Beciatnes betreflende de bezorging dezer Courant, ... _ ji ’ • 15 a . _
EERSTE BLAD.
gelieve men tijdig op te gever aan ons bureau, (iroote .11 ark t 55.
* Veranderingen in advertentiën gelieve s b _ 3 _ _ .3 __5*
men steeds op den dag der uitgave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering kan worden ingestaan.
EERSTE Bredasehe Miipij. VEEMARKT 32, BREDA. Tel. Interc. 212. Tijdige opgave wanneer men voorwerpen wil behandeld hebben, is gewensclit. Tarief op aanvrage franco. Aanbevelend, GEI. VERDOEM
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1907/07/06 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 08-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327006:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1907/07/06 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 08-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327006:mpeg21:p00001
De belangstelling waarmede ik het hoofdartikel in uw blad van Zaterdag 29 Juni 1907 las verkeerde bij de vierde kolom in verbazing om bij het begin der 5e in zoodanige ontzetting te zijn overgegaan dal mij verder lezen onmogelijk was. Hoe? Eene sub-commissie uit de Belgische toenaderingscommissie, verzameling van deftige personaadjes, publiceert een (gelukkig nog maar voorloopig) verslag en komt daarin tot de conclusie dat «zooals men het ziet, de wetgevingen op den arbeid van vrouwen en kinderen bijna gelijk zyn ; dat de wetten inzake het herstellen der arbeidsongevallen slechts verschillen dotr het bedrag der toegekende vergoedingen,” enz. Geachte Redactie, U zult begrijpen dat ik over deze conclusies ontzet was, aangezien ik betrekkelijk kort geleden door eene vergelijkende bestudeering van de arbeidswetgeving in
de twee deelen van het voormalig Vereenigd koninkrijk der Nederlanden, juist was gekomen tot eene voor Nederland gelukkig, tegenovergestelde conclusie. Ik stel me voor dat U de volgende toelichting welke een helder licht werpt óp het werk dezer sub-commissie, voor zoover het althans dit onderdeel betrelt, wel zult willen opnemeu. liet zal uwe lezers eenerzijds op de hoogte brengen met onze veel te weinig gekende arbeidswetgeving, anderzijds een blik doen slaan op de degelijkheid waarmede dat «voorloopig rapport” blijkt te zijn samengeflanst. Eerst dan de wet op den arbeid van vrouwen en kinderen. Wie ook maar eenigszins bekend is met het feit hoe in onze volksklasse zij die als de »natuurlijke verzorgers” van het kind plegen te vs orden aangeduid, daarin vaak met anders z en dan instrumenten om zooveel mogelijk centen binnen te brengen, (de oorzaken daarvan blijven hier buiten beschouwing) kleederen nog met eene walgelijke rooklucht d doortrekt.” — 1 Zoo schreef in De Economist van 1855 de onderwijzer G. B. Lalleman uit Moordrecht, d Dergelijke toestanden zijn opgeruimd door v de wet in 1874 lot stand gekomen dank zij ê het initiatief van den toenmalig en afgevaardig- 1: de voor Groningen, Mr. Sam. van Houten, 0 waarbij bet ver boden werd een kind beneden * 12 jaar in dienst te nemen of in dienst te ^ hebben. En toen 1 Januari 1890 art. 3 van r onze tegenwoordige arbeidswet van kracht werd ' sanctionneerde dit, voor at betreft den arbeid ^ in fabrieken en werkplaatsen, een vrijwel regel ^ zijnden toestand. r Anders was het op het gebied van huis- s industrie en loopwerk. De omstreeks 50 oyer- ! tredingen van dit artikel tot 1903 jaarlijks j; in Nederland tot eene veroordeeling leidende, 1 hadden bijna alle betrekking op loopwerk e, d. Dit getal werd, dank zij de krachtdadige mede- v, werking der onderwijzers, vooral in de groote , steden, opgevoerd in 1903 tot 112, in 1904 tot 275, in 1905 tot 269 vervoordeelingen. En s daarbij was menige vadqr of moeder die de ,c eigen kinderen den arbeid de -d verrichten. ^ Wie neiging mocht voelen over deze ver- j, sehijnseien in het «vrije” Nederland meewarig het hoofd te schulden, zij aanbevo'en eens kennis te nemen van wat op