Keclames belrdlt ntie de bezorging dezer C ourant,
frelieve men t'j»% op te p,< ven aan ons bureau, («rooie \iarkl 35.
Veranderingen in idvertenliën gelieve
au verleunen geneve men steeds op den dag der uit gave vóór i) uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering kan worden ingestaan.
BEDIEN. STOFFEERDEUU. b 3 * M | 5 Geb.VERHOEVEN, 3 K ’ SB fH Veemarkt 32, BREDA. Tel. 212. ft ® DE VLINDER. § SB s Meubileer in«en. h B ° o m amr* v ö %% tegen. ft ® , B s £ Luiermanden. 2 « c • S W BEILWGIRIJ. WEIBILFABRIEK. ?
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1907/08/17 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327044:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1907/08/17 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327044:mpeg21:p00001
EERSTE BLAD.
Naar aanleiding van ’n congres. My home is my castle, zegt de Engelschman lier. De Duitscher heeft ’t meer gemoedelijke: Mein Haus ist meine Welt, in der es mirgefallt. De Franschman zwijgt in dezen, hij is niet zoo’n bijster gezellig huisdier. Maar heeft dan ook één land de weerga van ’t verlokkend-schitterend Parijsche Boulevard-leven ? Des Hollander’s leus is: Eigen haard is goud waard.
Dit alles is nu heel mooi en heel aardig als je ’n paar naar artistieken smaak gemeubelde salons hebt i en na afgeloopen dagtaak je vermoeide : leden kunt neerstrekken in een van de gemakkelijke lage stoeltjes van ’n cosy-corner, je eene hand maar hoeft uit te steken om ’t kraantje van ’t electrisch leeslampje open te zetten en je andere om ’n pas-verschenen werk te nemen, dat op een van de practisch-sierlijke boekentafeltjes ligt Of ook als je ’s zomers kunt i gaan zitten voor ’t openslaande raam ■ van je prettige huiskamer, die uitziet op ’n levendige gracht met vroolijk beweeg van booten er in en veel fijn lofwerk er langs van oude boomen ... ... ’s winters-avonds kunt aanschuiven bij de vulkachel en af en toe je turen naar den gezelligen lichtschijn door de mica plaatjes, afbreken, om ’n slok te genieten uit je glas warme punch Maar als je woont in een van de krotten, zooals ’k ze in aantal heb gezien op ’n kruistocht door armst Amsterdam ’n paar jaar geleden, en zooals ze er nog zijn in alle groote en misschien ook in de kleinere steden, n’en déplaise woningwet en gezondheidscommissiën — als je met ’n huishouden van vijf, zes kinderen woont, drie hoog, in ’n ' verdacht-krakerig en helsch-tochtig hok | van ’n huurkaz rne dan krijgt zoo’n spreekwoord als: Eigen haard is goud waard, ’n te vaag-ideeele beteekenis. De woningellende schreit luid op, zóó luid, dat allen, die geen dikke wattenproppen in hun ooren hebben gedaan om zich doof te maken voor de kreten van menschelijk wee, verblijd zullen, i moéten zijn als ze lezen van pogingen ; gedaan om redmiddelen te vinden. En ; die pogingen, zoowel waar ze uitgaan ■ van de overheid als van particulier i initiatief steunen, naar de volle kracht , van hun kunnen. i Het woningvraagstuk is een ernstige ! en een dringende kwestie. : Het woningvraagstuk zegt John Burns, de Engelsche minister van arbeid,
