens het tooneel was van een straati gevecht tusschen de verschillende militaire i wapens daar in garnizoen, in Kroonstad schijnen I weer ernstige dingen op til te zijn. i Wij meldden reeds, dat er onder de ma3 trozen en soldaten groote opgewondenheid , heerscht, dat de officieren bang zijn voor de t toekomst. Wanneer de voorteekens met be- driegen, dan schijnt thans het geheele garni: zoen gemeene zaak te maken met de oproej rigen, zoodat de militaire autoriteiten het - noodig geoordeeld hebben van buiten troepen te ontbieden. Uit Petersburg wordt aan den • vBerl. Lok. Anzeiger” geseind: - Met het oog x op de opgewondenheid, welke er heerscht :r onder de matrozen, het vestinggarnizoen en cr de werklieden in Kroonstadt, zyn uit de be° zetting van Krasnoje Selo naar die stad verd trokken : het regiment lijfgarde grenadiers en „ hpt. Mnskousche regiment, twee batterijen van
de garde-artillerie brigade met 12 snelvuurkanonnen en twee maxim compagnieën met 22 maxims. Wat in Kroonstadt gebeurd is, kan niemand vertellen.” Doch algemeen vreest men voor een herhaling van de October ongeregeldheden. De welgestelde burgers verlaten reeds de stad. Ook uit den Kaukasus komen ongunstige tijdingen. In het gouvernement Eriwan worden de bloedige ontmoetingen tusschen de verschillende deelen der bevolking met den dag erger. De Californische regeering en het bestuur van San tr^anclBco hebben aan de verzekeririgs-maatschappyen die weigeren om meer dan drie kwart van de bij de aardbeving en brand geleden schade te vergoeden, medegedeeld dat zij, indien- zij hunne verplichtingen niet nakwamen, voortaan in Californië geen zaken meer mochten doen.
"Algemeen Overzicht". "Bredasche courant". Breda, 1906/06/20 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326150:mpeg21:p00001
Te Rome is een exemplaar van den eersten druk van Plutarchus’ Moralia ontdekt, een Aldijn, met de handteekening van Rabelais op het titelblad en eenige aanteekeningen van zijn hand in margine. Deze aanteekeningen hebben den ontdekker, Pierre Paul Plan, op het spoor gebracht van meer plaatsen waar Rabelais iets aan Plutarchus ontleend had, dan bekend waren, Men kent onder 14 boeken, waarvan men weet dat Rabelais ze bezeten heeft nog een exemplaar van de Moralia maar van 1542 en twee in 1509 en 1512 te Parijs gedrukte uittreksels. Raphaël Bouwmeester gaat, naar men uit Pasoeroean aan de Indische Locomotief schrijft in Augustus voorgoed het tooneel verlaten. Hy blijft hier te lande en zal zich in zaken begeven. ^ ppTiigezingt mistroostig : «Och, «Ja, dat hebben wij hem immers zoo vaak al gezegd. Gelukkig dat hij het zelf nog tijdig inziet 1 «Louis Bouwmeester Jr. blijft als het gezelschap einde Augustus naar Holland terugkeert, eveneens hier. Zijn voornemen is, om stukken te vertolken in den trant Brand in de Jonge Jan en zoodoende een klein kapitaaltje te vormen dat hem in de gelegenheid stelt in Frankrijk het een tijd uit te zingen zooals men het noemt, teneinde de taal grondig te leeren spreken. Ook hij is dus waarschijnlijk verloren voor het Hollandsch Tooneel. En dat is wèl te betreuren.”
