I** lleclames betreffende de bezorging dezer Courant,
gelieve men t'jdig of» te geven aan ons bureau, Groote Markt 35.
—— j I6* Veranderingen in advertentiën gelieve
Cl U V Cl itni/iv» ^ men steeds op den dag der uitgave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering kan worden ingestaan»
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1907/07/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 08-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327011:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1907/07/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 08-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327011:mpeg21:p00001
De Belgische Kamer is niet aan de tweede stemming van liet ontwerp-Coreinans toegekomen. Het aantal voorstellen en amendementen over het taalvraagstuk is groot. Grooten indruk heeft het artikel van de Nowoje Wremija gemaakt, waarin gezegd wordt: «dat wij met een bezwaard hart maar met een rustig geweten kunnen verklaren, dat het Frangch-Husslscli verbond tot liet verleden behoort . ...” Die woorden waren de conclusie van een brief uit Parijs aan het Russische blad, waarop wij voor eenige dagen reeds de aandacht vestigden. Het blad had niet alleen dien brief opgenomen in zijn kolommen, maar in een afzonderlijk artikel nog eens de aandacht op de conclusie gevestigd en daaraan toegevoegd: «Hoe ernstig de toestand in Rusland voor het oogenblik ook zijn moge, het zal zich aan niemand opdringen en steeds een staatkunde volgen die vrij en een groote mogendheid waardig is”. Ondanks de latere pogingen van Russische zijde om de beteekenis daarvan te verzwakken heeft die verklaring in Frankrijk een zeer gemengden indruk gemaakt. Sommige bladen spotten over de aanbieding, door de Howoje Wremija gemaakt, dat Rusland de milliarden, die het van Frankrijk geleend heelt zal terug betalen. Anderen vatten de zaak einstiger op en leveren lange beschouwingen, waarin zij het Fransche leger en de Fransche staatkunde verdedigen tegen de Russische critieken. Het ernstigst en waardigst is de houding van den Temps, die in een lang artikel uiteenzet, dat aan beide zijden fouten zijn begaan, doch aandringt op het behouden en versterken van het bondgenootschap, wijl het met de belangen der beide rijken overeenkomt. Dat dergelijke besprekingen komen moesteD, zegt de Voss. Ztg., was al lang te voorzien. Want Rusland is, ondanks de verwarde binnenlandsche toestanden, nog niet met blindheid geslagen wat de buitenlandsche politiek betreft. De Russen hebben oorlog gevoerd met Japan en leden de nederlaag. De Engelschen behoefden hun bondgenoot niet te helpen. De Franschen echter konden en wilden hun Russischen bondgenoot niet te hulp komen, omdat zij daardoor den strijd zouden overbrengen naar Europa en hun Engelsche vrienden
zouden genoodzaakt hebben tegen Frankrijk de wapenen op te vatten. Want Frankrijk had een vriendschappelijke overeenkomst met Engeland aangegaan, en heeft nu nog een verdrag met Japan gesloten, waarvan het behoud van den status quo den j grondslag vormt. Wat baat onder die omstandigheden voor Rusland nog het bondgenootschap met Frankrijk? Van een Russisch standpunt is het alleen een last, geen voordeel meer. En nu het blijkt, dat de Franschen geen geld meer willen geven, is het niet te verwonderen, dat de vraag, eens door den Figaro gesteld: «Alliance ou flirt?” thans aan de Newa wordt herhaald. De tijd voor het