de minister der arbeiders, zooals hij : zich zelf noemt, gaat veel dieper dan : de kwestie goede woningen te verkrij- gen. Zij omvat het geheele vraagstuk : van het pauperisme. En de voorzitter van den National Housing Reform Council, Sir John Dickson Paynder zeide op het woning- ' congres, dat naar bekend veronder- I steld mag worden, verleden week te Londen gehouden is: Op de oplossing I van het woningvraagstuk berust niet i alleen de welvaart der bevolking, maar , ook de veiligheid der Staten i Dit achtste internationale woningcongres was ’t eerste dat te Londen i is bijeengekomen. Verwonderlijk eigen- i lijk. Want Londen, deze stedenkolossus, : die als geen andere stad ter wereld i op dit gebied alle uitersten in zich vereenigt, verschaft voor woningonderzoek prachtig materiaal. Wat een ! breeden en verren weg van menschelijke cultuurarbeid ligt er tusschen de slums, de sloppen in het oosten en de moderne paleizen in het westen, de tuinsteden : van Letchworth. De congressisten hebben, waar zulk een groot terrein te i begaan was, hun tijd dan ook niet met j eten en muziek hooren doorgebracht; i zij hebben onderzocht en vergeleken en ten slotte geconcludeerd dat in alle landen, vanwaar vertegenwoordigers < naar Londen waren opgekomen in alle zonder uitzondering, nog heel wat sociaal opvoedingswerk moet worden geleverd. En ’t bij die conclusie niet i latend, hebben zij middelen beraamd om degelijk te verbeteren en sneller dan tot dusver. John Burns heeft met temperament j voor zijn arbeiders gepleit. Waarom, zoo vroeg hij, moeten vele werklieden i slechter wonen, dan gevangenen, dan gekken? Waarom moeten zij wonen i in «huizen”, die hun geen tehuis \ kunnen zijn? Als een bewijs hoe groot ’t publiek zijn belang bij de oplossing der woning- ; kwestie weet, de notitie, dat alle < politieke partijen van Engeland, van i ' uiterst conservatieven tot de hevigst i
ij radicalen, met alle tusschenschakee,n ringen, dat alle godsdienstige sekten j- en richtingen hunne vertegenwoordigers ik naar het congres gezonden hebben. De voorzitter, Alderman Thompson, a.1 heeft zich een groot voorstander van n »cottage-bouw getoond. Men denke bij dit woord niet aan de bekoorlijke landr- huisjes, de tusschen ’t groen verscholen te villa’tjes, waarvan in het uitstekende ig kunsttijdschrift de «Studio” zoo vaak 3t ontwerpen zijn opgenomen, en zooals ïr Jan Stuyt ze heeft gebouwd in Laren en Hilversum. ;- ’n Cottage in den zin, als op ’t n congres gebezigd, is een eenvoudig huis ï- met een klein tuintje, of ook wel geheel s, zonder, waarin ruimte is voor een, d twee of hoogstens drie arbeidersgeh zinnen. > Heel wat anders dus als de huurn kazernes die wel in den meest ellendigen :e vorm in Berlijn en New-York te vinden s, zijn. ie Bij het bezoek door de congressisten in aan de tuinstad Letchworth gebracht, n zette Howard, van wien de geniale idee te der tuinsteden is uitgegaan, zijn be3t ginselen hierover uiteen, ’t Was ’n t; succes voor hem, waar hij meteen kon :n wijzen op de schitterende toepassing le van zijn denkbeelden. Op de plaats rs die voor vier jaar nog kaal lag, als pas le geschoren gazon, leeft en werkt nu it reeds een nijver dorp met 3000 inwo:n ners. Er is plaats voor 32000 menschen et en candidaat-huurders zijn er genoeg, id De wacht is maar op de huizen. 3r De onderwerpen op ’t congres behandeld waren vele in aantal en diepït gaand in strekking, genoeg om ’n i, veelzijdigen kijk te geven op de zaak n in kwestie. n Wij noemen wonings-inspectie, bouw n en beheer van huizen, ’t grondvraags stuk De heer L. Faber, inspecteur van de ik volksgezondheid, te Zwolle, een der 5- afgevaardigden van onze regeering heeft le over de toepassing van de woningwet .n in ons land sprekend, de tegenstand st die de inspecteurs en de leden der *