"Wetenschappen en Kunst.". "Bredasche courant". Breda, 1906/06/20 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326150:mpeg21:p00001
{Zitting van gisteren.) Bathpolder. Bij de voortzetting der beraadslagingen over het wetsontwerp tot aanvullingen verhooging der waterstaatsbegrooting voor 1906 (ƒ250.000 subsidie voor herdijking vau den Eersten Bathpolder) betoogde de heer HENNEQUIN dat de houding van den minister die de Waterstaatswet niet wil handhaven, mmstens genomen zonderling was te achten. Spr. bepleitte nogmaals Staatsbedijking. Met minder geld kon evengoed en spoediger zijn geholpen. De heer LELY, repliceerend, betoogde dat men niet behoeft te vreezen voor verwerping
van dit ontwerp, waar de Minister zelf verklaard heeft, dat de regeering in verwerping van het ontwerp zal berusten. Spr. zette uiteen dat belanghebbenden door de Waterstaatswet publiekrechtelijk gebonden zijn en betoogt, dat van afstemming van dit ontwerp een levenwekkend kracht zal uitgaan voor het polderbestuur en Gedeputeerde Staten. De heer IJZERMAN betoogde, dat men zich had kunnen beperken tot versterking van het Noordelijk talud van den spoorwegdijk. Spr. trad vervolgens in uitvoerige besprekingen om aan te toonen dat het Wetsontwerp de voorkeur verdient boven overneming der gronden van de eigenaars of afstemming. De heer VAN FOREEST waarschuwde bij repliek tegen het gevaarlijk antecedent dat we zouden scheppen door de verklaring, dat het loopen van een spoorwegdam door een polder een motief is om dien polder te subsidieeren. De heer DE SAVORNIN LOHMAN betoogde dat het hier quaestieus is of Gedeputeerde Staten verplicht waren het herstel van den polderdijk te gelasten. Het geldt hier dus een speciaal geval dat geen antecedent schept. De heer DE WAAL MALEFIJT, repliceerend vroeg waarom de Minister den Commissaris der Koningin niet had opgedragen art. 38 der Waterstaatswet toe te passen, als er inderdaad zulk een dreigend gevaar was? Van aanneming van dit ontwerp vreesde spr. verzachting van het verantwoordelijkheidsgevoel van Gedeputeerde Staten. De heer FRUYTIER wees bij repliek op de moeilijke positie van Gedeputeerde Staten van Zeeland. De heer VAN WASSENAER VAN CATWIJCK , betoogde dat het beter is, goed land te behouden en tevens een veiligen spoorwegdijk, dan den spoorwegdijk tot zeedijk te maken. De MINISTER VAN WATERSTAAT ad interim, duphceerend, zette uiteen, dat volgens mededeeling van den ingenieur-directeur in de 11de directie, den heer Bekaar, de veiligheid van den spoorwegdam nog niet voldoende verzekerd is, zoolang niet het Zuidelijk en eigenlijk ook het Noordelijk gedeelte van den Bathpolder is bedijkt. Was men overgegaan tot toepassing van de wet van 1900, dan zou vóór November niets hebben kunnen zijn gedaan en dan ware het te laat geweest om in dit seizoen nog iets te doen voor herstel der bedijking. Na duplieken van den heer LELY en den MINISTER werd het wetsontwerp met 42 tegen 37 stemmen goedgekeurd. Bij de hierop gevolgde voortzetting van de beraadslagingen over art. 125a Burgerlijke Rechtsvordering (procedure) en het amendement-Schaper (permanent college van advies) bestreed de heer LIMBURG het amendementSchaper, waardoor aan het beginsel der leekenrechtspraak veeleer schade zou worden toegebracht. Overigens achtte hij het voorstel practisch onuitvoerbaar. De MINISTER VAN JUSTITIE ontraadde stellig het amendement-Schaper, als een uiting van wantrouwen in de rechtspraak van den kantonrechter, een wantrouwen, dat hij onge'“ lYincipiêei’ was 7s'ministers bezwaar, dat het amendement geen rekening hield met het algemeen karakter van het ontwerp, De heer SCHAPER verdedigde uitvoerig zijn amendement, ontkennend, dat het was ingediend door wantrouwen in den kantonrechter. Spreker meende echter, dat de kantonrechter uit een maatschappelijke klasse komt, die hem belet, verstand te hebben van de eischen en behoeften der arbeidende klasse. Echter inziende, dat het hier toch eigenlijk «vechten tegen de Bierkade” is, trok spreker zijn amendement in, en diende, mede namens zijn partijgenooten, een motie in, waarbij de Kamer, met het oog op de uitbreiding onzer arbeidswetgeving, de noodzakelijkheid uitspreekt om daarvoor een afzonderlijke rechtsspraak in te stellen. Deze motie zal later behandeld worden. Het artikel wordt vervolgens goedgekeurd. Heden 11 uur voortzetting.