dit gebied in de laatste jaren de verslagen van de Inspecteurs van den Arbeid bevatten. e En nu België. ■ r «flet is verboden een kind beneden 12 jaar g bij den arbeii te gebruiken”. r Zoo luidt het gebod dat sinds 1890 van j kracht is. f In 1901 werd door de Belgische werklieden- f partij een enquête gehouden naar de toestanden t der arbeiders in Vlaanderen, het resultaat t daarvan is neergelegd irr een boek van ruim f 300 pag. «Door Arm Vlaanderen,” voor Hol- fc land uitgegeven door H. A. Wakker te Rotter* r dam. 1 De enquêteurs zijn bij de touwslagers te ' Ham me. r «Hoe oud zijt gij, vriendje ?” vraagt er een aan een meisje dat in de diepte eener hut, s nu eens met de rechter, dan weer met de s linkerhand het wiel draait. c «Zeven jaren, mijnheer.” s »En gij, vriendje ?” sprak hij een weinig . verder tot een kleine knaap, die, met een koord 1 in de hand, op de baan liep. »Vijf jaar,” riep hij ons in ’t voorbij- f gaan toe. * Eenigen tijd geleden publiceerde het Belgische j Ministerie van Arbeid een nieuw rapport over c Les Industries a domicile en behandelde daarin ook de touwslagers te Hamme. De officiëele , rapporteur schrijft daarin : «Het vak gaat van vader op zoon over, het -£ kind wordt op 6 of 7-jarigen leeftijd draaier, j hij is spinner als hij 13 of 14 is. Hierin is ^ sinds een halve eeuw geen verandering ge v komen. De dag vangt zomers en ’s winters a ’s morgens 4 uur aan om ’s avonds om 8 uur jte eindigen.” Mogelijk vallen vele dezer gevallen onder de \ bovenvermelde uitzondering van art. 1. Maar of »men mag zeggen, dat de éénheid bewerk- j stelligd is ?” Wat dunkt U, lezer, op dit punt ?” c * • *. v De Belgische arbeidswet, «bevat nagenoeg 1 dezellde bepalingen” als de onze, wat betreft \
e bescherming van vrouwen en kinderen van 2—16 jaar. Inderdaad, nagenoeg ! De sub-commissie schijnt het ontgaan te zijn at wat in België bescherming genoemd wordt, oor de vrouwen ophoudt als zij 21 jaar zijn eworden. De arbeidster boven dien leeftijd is a België, behoudens, evenals bij ons, de verordeeling van de kraamvrouw tot 4 weken ongerlijden, vrij, volkomen vrij. Zij mag in e mijn aan het werk gezet worden; dag en acht, gedurende 24 uren van het etmaal vorden gebezigd. Alleen op grond der wet op e Zondagsrust mag men haar maar 6‘/2 van e 7 of 13 van de 14 dagen arbeid doen verichten. Van die vrijheid wordt dan ook ruimchoots gebruik gemaakt. In Verviers, het volcerrtram ten oosten van Luik, werkten in 904 in de wolfabrieken 365 vrouwen beneden I jaar, 1737 vrouwen boven 21 jaar. Van eze laatsten werken 1075 om de week ’s nachts, yf-en-veertig altijd ’s nachts. Het grootste deel ier vrouwen is gehuwd. En dan geldt voor ie arbeidsters niet evenals de bekende haringpeetsters, de eenige categorie vrouwen die te nzent na 10 uur ’s avonds, nl. tot 2 uur i nachts, aan den arbeid mogen worden geouden, de achturen-nacht, neen, voor die > zelfs geen max. arbeidsduur vastgesteld. De maximaal arbeidsdag is in België voor ele bedrijven 12 uur, werkelijk maar één uur leer dan by ons, doch men vergete niet dat r verschillen zijn, die, hoe klein ze ook schijnen, en bepaalde werking doen ophouden. Bescherming door een werktijd van 12 uur voor te chrijven, mag dan ook geen «bescherming” neer heeten. 12 uren arbeid voor kinderen anaf 12 jaren b.v. in steenbakkerijen, terwijl iét, evenals in Nederland, hun verboden is iet zware, afmattende werk te verrichten; eladen kruiwagens te verplaatsen, de ongeakken steenen uit de vormen neerslaan enz. Indanks deze, nagenoeg volkomen vrijlating er stcenindustrie zijn de Belgische steenbakkers riet tevreden. Van de 27 processen-verbaal in 904 opgemaakt ter zake het doen arbeiden an een kind benelen 12 jaar, komen niet einder dan 24 ten laste der steenbakkerijen. En niet tevreden met den langen arbeidsdag telt de wetgever nog zeer wijde grenzen; tusehen 5 uur ’s morgens en 9 uur s avonds z. 16 uren, mag de arbeidsdag zich uittrekken. Bij