■ gezondheidscommissiën zoo dikwijls 1 van de huiseigenaren ondervinden, i aangestipt. Toch, al zijn de toestanden nog verre, verre van rooskleurig, tot een ernstige 1 aanklacht is in ons land weinig reden. I Toen John Burns op ’t congres ■ mededeelde, dat hij ’t volgend jaar een 1 woningwet wil indienen, waarschuwde ! hij tevens ervoor, dat alle zorg in dit : opzicht aan rijk en gemeente zou overs gelaten worden. l In vereeniging met die beiden moet het individu medehelpen om tot de ; oplossing van dezen grooten nood te : komen. Zoo waren zijn donkere toel gejuichte woorden. , Welnu, wat dat betreft, is er waar 1 ijle ■ in ons kleine landje geen klagen. Is met dagelijks in de Staatscourant ■ te lezen, dat koninklijke goedkeuring 1 werd verleend aan vereenigingen, die 1 streven naar verbetering van volkshuisvesting. 1 En om nu te spreken, van onze eigen , stad, die ons allermeest ter harte gaat, ! ter harte gaan moét, — heeft hier niet ■ toen pas de woningwet was aangenomen 1 een uitgebreid, stelselmatig woningi onderzoek plaats gehad, waartoe een ; aantal onzer beste burgers hun tijd en i toewijding afstonden s Het is bekend dat uit de commissie 1 voor woningonderzoek zich de ver■ eeniging «Volkshuisvesting” constitueerde. De jonge vereeniging heeft flink , gewerkt. Zij heeft gedaan wat zij kon om de ■ overeenkomst tusschen staat en stad • te doen tot stand geraken en ’t is 1 zeker, dat het terrein, waarvan in de in ons blad opgenomen, circulaire van Mei, sprake is, zal worden afgestaan. ■ Naar wij vernemen, zal eerstdaags ’t Rijk een begin doen maken met het egaliseer en der gronden en ’t aan1 leggen van wegen. En als dan de aan • den Raad in leening gevraagde f 80,000 ; verkregen zijn, zal onmiddelijk koninklijke goedkeuring voor «Volkshuisves. ting” worden aangevraagd. ' De plannen voor de 69 huizen achter
de Haagpoort zijn geteekend en goedgekeurd. Er komen drie typen van huizen op voor, ’t 'Ie bestaat uit 1 kamer met waschhok en 3 bovenkamers, het 2e uit 2 kamers met 3 bovenkamers en 1 zolder en het 3e uit boven- en benedenwoning. En achter ieder huis ligt een groote lap grond. Boven dit artikel staat als titel een groote nood. Wie het indertijd door de genoemde woningcommissie uitgegeven rapport gelezen heeft, weet hoe wanhopig-groot de woningellende ook in onze stad is. En daarom, nu de gelegenheid zal kunnen komen, binnen ’tjaar misschien nog, hen, die geen tehuis hebben in hun wrakke vermolmde hokken, een home te verschaffen in lichte, frissche, gezellige woningen, — gij, die practisch mee wilt helpen tot de oplossing van ’t pauperisme, zij ’t ook op nog zoo kleine schaal, neemt deel aan deze onderneming ! Ge krijgt waarachtig nog’n nietgering dividend ook!!