Fransch-Russische bondgenootschap is voorbij. Het was voor Frankrijk van groote moreele waarde toen dit land geisoleerd stond in Europa; het werd gesloten met de mogelijkheid van een oorlog tegen Duitschland voor oogen. Thans is Frankrijk niet meer alleen; het sloot verdragen en tractaten met landen, die als tegenstanders van Rusland kunnen gelden. De gevolgen daarvan zijn op den duur niet te ontgaan. Over den indruk dien de gevangenneming van Itiiiil IHasIean door Raisoeli in Madrid deed ontstaan, wordt gemeld: Aanvankelijk vreesde men, dat daarvan verwikkelingen het gevolg zouden zijn. De zeer Engelsch-gezinde Liberal bevatte een artikel onder het opschrift: «Wat zal Engeland doen?» Het blad zette uiteen, dat Engeland niets zal doen, daar de Kaid in Marokkaanschen dienst is en nog slechts indirecte betrekkingen met Engeland heeft. «Maar laat Engeland doen wat het wil, zoo vervolgt het blad, Spanje behoeft zich daarover niet bezorgd te maken. Wij wijzen daarop wijl in langer en in Parijs reeds weer gesproken wordt over de noodzakelijkheid vaneen nieuw Spaansch-Fransch optreden. Daartegen zijn wij beslist gekant. »Dank zij het gezonde verstand van admiraal Matta zijn wij gelukkig het eerste avontuur te bovengekomen. Maar een tweede maal zulleD wij het niet weer uithalen. Spanje kan niets anders doen dan kalm toekijken. Het heeft met Ceuta en Meliila genoeg te doen. Wat Raisoeli en Maclean betreft, zij die er schade of voordeel bij hebben, moeten maar zien, wat zij doen. Spanje kent maar één gedragslijn: »Geen gemeenschappelijk optreden meer, noch te water, noch te land 1» Te Washington wordt de mededeeüng van den origenoemden diplomaat ter Vredesconferentie, die aan den correspondent van de Daily Telegraph verteld ha i, dat de betrekkingen tusschen Japan en de Vereenigile Staten gespannen zijn, officieus tegengesproken. De Daily Mail verneemt uit Tokio dat de Japansche pers haar kalme houding biijft bewaren, maar dat aiie bladen het niettemin afkeuren dat de Amerikaansche vloot naar den Stillen Oceaan wordt gezonden. Vertegenwoordigers van de Japanners in San Francisco, die zich op het oogenblik te Tokio bevinden, zijn daar druk in de weer met het voorleggen van hun grieven aan invloedrijke personen. Zij zijn vast besloten, herstel van grieven te verkrijgen.
"Buitenlandsch Overzicht.". "Bredasche courant". Breda, 1907/07/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 08-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327011:mpeg21:p00001
Het Volk over mr. v. Houten. Omtrent de verkiezing van een lid der Eerste Kamer door de Provinciale Staten van Friesland bepaalt het Volk zich tot de volgende nuchtere mededeeling: »In Friesland werd de heer van Houten niet herkozen. Wijl de socialisten den liberalen hadden medegedeeld, dat zij rechts zouden stemmen, wanneer de heer van Houten als candidaat gehandhaafd werd, gingen de liberalen er met bezwaard gemoed toe over, den heer Bloemenbergen te Leeuwarden te candideeren. Deze werd bij derde stemming gekozen met 20 stemmen tegen 19 op den Chr.hist. heer L. W. de Vries; de socialisten die eerst tweemaal 7 stemmen (Besuijen was om gezondheidsredenen afwezig) op Helsdingen hadden uitgebracht, stemden den derden keer blanco.” ’t Is dan toch wel, zij ’t ook al niet onmiddellijk, aan de sociaai-democratische leden der Friesche Staten toe te schrijven, dat mr. van Houten als lid der Eerste Kamer niet werd