ons, waar de grenzen 2 uur nauwer zyn 3 het al een bijna onbegonnen werk, overehrijding van de 11 uren zóó vast te stellen at de overtreding voor vervolging in aanroering komt, in België lijkt mij zulks ónmogelijk ooral waar zij het hulpmiddel missen dat de lederl. inspectie heeft in de arbeidslijst waarop e werkuren moeten zijn ingevuld. De middagrust moet in Nederland vooralle leschermde personen steeds minstens een vol mr bedragen, in België is dat slechts voor nkele industriën voorgeschreven. Zondagsrust 3 gewaarborgd in Nederland voor alle bescherme personen arbeid verwekkend in fabrieken en verkplaatsen, behoudens met name genoemden rbeid in boter- en kaasfabrieken van vrouwen oven 16 jaar en van jongens, herstel of reiniing van een stoomketel, mits met schriftelijke ergurmiüg van den burgemeester. In België is bij de wet van 17 Juli 1905 londagsarbeid verboden industrieële- en hanlelsondernemingen, behalve die watertransport, isscherij en kermis. Inwonende familieleden en iuisbedienden vallen niet onder deze bepalingen. Joor die bedrijven, waarin de arbeid door zijn
aard geen onderbreking kan lijden, kan de koning vergunning verleenen om gedurende ö'/j van de 7 of 13 van de 14 dagen een zeilde persoon arbeid ie doen verrichten. Doordat men de fout heeft begaan geen sluiting op Zondag voor te schrijven is, vooral voor winkels, een railsysteem bedacht waarbij de winkels 7 dagen open kunnen blijven. Zos dagen werkt dezelfde bediende er en deze wordt den 7en dag vervangen door een ander die zijne 6 dagen bijv. bij een concurrent heeft vol gemaakt. Eindelijk wordt veel van wat er in België nog voor goeds te doen zou zijn, verijdeld doordat den inspectieambtenaren veel administratief werk wordt opgedragen en de regeering het aan hen overlaat om voor eigen rekening klerken aan te stellen. In Nederland daarentegen zijn den 31 inspecteerende ambtenaren 27 administratieven toegevoegd. «Inzake het herste'len der arbeidsongevallen, berust de wetgeving in de twee landen op hetzelfde beginsel «Het verschil bestaat in de zetting der vergoedingen.” De lezer oordeele. De Nederlandsehe Ongevallenwet decreteert: Verzekerd is ieder die in een verzekeringsplichtig bedrijf tegen loon werkzaam is. De Rijksverzekeringsbank verleent den getroffene schadeloosstelling bestaande uit geneesen heelkundige behandeling en, zoo hij den 3en dag na het ongeval zijn gewoon werk niet kan hervatten een geldelijke uitkeering van 70 °/0 van het dagloon. De Rijksverzekeringsbank komt aan de benoodigde gelden le door de premiën der direct aangesloten werkgevers. 2e door wat de risicodragende vereenigingen bij haar moeten storten. De werkgevers aangesloten bij deze instellingen hebben dus geldelijk belang bij de in hun bedrijf voorkomende ongevallen, verwikkelingen als de onlangs in de Eerste Kamer behandelde interpellatie Stork, zijn er het gevolg van. Doch in eik geval staat tusschen arbeider en werkgever het Rijksinstituut, de Rijksbank, waarmee de getroffene alleen te maken heeft. In België een geheel ander systeem. De ondernemer moet gedurende de eerste 6 maanden de genees- en heelkundige behandeling betalen, benevens bij geheéle ongeschiktheid tot werken van meer dan een week, 50 °/0 van het gem. dagloon. De ondernemer kan zijne verplichtingen over dragen aan eene verzekeringsmaatschappij of aan de algemeene spaar- en pensioenkas. De getroffene of diens nagelaten betrekking moet in persoon procedeeren met zijn werkgever : a om te doen uitmaken dat het bedrijf waarin hij werkte onder de bepalingen der wet valt; b. om te doen uitmaken dat het ongeval in en door de uitoefening van het bedrijf hem is overkomen; c. om vast te stellen de grootte zijner uitkeering afhankelijk van zijne verloren geschiktheid om té werken ; d. om een uitkeering te krijgen, waarvoor hij zijn patroon desnoods gerechterlijk moet doen vervolgen. En ol door zulke processen de sociale vrede wordt bevorderd ?