"EEN GROOTE NOOD.". "Bredasche courant". Breda, 1907/08/17 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327044:mpeg21:p00001
L J J POSTHUMUS BE]DI)EN> matrassen, SLAAPKAMER-MEÜBELEfT “■ Wh# 3 in grooten voorraad voorhanden. Ginnekenstraat 124, BREDA. Vergelijkt slechts mijne kwaliteit en prijzen bij die van andere soliede firma’s,
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1907/08/17 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327044:mpeg21:p00001
DOOB PAUL KELLEF, 51 _ Ieder begreep, wat de ander in stilte dacht, Toen sprak de assessor na een poosje met onderdrukte stem: «Neen, daarvoor ben ik niet bang, — daarvoor niet, — deDk eens, dat zou ontzettend zijn, — neen, zij is toch zoo verstandig, — zij is slechts bevooroordeeld, — zeer erg bevooroordeeld, — wel neen, jij houdt haar toch niet voor zielsziek F” «God, neen — zij is het beerlijkste wezen, dat ik ooit heb leeren kennen. En als zij bevooroordeeld is, dan moet er eene herstelling mogelijk zijn. Dat moet!” Ik legde hem mijn plan voor, en hij stak mij beide handen toe. »Als er iemand is, die hartelijk wensebt, dat je moogt slagen, dan ben ik het.” Eindelijk zaten wij na zoovele aren van opgewondenheid weer allen om de tafel. Het viel mij zwaar mij volkomen kalm te houden, maar ’t gelukte mij vrijwel. Intusschen stonden de steden op ons te wachten, om ons in het dal naar «Krummhübel” te brengen. Nog eens genoot ik van de betoovering van het gebergte in zijn winterkleed. Voor het huis keek ik naar beneden naar de geheel dicht gevroren, grooten vijver, op welks steile oevers de sneeuw groteske figuren te aanschouwen gaf. Toen stond Marianne plotseling naast mij. »Wat waren dat voor dagen hier boven?” zeide zij zacht.
s>Zou je wenseben, dat we bier nooit gekomen waren P” nO neen! Het heeft zeker zoo moeten zijn! • En ik heb toch zooveel gewonnen. Het is hier boven zoo heel anders dan daar beneden.” »De rust op den burcht en de stilte zullen je thans ook goed doen, Marianne.” «Zeker, ik verheug mij er op — omdat jij daar blijlt — Als jij weggegaan waart —” Zij hield op. De sleden kwamen. Wij stegen t> er in. In langzame vaart ging het op «Mittagsteinen” aan en toen over sSchlingelbaude” naar beneden naar het station «Krummhiibel”. - HOOFDSTUK XVII. s - Wegen en dwaalwegen. *» Sedert veertien dagen was ik weer tehuis Het was thans zeer eenzaam in den burcht. De assessor ^ was vertrokken, Marianne was altijd stil en Ingeborg liet het kopje hangen. In het dorp beneden heerschte .. diepe winterrnst. Uit een paar kleine boerderijen jl hoorde men den doffen slag der dorschvlegels, op een of ander groote hofstede bromde met eentonig geluid de locomotief eener dorschmacbine, soms ;* blafte er een hond. Anders was er niets te hooren. ij Ik kan niet zeggen, dat de groote eenzaamheid in e dezen tijd mij goed heeft gedaan. Daarvoor had het in mijn binnenste veel kalmer moeten zijn. , Vol onrust liep ik dikwijls de feestzaal op en neer, . als iemand, die haakt naar daden, naar leven, naar t verlossing van een gevoel, dat hem angstig maakt. i Mijn werk — het epos — gal ik voorloopig , geheel op. Ik 'stelde geen belang meer in mijne v personen. Vroeger waren ze mij dierbaar geweest, goede, beste bekenden, met wie ik mij in stille ( uren onderhouden kon als met levende menschen. 3 Thans waren ze mij onverschillig als menschen, waarmee ik vroeger erns bij toeval kennis had