herkozen. De liberale leden lieten zich door het dreigement der sociaal democraten, dat zij den zetel in de Eerste Kamer voor de linker- 1 zijde zouden verloren doen gaan, lot het plegen van een daad dwingen, welke karakterzwakte en schromelijken ondank getuigt. Dat de heer Van Houten weder van het terrein der actieve politiek verdwijnt, en thans waarschijnlijk voor goed, wordt door ods allerminst betreurd; ondanks zijn groote kennis en wetenschap, achten wij zijne aanwezigheid in eene van de Kamers der Staten-Generaal allerminst in ’s lands be'ang, waar deze vroegere hervormings gezinde radicaal sedert 1894 in steeds toenemende mate optrad als verdediger van het starste behoud en zich de rol van aanvoerder ook van die conservatieve elementen liet aanleunen, die vroeger ais ciericalen door niemand teller dan door hem zeiven bestreden werden. Dit laatste moge, zooals door het Handelsblad wordt opgemerkt, de liberale Friesche Statenleden van hem hebben vervreemd, zij zijn ’t echter geweest die in 1904 den mokkenden politieken kluizenaar weder tot deelneming aan de actieve politiek riepen, niettegenstaande zijne bekeering tot het meest volstrekte behoud welke toen reeds van 10 jaren her dagteekende, hun volkomen bekend was. Zijne verkiezing tot Eerste-Kamerlid in 1904 was een politieke fout, waarvoor de liberalen in Frieslands Staten de verantwoordelijkheid vrijwillig op zich namen; die verantwoordelijkheid had hen thans moeten weerhouden, nog wel onder sociaai-democratische pressie, aan de politieke loopbaan van een man als mr. van Houten op zoo smadelijke wijze een einde te maken. Die loopbaan was in 1897 op natuurlijke wijze afgesloten door het aftreden van het Kabinet, waarin hij als Minister van Binnenlandsche Zaken had zitting gehad, en als hij daarna zich nog een paar malen aan een échec aan de stembus blootstelde, dan was dit zijn eigen werk, waarvoor hij persoonlijk verantwoordelijk was. Maar na hem in 1904 tot hun vertegenwoordiger in de Eerste Kamrr te hebben verkozen, hadden de liberalen in de Friesche Staten hem nu niet op zulk eene hem onwaardige wijze mogen laten vallen. Gelijk wij reeds zeiden maar ter voorkoming van misverstand nogmaals herhalen, dat mr. van Houten van het tooneel der actieve politiek verdwijnt, betreuren wij allerminst, maar de
wijze waarop dit geschiedt zal, dunkt ons, velen met ons pijnlijk aandoen.
"Uit de Pers.". "Bredasche courant". Breda, 1907/07/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 08-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327011:mpeg21:p00001
Het bestuur van den Nederlandschen fotografen kunstkring schrijft ons: Op de gisteren, te Rotterdam gehouden algemeene vergadering, is namens het bestunr door den heer Clausing eene demonstratie met experimenten, gehouden over ,,Lumieré’s directe Kleurenfotografie.” Het bestuur der vereeniging, overtuigd van de groote belangrijkheid dezer nieuwe uitvinding op fotografisch gebied, heeft twee zijner leden, de heeren Clausing te Haarlem en Dewald te (s-Gravenhage, naar Frankrijk afgevaardigd om dit procédé nader te bestudeeren. Daardoor werden de leden van den Ned: Fot. Kunstkring in de gelegenheid gesteld, reeds zoo spoedig kennis te geven van deze uitvinding, te meer daar de afgevaardigden in staat zijn gesteld reeds nu, voor die leden deze uitvinding, welke een geheele revolutie op fotografisch gebied zal teweeg brengeD, te experimenteeren. Naar De