De verzekeringsmaatschappijen hebben nie’ nagelaten hun voordeel te doen met deze bepalingen. Immers een arme stakker die nooii 100 guldens bijeen gezien heeft, die uiteraarc geen benul heeft van «contante waarde” eenei rente, wien het bezit van een «eigen zaakje’ wordt voorgespiegeld is gemakkelijk te beweger om voor een, in de gegeven omstandigheden bagatel van een paar honderd francs afstanc te doen van zijn rechten. Het «eigen zaakje” gaat na een paar jaai te niet en de gevallene op het industriëele slagveld kan gaan bedelen. Zoover hebben de verzekerings-maatschappijen hare oplichterijen uitgestrekt dat de minister van Industrie onderscheidene gedreigc heeft met haar niet meer toe te zullen later om risico over te nemen. «Zooals men het ziet, zijn de wetgevingen bijna gelijk.” Geachte Redactie, een dringend verzoek tot slot. Weest zoo welwillend en aan het subcommissie die dit «voorloopig” verslag heeft uitgebracht een exemplaar dezer krant doen toekomen. Mogelijk zal zulks het «eind”verslag ten goede komen. Mocht ik haar bij de vaststelling er van op dit terrein van dienst kunnen zijn, dan gaarne en wanneer hare leden eens iets zelf willen zien, dan ben ik gaarne bereid hen daarbij tot gids te dienen; ook in België. Waar Nederland flink op weg is naar den 10 uren-dag voor vrouwen en kinderen ; waar toegezegd is een wet op mannenarbeid in schadelijke bedrijven ; waar we, allen ten vooraono’ ^e*3^en een caisson wet; vanaf 1 Januari 1908 den 8*/j-urigen arbeidsdag in de mijnen zullen hebben, daar zal deze sub-commissie begrijpen dat tegen nivelleering met onze zuidelijke naburen op dit gebied, dezerzijds zoo krachtig mogelijk zal worden front gemaakt. Breda, den laatsten van Zomermaand 1907. H. J. SCHOLTE, Adjunct-inspecteur van den Arbeid.
"Nederland en België.". "Bredasche courant". Breda, 1907/07/06 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 08-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327006:mpeg21:p00001
DOOB. PAUL KELLEE. 17 Hij ademde moeilijk, toen sloot hij de oogen. i een poos zag hij mij aan. «Stel n mijn blijdschap voor, beste mijnheer! /rans zal met Anna trouwen —- hij — heeft het ,./j beloofd —” Leulhöld kwam bij het bed. Ik reikte hem de and. «Ik wensch u van harte geluk, beste vriend !’* «Ik dank u, mijnheer de Doctor!” De zieke zag den jongen man met van geluk airalende oogen aan. »Ik —■ had zoo’n zorg — over Anna — mijne betrekking heeft mij niet — veel opgebracht, en veel — heb ik niet kunnen sparen —” «Spreek toch niet zoo, lieve vader —” De zieke vatte de hand van den jongen man en streelde ze. «Ik ben — zoo gelukkig, — en ik bedrieg — u niet,,— Anna is — een goed kind —” «Wij zullen zeer gelukkig zijn, vader!” Nu ligt de zieke heel rustig en ziet onophoudelijk met glinsterende oogen naar den jongen man. Ik was diep geroerd; maar ik wilde buiten zijn, ik wilde hier niet storen. Daarom zeide ik, dat ik nu weg wilde gaan en later eens weer komen. «Wilt u niet wachten?” vroeg Leuthold. De zieke deed eene poging om te glimlachen. «Anna — komt spoedig, — dan vieren wij — ■ d verloving —” «Mijnheer de cantor, ik wensch u geluk.” «Ik — ik zou — u om iets — willen bidden |