"Tweede Kamer.". "Bredasche courant". Breda, 1906/06/20 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326150:mpeg21:p00001
Al* lie Naar het Engelsch van g0 EDNA LYALL pa to( DOOR bei JO&KBi F. f ESSEL1M—van Ros» 10 «Ik zal niemand anders trouwen,” antwoordde Gabriël hartstochtelijk, en daar hij het onderhoud ondragelijk vond, stond hij op om te gaan. De dokter gaf hem een klein pakje. «Het is voor jou. Houd moed mijn jongen. Ten slotte kan de bisschop jelui slechts een zekeren tijd van wachten opleggen, als jelui elkaar trouw blijft.” Die woorden gaven hem weer eenigen troost, j en hoop kwam weer in zijn hart, toen hij haastig door den tuin liep naar de zuidelijke laan, waar hij verlangend het pakje opende, dat aan hem was geadresseerd in het ietwat stijve schrift van Ililary. De maan was juist opgekomen en bij haar zacht schijusel zag hij een lok donker haar, vastgehouden door een smal lint, waarop eenige letters stonden. Met eenige moeite kon hij het motto ontcijferen, vi «Alles vergaat behalve Goct’s wil.” h De boodschap bracht hem nieuwen moed, zij zi scheen alles in het ware licht te plaatsen. VVat st kwam er verschil van meening in godsdienstige S zaken op aan als zulke woorden hun wederzijdsche o troost konden zijn P Hij had zich nooit over de w vraag gekweld of zij eender dachten. Het enkele b feit, dat de bisschop een van de prelaten was, die n dr. Laud aanhingen, en dat zijn vader zich tegen u de neiging verklaarde, die de toestanden in de J Engelscke kerk dreigde terug te brengen zooals s ze in de middeleeuwen waren, kon toch niets te d
maken hebben met zijn huwelijk met Hilary ? Het was klare onzin om te denken, dat zoo iets hen zou kunnen scheiden, nu zij reeds door de liefde waren verbonden, en vertrouwden in den ^ goddelijken wil, die niet kon falen. Ofschoon Gabriël bedroefd en terneergeslagen was, was hy toch volstrekt niet hopeloos, en na een poosje bereid om zich met vuur op de plannen voor de toekomst van zijn vader te werpen. HOOFDSTUK V. 3 Verhef u nu, mijn lied, 1 Tot Hem, die ’t al gebiedt, Prijst Hem, op luiden toon, s Van al de zegeningen e Die wij van Hem ontvingen, i Spant liefde toch de kroon 1 » [ Weerklink nu luid, mijn lied, g Loof Hem, die alles ziet, ,r Bestuurder van ous lot. lS O, mijn liefste, mijn leven, mijn vreugd, r. Meer dan al wat op aard’ mij verheugt, it Dank ik voor u, mijn Heer en mijn God. i. Het was zoo twijfelachtig of Ozford Gabriël ü. veel goed, en de ongezondheid van de plaats was toen juist zoo groot, dat dokter Harford besloot :ij zijn zoon naar Londen te zenden en hem als at student in te schrijven in een van de gerechtshoven. re Sir Robert Harley had hetzelfde plan voor zijn ie oudsten zoon gemaakt en daar de twee vrienden ie waren, was Gabriël zeer ingenomen met het ie besluit en begon hij met verlangen naar zijn ie nieuwe leven uit te zieu. Hij besprak ziju voorjn uitzichten eenige dagen later met juffrouw Joyce j Ie Jefferies toen hij in haar lief huis in Widemarschls street, het middagmaal met haar gebruikte, maar te daar zij hem vau zijn kinderjaren af gekend had,
lespeurde zij spoedig de treurigüeici, aie onaer ai lijn vroolijk gepraat schuilde. «Eliza,” zei ze tot haar peetdoehter, juffrouw Acton, die met haar woonde. «Wil je deze beichuit aan Eray brengen, hij doet het laatste half jur niets dan janken en huilen.” «En wat zegt Hilary Unett er van, dat je de Aoogeschool verlaat voordat je je graad gehaald hebt?” vroeg zij aan Gabriël, toen zij alleen waren. «Zij weet er niets van,” zei hij, een kleur krijgend. ,We mogen elkaar niet meer zien. De bisschop wil zijn toestemming tot onze verloving niet geven.” ,Ha! dat verklaart de verandering, die ik bij haar heb opgemerkt,” zei het kleine vrouwtje. «Het doet me voor je beiden leed ; maar jeiui zijt jong, alles kan in een paar jaar terechtkomen.’ Zij waren tot het dessert genaderd, en juffrouw Joyce Jefferies had juist een tros druiven op het bord van haar petekind gelegd, toen zij opgeschrikt werd door een luid kloppen op de deur. Juffrouw Acton, die op hetzelfde oogenblik terugkeerde van haar opdracht aan den neerslachtigen hond in den tuin, ontmoette den bezoeker in het voorportaal en leidde hem met verhoogde kleur in de eetkamer. «Petemoei, hier is mijnheer Geers,” zei zij, haar mooie oogen stralend van plezier. Juffrouw Joyce, die het vriéndelijkste hart bezat, dat men zieh kon denken, hield nergens meer van, dan om ware liefde in veilige en kalme wateren te sturen. Sinds lang was het haar liefste wenscb den heer Geers en Eliza Acton gehuwd te zien Ongelukkig toonde de heer Geers nog met geer enkel teeken, dat hij dat verlangen deelde, ei daar de petemoei geen koppelaarster was, waagli zij liet zelfs niet een zinspeling te maken o] hetgeen zij zoo vurig wenschte. «Dit is mijn petekind, de heer Gabriël Harford,’
zei ze, nadat zij haar bezoeker hartelijk welkom had geheeten. «Gabriël, ik geloof niet, dat je mijn neef, den heer Geers van Garnous al hebt ontmoet.” Gabriël boog, maar zijn geheele gelaat werd strak, zeer tot verbazing van zijn petemoei. De heer Geers wilde, daar hij reeds gegeten had, niets gebruiken dan een glas Spaanschen wijn. Hij was een allerzonderlingst uitziend man, maar niettegenstaande het dwalende oog, waarop dr. Coke gezinspeeld had, was er iets prettigs in zijn goudmoedig, slim gelaat en in zijn breeden mond, waarom een spottende glimlach speelde. «Ik ben bij u gekomen, nicht, om opgevroolijkt en aangemoedigd te worden, voordat ik een gewichtige stap ga doen De zaak is, dat ik een meisje het hof ga maken. «Waarlijk,” zei juffrouw Joyce ontsteld. «Ik heb de schoone, jonge dame nog maar een keer en wel slechts even gezien, en ben nog niet aan haar voorgesteld. Die plechtigheid zal hedenmiddag om drie uur plaats vinden, en, nu reeds voel ik hier een ontmoedigend gevoel.” Hij lei zijn hand op zijn borst, nam een horloge uit een etui van ongelooid leer, en vervolgde «ik heb nog twee uur, wat ik u bidden mag, spreek mij moed in.” , ƒ De gastvrouw lachte hartelijk, maar gedurende al den tijd, dat haar bloedverwant had gesproken, had zij met smart de bleekheid op Eliza’s gelaat opgemerkt, en de haast waarmede Gabriël de druiven verorberde, die zij op zijn bord had gelegd. Ongetwijfeld moest dat daar een hevige aanval van benauwdheid op volgen. «Wij zullen ons best doen je te bemoedigen, [ maar we zouden dat beter kunnen, indien we der i naam van de schoone, jonge dame wisten, 1 ze' „ , , . . «Haar naam,” zei de heer Geers met een luimig! ’ schittering in zijn uitdrukkingsvol oog en dieper
ernst in zijn stem, «haar naam is het ergste deel van de heele zaak. Men doopte haar Hilary, een naam, die zoowel door een vrouw als door een man kan worden gedragen. Ik verlang een heel vrouwelijke vrouw, geen mannelijke en nu doet Hilary aau advocaten en hun termijnen (de oppergerechtshoven in Engeland waren vroeger gedurende vier termijnen geopend. De Hilary-termijn begon elf en eindigde een een dertig Januari) denken ; maar de van is nog erger, want die doet vermoeden, dat de dame ongetrouwd wenscht te sterven en niet in het tweespan verlangt te loopen. Ik moet bekennen, dat de naam van juffrouw Hilary Unett mij grootelijks ontmoedigt.” Juffrouw Joyce overtuigd, dat Gabriël het volgend oogenblik zou stikken bedacht een plan, dat allen zou verlichten. «Je amuseert mij kostelijk,” zei zij met een goed voorgewenden lach. Ik moet een vertrouwelijk gesprek met je hebben. Wij zullen die kinderen wegsturen en het genot hebben van een tête-a tête. Eliza, lieve, laat den heer Harford mijn lijster eens zien in haar teenen kooi, ik zie, dat hij met zijn vruchten klaar is.” De jongelui namen het voorstel gretig aan, en terwijl zij de kamer verlieten sloeg de heer Geers hen gade. «Wat is er gaande met dien jongen man P Is hij verliefd op de mooie Eliza P” vroeg hij. «Maar, mijn beste Franois, geloof je. waarlijk, dat Eliza een oogenblik aan een man zou denken, die jonger is dan zijzelf” zei juffrouw Joyce zich verbazende over de wonderbaarlijke domheid van de mannen. «Maar je hebt gelijk, de jongen is verliefd en ongelukkigerwijs op hetzelfde meisje, dat jij het hof gaat maken.” : i ( Wordt vervolgd),
"IN DAGEN VAN ONRUST". "Bredasche courant". Breda, 1906/06/20 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000326150:mpeg21:p00001