Tel. verneemt, heeft de heer D. van Ollefen, die verleden jaar deel uitmaakte van het «Utrechtseh Tooneelgezelschap”, tot de opening van het ltaliaansch Opera-seizoen de schouwburgzaal van het »Pa!eis voor Volksvlijt” te Amsterdam gepacht, om daar van 1 September af met een te vormen «NoordNederlandsch Tooneelgezelschap” iederen avond voorstellingen te geven. Het ligt in de bedoeling van den heer Van Ollefen naderhand met dezen troep de provinciën te bereizen. De dief van het schilderij uit de Nationalgalerie te Berlijn heeft het in een gewoon omslag gedaan en als brief aan het museum teruggezonden. Gisterenavond werd het daar besteld. Hij had vergeefs beproefd het aan een handelaar in oudheden te verkoopen. Deze durfde den koop niet aan. De opera Cavalleria Rusticana von Monleone die met groot succes jl. winter in Holland werd opgevoerd is door den heer M. de Hondt, directeur van de Italiaansche Opera, het auteursrecht voor Duitschland, Engeland, Frankrijk, België en Nederland aangekocht. Het proces met de heeren Sonsogno en Mascagni wegens de inhoud van het libretto is door de heeren Puecio en Monleone gewonnen en wordt deze opera hedenavond voor het eerst te Turin met eerste artisten opgevoerd orkest 80, koor 85 personen. Reisindrukken van ür. A Kuyper. Dr. A. Kuyper heeft thans het boek, bevattende de studies door hem gemaakt op zijn reis naar het Oosten, voltooid. Het werk zal in October bij de firma Van Holkema & Warendorf te Amsterdam verschijnen. De titel zal zijn: Om de Oude Wereldzee. Behalve Ouida heeft ook Sir Francis Cowley Burnand, die 44 jaar een der redacteuren was van Punch en tal van blijspelen heeft geschreven, een jaargeld gekregen van de Engelsche regeerirg. Burnand werd opgeleid voor predikant, maar hij werd op jeugdige leeftijd katholiek, hij ging in de rechten studeeren werd advocaat, maar besteedde zijn
tijd grootendeels aan het schrijven voor Punch en voor het tooneel. Zijn jaargeld bedraagt 200 pond. Mars. Prof. Lowell, die op zijn observatorium te Flagstafl in Arizona een bijzondere opmerkzaamheid wijdt aan Maïs, maakt bekend, dat zijn juiste waarnemingen buiten twijfel hebben gesteld, dat de zuidelijke Pool-bedekking in omvang toeneemt. Ofschoon de bedekkingen van ongeveer dezelfde afmetingen zijn, is beider uiterlijk toch zeer verschillend. De zuidelijke is wit, met een flauw-gelen tint; de noordelijke is beslist blauwgekleurd. Een paar nieuwe kanalen zijn flauw waargenomen. De vervaardigde foto’s overtreffen in duidelijkheid en scherpte die, welke gedurende de vorige oppositie (twee jaar geleden) werden gekregen. De Italiaansche astronoom prof. Schiaparelli, de beroemde ontdekker van de «kanalen”, heelt aan een medewerker van de «Corriere della Sera” verteld, dat men verkeerd zou doen weinig beteekenis toe te kennen aan de van Mars vervaardigde fotografieën. De kijker alléén is niet meer voldoende voor sterrekundige waarnemingen. Er was geen twijtel aan, of de kanalen op Mars bestaan. De hypothese, dat op Mars levende wezens voorkomen is — legde Schiapperelli uit — juist ontstaan uit de buitengewone regelmatigheid van de «kanalen”. Ongeveer hetzelfde is dezer dagen door prof, C. Flammarion aan een Fransch journalist meegedeeld. Misschien hebben de Mars-bewoners reeds duizenden jaren ’ getracht onze aandacht te trekken, door seinen te geven. Mogelijk ook hebben zij de poging om met ons in verbinding te treden reeds lang opgegeven.”