— als het met — onbescheiden is, — Gij kent nijnheer den baron — hij heeft de collatie van de school. — Zoudt n een — goed woord willen loen — voor Leuthold- — dat hij mijne betrekking crijgt — als ik dood ben ? —” Ik wendde mij getroffen om. Deze man had zijn even lang hard gewerkt; terwijl hij (misschien sengevolge zijner inspanning) op een vroeg sterf bed ag, moest hij een vreemde om een goed woord rragen, opdat zijn schoonzoon dezelfde karig bezoldigde plaats kreeg, waarop bij zijn levensonderïoud had gevonden. «Mijnheer de cantor,” zeide ik, «ik wensch u rog een lang leven toe. Indien u echter uw ambt liet meer kunt waarnemen en er zich geen betere ilaats voor Leuthold opdoet, wees dan verzekerd, iat ik al mijn invloed zal aanwenden, om hem deze plaats te verschaffen en hij krijgt ze zeker 1” «lk dank u, mijnheer de Doctor! — O, wat is lat een gelukkige dag vandaag!” Ik nam spoedig afscheid en ging heen. Buiten bezag ik deze volksschool. Als zij niet in het dal stond, zouden hier geen fatsoenlijke, verstandige burgers wonen, maar domme sarbaren. «Gij klein huisje — gij huisje, rijk aan zegen,” lacht ik. «God zegene u en uwen armen apostel 1” — — Op de dorpsstraat kwam mij een rijtuig tegen. Een net, maar zeer bleek meisje zat er in, wie het verlangen om te huis te komen op het gelaat te ezen stond. Zij had een pakje in de band, waarin zeker de nedicijnen voor haar vader- waren. Deze zou ze jauwelijks meer behoeven. Dat was dus eene bruid, ook eene lentebloem, ook :ene liefde —! Ik ging naar het bosch terug, daar ik thans geen rekenden wilde ontmoeten; eerst nadat ik een weinig ;ot kalmte gekomen was, ging ik naar het dorp terug.
Len hoop kinderen stond op straat te schreeuwen en te lachen. Plotseling z«g ik, dat eene vrouw als eeue furie op den hoop aanvloog en de kinderen verjoeg. En daar kwam — het was zeker toeval — ook Waldhofer uit, een zijstraat voor den dag. Er lag een man op de straat, die misschien een toeval had. Ik kwam dichter bij; Waldbofer zag mij en gaf mij een wenk om te blijven, waar ik was. Ik bleef staan en zag, dat hij samen mét de vrouw een jongmensch opnam, dat stom dronken was. De drie verdwenen in de zijstraat en ik volgde hen van verre. Daarna ontmoette ik Waldhofer weer. «Ik zou een dronkenman slechts in de uiterste nood transporteeren,” zeide hij, «maar met deze vrouw heb ik medelijden, zij is zijne moeder.” En ik vernam eene korte, droevige geschiedenis. Vrouw Böhmert. was met een wever getrouwd, dien zij zeer liefhad. Toen zij echter vijf kleine kinderen hadden, kreeg de man genoeg van de armoede en ging de wijde wereld in. De vrouw bleef met hare kinderen iu de grootste ellende achter. En na gebeurde het, dat de vier jongste kinderen kort na elkander stierven. Toen verspreidde zich het vreeselijke gerncht, dat de vrouw hare kinderen, had laten omkomen, en zij kreeg den naam van «engeltjes-maakster”. Eenigen tijd daarua moest vrouw Bocmert voor den rechter komen; maar niet wegens hare kinderen, die enkel van gebrek gestorven waren, doch om eene andere zaak. Vrouw Böhmert had eene meid met een stuk hout halfdood geslagen. Deze meid had haar een onecht kind gebracht, schijnbaar om het te verzorgen, en daarbij laten dóórschemeren, dat. zij dankbaar zou zijn, als het kind niet oud werd. Vrouw Böhmert werd veroordeeld, maar na korten tijd kreeg zij genade. Niettegenstaande dit werd zij in het dorp geschuwd. «De faam heeft in een kleine kring de grootste kracht. En deze vrouw Böhmert was eene vrouw, die naar liefde snakte. Toen bracht zij al hare