"Wetenschappen en Kunst.". "Bredasche courant". Breda, 1907/07/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 08-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327011:mpeg21:p00001
Eerste Hamer. {Zitting van gisteren.) Allereerst was gisteren aan de orde het wetsontwontwerp tot nadere vaststelling van het VlIIste hoofdstuk der Staatsbegrooting voor 1907 nadat de heer ’T HOOFT nog had verklaard — een verklaring waarvoor de heer REGOUT hem dank zeide —dat persoonlijke bedoelingen verre van hem waren geweest, toen hij vrij scherp, doch zuiver zakelijk den heer Regout bestreed in zijn repliek bij het arbeidscontract. Bij de beraadslagingen over de Oorlogsbegrooting bracht de heer VON LOBEN SELS hulde aan den nieuw opgetreden Minister; hij bepleitte meer onafhankelijkheid bij de hoogere bevelvoering. Hun instructie diende bij de wet geregeld te worden. Voorts weDSchte spr. een Staatscommissie voor het onderzoek naar de grondslagen der legerinrichting; geen parlementaire enquete. De heer STAAL, opkomende tegen het verwijt, als zou hij als Minister geen reorganisatie der hoogere bevelvoering hebben voorgesteld, verzekerde, dat dit punt tijdens zijn Ministerschap aan zijn departement is voorbereid, zoodat deze Minister op zijn schouders staat. Voordat echter alle instructies der hoogere bevelvoerders zijn gewijzigd, zal de commandant van het veldleger niet kunnen optreden. Voorts wenschte hij, dat de Minister in comité-generaal de
Kamer zal voorlichten omtrent de grondslagen j der mobilisatie. i De heer VAN LAMSVVEERD verzekerde, | dat men in het Voorloopig Verslag dezer Kamer geenerlei verwijt tegen den Minister bedoeld heeft. De MINISTER VAN OORLOG dankte de Kamer voor haar welwillende ontvangst en den heer Von Löben Seis voor zijn welwillende critiek. Hij deelde voorts mede, dat voorshands de chef van den generalen staf is de leider der verdediging; dat vaststelling van de instructie van den commandant van het veldleger bij de wet ongewenscht is; dat meerdere centralisatie in de bevelvoering door hem niet wordt verlangd. De Minister verklaarde te wenschen, dat men zooveel commissies benoemt als men noodig acht. Er wordt zooveel op het departement van Oorlog gehakt, dat het wel gewenscht is, dat zij die meenen dat niet alles in het reine is, de zaak laten onderzoeken. Maar de Minister wilde niet zelf daarvoor een commissie benoemen om het verwijt van partijdigheid te ontgaan. Verder deelde de Mmister mede, dat op verzoek van den betrokken persoon, die op het oogenblik met belangrijke werkzaamheden bezig is de benoeming van den commandant van het veldleger eenige maanden moet wachten. Tot behanding van de regeling der mobili satie en wat daarmede samei hangt, in comitégeneraal, zag de Minister aanvankelijk geen aanleiding. Het wetsontwerp werd na nog eenige discussie zonder stemming goedgekeurd. Vervolgens werden een aantal kleinere wetsontwerpen goedgekeurd, waaronder: Wijziging der Landweerwet, overbrenging, van een gedeelte van den Rijksweg van Delft naar de Doen kade in beheer en onderhoud bij de gemeente Delft. Wijziging der Hinderwet, bepalingen betreffende de keuring van voor binnenlandsch gebruik bestemd vleesch. Bij dit laatste wetsontwerp deelde MINISTER VEEGENS mede dat een wetsontwerp betreifende de keuring van voor binnenlandsch gebruik bestemd vleesch vrij spoedig zijn Departement zal verlaten. Bij het wetsontwerp tot afschaffing der tienden betoogde de heer VAN DEN B1ESEN, dat de tienden zijn heerlijke rechten. Als zoodanig mogen zij worden afgeschaft. Doch neemt men dit niet aan, dan heeft men niet het recht, op deze wijze het wettig eigendom der ingezetenen aan te tasten. Spr. kwam op tegen het gegoochel met privaat- en publiekrecht bij dit ontwerp om aan het forum van den burgerlijken rechter te ontkomen, ontkende, dat het tiendrecht zoo nadeelig is voor den landbouw en wees erop dat men door van het tiendrecht te maken een persoonlijk recht of een grondrente- dit geheele ontwerp kan ontduiken. De heer DOJES kwam op tegen de bewering van den heer Van der Biesen dat de landbouw door dit ontwerp «geen cent vooruitgaat”. Hij wenschte dat ook het pachtcomract eens werd bekeken uit het oogpunt van de belangen van het landbouwbedrijf bij een goede technische uitoefening daarvan. De MINISTER VAN LANDBOUW betoogde dat het ontwerp niet geldt onteigening of ontneming van eigendom, doch vernietiging van zakelijk recht in het algemeen belang De vraag of de beginselen van het ontwerp ook zullen worden toegepast op het beklemrecht, zal worden behandeld als de voorstellen van de Staatscommissie voor den Landbouw zijn ingekomen. Het wetsontwerp werd goedgekeurd. Ook werd goedgekeurd het ontwerp betreffende Rijksopsporing van delfstoffen. Bij het ontwerp voor den aanslag van de tweede Staatsmijn (Emma) en een mijn-spoorweg, kwam de heer VAN DEN BIËSEN op tegen de onwettige terzijdestelling door den Staat van de Wet van 1810 en vervanging daarvan door onteigening, om niet verplicht te zijn het dubbele van de waarde van den bovengrond te betalen. De heer REGOUT wenschte dat de dubbele waarde van den grond bij minnelijke schikking aan de eigenaren zou worden aangeboden, alvorens tot onteigening over te gaan. De MINISTER VAN LANDBOUW betoogde, dat onteigening voor mijnontginningen noodzakelijk en geoorloofd is. Tegenover de eigenaren va,n den grond zal de billijkheid worden betracht en commercieel te werk worden gegaan. Nadat het ontwerp met 28 tegen 1 stem (van den heer van der Biesen) was aangenomen, stelde de Kamer in comité-generaal haar huishoudelijke begrooting voor 1908 vast en ging daarop op reces.
"Staten Generaal.". "Bredasche courant". Breda, 1907/07/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 08-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327011:mpeg21:p00001
DOOB PAUL, KELLEE. 21 Op het kleine valdeurtje ligt een dik stuk droog brood en staat een nap met water. Nu, dat is toch iets! Ik strijk de derde lucifer af om vijf minuten licht te hebben! Eindelijk wordt de zaak vervelend. Er was eene akelige lucht in deze voorname lokalen en ik begon ook koud te worden Wederom rinkelde ik aan de deur. Zij was waarlijk gesloten. Als ik hier mijn leven lang opgesloten moest blijven, kon de toestand onaangenaam worden. Voorloopig wilde ik maar eene cigaar aansteken. Dit deed ik, en zoo zat ik gevangen in een onderaardschen kerker en rookte een echte Cuba. Voor den drommel, hoelang moest ik dan brommen P Naar mijn gevoelen had de straf voor den kus lang genoeg geduurd, want de vijfde lucifer was reeds verbrand. Het werd mij onaangenaam en ik begon ernstig naar licht en vrijheid te verlangen. De zesde lucifer! Dus bijna een half uur! Dat was wreed. Uit verveling en om mijn rol geheel te vervullen, beet ik in het gevangenisbrood en nam ook de waternap in de hand. Daar lag op den bodem —- de sleutel van mijn kerker, en op het water dreef een briefje, waarin stond : «Ridder Balduin, een edele vriendin zendt u hulp in nood!” »0, gij edele vriendin, wees geprezen I” Ik maakte de deur open — het was een slot van den