liefde over op haar oudsten zoon, die haar was overgebleven, en bedelde om liefde — bedelde haar kind om liefde, en daar hij een ongevoelige knaap was, deed zij alles om zijn hart te winnen en vervulde al zijne wenschen. En nu is hij een dronkenlap geworden.” «Dat is immers stof voor een treurspel,” zeide ik. «Het leven biedt belangrijke oogenblikken aan,” zeide Waldbofer, «en dikwijls komt het mij voor, alsof de geheele wereld in dit dal woont. Er is niets, dat niet bij ons gebeurt of niet zou kunnen gebeuren.” «Daar de beweegredenen, die ons menschen in hoofdzaak leiden, zeer weinige zijn,” zeide ik, «zoo is alles in de wereld slechts variatie van een of andere groote omstandigheid.” Er kwam een ruiter aan — Hartwig 1 Hij groette maar even, doch Waldhofer sprak hem aan. «Wel, Hartwig, naar den smid?” «Ja, wie weet, of hij te huis is?” En hij reed verder. «Hij meent den smid,” zeide Waldhofer, «en hij kan wel gelijk hebben. De smid verbeuzelt zijn tijd. Hij verbeeldt zich een uitvinder te zijn en is toch slechts een knoeier. Hij heeft geen begrip van eenige natuurwet. Ik heb hem eens een paar natuurkundige boeken bezorgd; ik dacht, dat hem ten minste de oogen zouden opengaan voor de moeilijkheden van de vraagstukken, die hij oplossen wil. Maar hij heeft mij de boeken terug gegeven en gezegd, dat hij zich niet met de geleerde kraam inliet. Nu knoeit hij verder!” «Het komt mij voor,” zeide ik, «dat de lieden in het dorp een tegenzin hebben in alle wetenschap. Zij laten in alle geval slechts het natuurlijk verstand gelden en hebben veel pret, als naar hunne meening een geleerde soms een misgreep doet. «De wijzen zijn niet te prijzen,” is zoo niet hun spreekwoord ?” «Ja,” zeide Waldhofer, «vooral wantrouwen de menschen alle nieuwigheden, die den landbouw ,
betreifen. Zij denken, dat zij hiervan meer verstand hebben. Maar wat is het ook dikwijls, dat hun werd aanbevolen? Dingen, die niet beproefd en onpractiscli zijn! Zoo iets brengt den wetenschappelijken landbouw in misorediet. De kleine boer heeft noch geld, noch tijd om proeven te doen.” Wij kwamen bij de smederij. Een jonge, knappe gezel besloeg het paard van Hartwig. Intusschen babbelde de jonge boer met de sclioone smidsdochter aan het venster. Hartwig scheen zeer onverschillig, maar het gezicht van het meisje had zulk een eigenaardigen glans, dat ik er alles van begreep. En de jonge smid keek scheel, zeer scheel naar het venster. «Ein Jüngling liebte ein Madchen, Das bat einen andren erwahlt, Der andere Hebt eine andere. — Ik had aan dit bekende liedje van Heine gedacht, en nu trof het mij zeer, dat Waldhofer mijn gedachtengang luid voortzette, toen wij de smidse voorbij waren. «Es ist eine alte Qeschiohte, Doch bleibt sie ewig nen, Und wem sie jast passieret, Dem bricht’s das Herz entzwei.” Het was mij een genot met dezen man door het dorp te gaan; hij gaf mij heel andere inlichtingen dan Sternitzke vroeger gedaan had. En toch waren beiden logementhouders in hetzelfde dorp. Het geschreeuw van een kind liet zich hooren. Een knaapje wilde een klein meisje dwtogen om met hem paardje te spelen. {Wordt vervolgd.)
"Een Bosehkuur in den Winter.". "Bredasche courant". Breda, 1907/07/06 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 08-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327006:mpeg21:p00001