tegenwoordigen tijd — en ik stond spoedig in de rechtszaal. Een paar maal haalde ik diep adem en moest mijne oogen sluiten voor het daglicht. Toen ik tegenover mij Ingeborg door het keukenvenster op den uitkijk zag staan, dacht ik: «Wacht, kleine heks! Ook ik kan recht oefenen!” Langzaam ging ik over den hof en zette een vrij jammerlijk gezicht. Dat trok ook de aandacht van den trouwen Baumann, die eens weer aan de bron stond. «Als mijnheer de Doctor er niets tegen heeft,” zeide hij, «ziet hij er slecht uit.” «Ja, Baumann,” antwoordde ik, «ik ben inderdaad niet wel; ik zal konde gevat hebben I” «Koude gevat!” riep Ingeborg achter het keukenvenster. «Dan zal ik mijnheer den Doctor aanstonds mijn oudje zenden!” zeide Baumann en rende heen. In het voorhuis kwam Ingeborg mij met groote, bezorgde oogen tegemoet. «Hebt u koude gevat? In de onderaardsche gewelven?” «Het tochtte wat door de spleten in den muur,” zeide ik met een weemoedigen lach. «Dat — dat is vreeselijk — en het is mijn schuld.” Deze zelfbeschuldiging klonk zoo roerend, dat ik reeds berouw had over mijn onbezonnenheid. «Het is zoo slim niet, juffrouw,” zeide ik, «en uwe straf hebt u aardig uitgedacht.” «U zult mij nu wel voor zeer slecht houden ” «Voor oneindig slecht, kleine weduwe!” Toen kwam helaas Baumann met zijne vrouw en een groote doos, waarin ik tot mijn onuitsprekelijken schrik thee vermoedde. Juist! Baumann bevestigde mijn voorgevoel. «Hier is alles, mijnheer de Doctor: Thym, kamille, valeriaan, vlier, duizendguldenkruid lindebloesem —” «Lindebloesem, — juist, lindebloesem,” viel ik tusschen het afschuwelijke register in, «kook mij lindebloesem, andere thee kan ik niet verdragen!”
«Mijnheer de Doctor moest liever vlier drinken en zweeten,” beweerde Baumann. «Ik wil lindebloesem,” zeide ik kortaf, en ging naar mijn kamer. Kort daarna bracht Baumann een kan met ongeveer anderhalven liter lindebloesemthee. «Als mijnheer de Doctor meer verlangt, behoeft hij slechts te bevelen.” Een galgenhumor kwam over mij. »Ja,” zeide ik, «ik verzoek u, ieder half uur zoo’n portie te brengen.” «Dan moet mijnheer de Doctor toch wel zeer ziek zijn,” zeide Baumann, «er zal voor gezorgd worden.” De eerste V/2 liter goot ik door het venster rechts in de gracht, de tweede l>/2 liter door het middelste venster ook in de gracht, en de derde P/2 liter gooide ik door het venster links naar den kant van de brug. «Wat een vervloekte beesteboel! Wie is toch dat varken?” Daar beneden bromde iemand. Ik keek door het venster. De opperhoutvester! Toen hij mij zag, maakte hij een dreigende beweging. «Gij! Wat giet gij toch naar beneden ? En waarom mik je juist op mijn hoofd?” vroeg hij. «Lindebloemsemthee! Neem me niet kwalijk, ik moest thee drinken en ik wil niet! Begrijpt ge!” «Aha!” antwoordde hij kalm, veegde zijn hoed af en ging den burcht binnen. Spoedig daarna kwam Waldhofer bij mij. Ik beken, dat ik schrok, want ik was vast overtuigd, dat Ingeborg hem alles verteld had. Hij bemerkte mijne verlegenheid, zag mij rustig aan en zeide glimlachend: «Daarom is bet niet! Ik heb het gewicht weer aan de klok gehangen en tu gaat ze weer goed.” Ik reikte hem de hand. «Gij zult mij niet van oneerlijkheid beschuldigen?” vroeg ik hartelijk.
«Neen”, zeide hij, «ik kom om heel iets anders.” De beide dolle kerels, Sternitzke en de opperhoutvester, volharden in hunne aanklacht. Zij hebben weer eens zin komedie met elkander te spelen. En dan komen zij beiden van een slechte markt thuis. De zitting zal spoedig plaats hebben en jij bent van beide kanten als getuige geroepen. De geheele zaak moet' natuurlijk niet als ernstig beschouwd worden. Als uw toestand niet te veel zorg vereischt «Mijn toestand is nooit beter geweest!” riep ik opgewonden. In de gelagkamer zaten beide tegenstanders, Gerstenberger en Sternitzke. Beiden zaten aan een afzonderlijke tafel en keerden elkander den rug toe. De opperhoutvester zag er uit als of hij de geheele wereld verslinden wilde. «Mijne heeren,” sprak ik ernstig, «gij hebt mij in uwe zaak als getuige gewensclit.” «Juist! Als er geen getuige is, ontken ik alles,” zeide de opperhoutvester. «En ik ook!” zeide Sternitzke. Ik ging zitten. Waldhofer vouwde eenige akten op een tafel open en zeide ernstig: «Ik open de zitting!” Toen viel de opperhoutvester hem in de rede. «Waldhofer, ik verzoek je, wacht nog even. ik wil mij spoedig een glas cognac — «Neen, dat gaat niet! Onder de zitting mag natuurlijk niet gedronken worden.” Gerstenberger bromde iets, wat veel overeen kwam met «zwijnerij ’, en Sternitzke lachte uit leedvermaak. De behandeling der zaak begon. «Mijnheer de opperhoutvester Bernhard Gerstenberger te Steinwernersdorf wordt beschuldigd mijnheer den schout, den hotelhouder Frans Sternitzke ook vandaar, in openbare zitting, en wel terwijl de laatste in ambtsbetrekking was teen domkop” genoemd te hebben. Ik vraag den Heer opperhoutvester of hij dit erkent!”
«Neen,” zeide Gerstenberger, «van «domkop” heb ik geene herinnering, hoogstens is het «schaapskop” geweest.” «Dat zou aan de zaak niet veel veranderen,” zeide Waldhofer, die klaarblijkelijk moeite had, om ernstig te blijven, «maar de beleediging moet toch nauwkeurig vastgesteld worden. Ik persoonlijk herinner mij duidelijk «domkop” gehoord te hebben.” «En ik insgelijks,” zeide ik, «ik getuig bepaald, dat hij «domkop” gezegd heeft ” «Nu,” viel Gerstenberger sarcastisch in, «wanneer mijnheer de scheidsrechter en de getuige van dezelfde meening zijn, dan heb ik er niets tegen, dat Sternitzke geen «schaapskop”, is.” «Geene verdere beleediging, als ik verzoeken mag,” zeide Waldhofer. «Dat. verzoek ik ook!” zeide Sternitzke. «Dus de beleediging is bewezen,” zeide Waldhofer. «Uit hoofde van mijn ambt vraag ik den heeren, of zij hun twist niet liever willen bijleggen.” «Neen!” bromde de opperhoutvester. «Ik denk er niet aan,” zeide Sternitzke. «Als particulier kan hij mij houden voor wat hij wil, want wij zijn vrienden, maar als schout voor de geheele gemeente, daar laat ik den gek niet met mij steken. «Ik verlang 15 mark boete en eene verontschuldiging in de courant van het district.” «Wat zegt mijnheer de opperhoutvester daarvan?” vroeg Waldhofer. «Sternitzke is gek, — als particulier natuurlijk 1 Stapelgek is hij! Ik eene verontschuldiging maken in de courant van het district? Eer vernietig ik immers de geheele uitvinding van de boekdrukkunst.” «Dat zou een groote schade voor de geheele beschaving zijn,” sprak ik. «Mijnheer de opperhoutvester weigert dus werkelijk zijne verontschuldiging te maken!” vroeg Waldhofer. «Jawel, ja!’ verzekerde Gerstenberger, (Wordt vervolgd.)
"Eeu Boschkuur in den Winter.". "Bredasche courant". Breda, 1907/07/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 08-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327011:mpeg21:p00001