en gemaakt. Zoo doende was ik altijd met mij zelven bezig. Met mij en met Marianne n! Op een goeden dag kwant er een brief, die mij er een tijdlang opbeurde en afleiding gaf. Hij was van Hartwig en kwam uit Zanzibar. De brief ligt je nu voor mij; ik schrijf hem over. ar Geëerde mijnheer de Doctor! en g- »Ik ga niet naar de Boeren. Mijne vrouw is ar onder weg zeer ziek geweest. Nu is zij beter Wij hadden eene slechte zeereis. Gij zult u wel verwonderen, dat ik niet naar de Boeren wil gaan. Maar ik kan geen geweer meer dragen. Ik kan ook niet op menschen schieten. Dat kunt gij u wel voorstellen. Ik wil liever hier in Duitsch Afrika blijven. Er is hier een gebergte, dat «Usambara” et heet, en daar is het zeer gezond. Daar kan ik eene or hoeve koopen en alles verbouwen, ook koffie rg Ik heb hiervan nog geen verstand, maar ik krijg ! te hulp. Reeds een paar maal heb ik den Dnitschen 1 en consul bezocht. Een deel van mijn geld laat ik jp hier in een bank. Het andere neem ik mee. Ik ig denk, dat het wel gaan zal. Vergeef mij alles, ns beste Doctor. Als ik een vaste woonplaats heb, n. moet gij mij eens schrijven of gij weer hersteld zijt. in Gij kunt er zeker van zijn, dat ik den goeden God id hierom bid. Ik gaf vroeger niet om godsdienst, n. maar thans heb ik den Heer God zoo noodig Met ir, Martha gaat het heel goed Ik houd veel van haar. ar Zij is de eenige, met wie ik openhartig kan spreken. ;t. Alleen zou ik het niet uilhouden. Maar zoo zal ig het wel gaan. Het is hier zeer warm en tehuis ue ligt zeker alles vol sneeuw. Ik denk altijd aan st, tehuis Mijne vrouw verzoekt de groeten aan haar ie vader. Wij groeten ook alle bewoners van den n. burcht en in ’t bijzonder u. »d Uw dankbare Hartwig.”
’n Bij deze gelegenheid wil ik aanstonds spreken van een anderen brief van Hartwig; maar dan lij moet ik de grenzen van den tijd, waarover mijn as boek handelt, iets overschrijden Den laatsten brief gt van Hartwig ontving ik 12 Juli 1901. Hieruit schrijf ik het volgende over, dat meteen kan dienen, om de geschiedenis van Hartwig af te sluiten: «Mijne hoeve is goed en niet duur. Ik heb haar reeds zeer vergroot. Ik heb 8 Bantunegers en een aantal vrouwen in dienst. Meestal zijn deze lieden is lui. Zij zijn diefachtig en hebben veel nukken, r Maar zorder negers gaat het niet. Een geweer el heb ik toch ook weer. zelfs een paar. Men kan n. er hier niet buiten, al was het maar om de wilde in dieren. Ik heb reeds twee leeuwen geschoten u Martha staat daarbij veel angst uit. Maar voor mij :a is het een pret. Anders is hier weinig genot. Dat Martha’s vader gestorven is, heeft ons leed gedaan, ie Mijne vrouw heeft lang geschreid, ofschoon hij het op zijn ouden dag toch eenzaam zou gehad hebben, ig | Maar nu heeft zij een troost. Met Paschen hebben in , wij een klein meisje gekregen. Dat is nu onze ik grootste vreugde. Een zendeling heeft het gedoopt, k Mijne vrouw wilde het Ingeborg noemen, maar ik s, heb het Martha laten doopen. Hierover was mijne b, vrouw zeer gelukkig. Hartelijk dank ik u nog t. voor uw prachtig kerstgeschenk, beste Doctor, id Wij hebben belden van blijdschap geschreid. De t, platen in het album zijn mooi, vooral de burcht, et de kerk, mijne boerderij, de smidse, en het graf r. van Martha’s vader. Ook voor het kruis, dat gij n. op zijn graf hebt doen plaatsen, danken wij u innig, al Ik zou u zoo gaarne nog eens weer zien, beste is Doctor. Ik ben u zoo dankbaar. Zondagsnanridin dags is het steeds een genot voor mij, dat ik het ar album kan bekijken. Dan veigeet ik alles en spreek :n met Martha Silezisch en wij spreken over de lieden in het dorp Onze kleine Martha moet ook Sileziscn leeren spreken. De negers kennen ook al eenige Silezische woorden. Dat vind ik prettig.”
ï | Het Silezische vaderland is toch moeilijk te 1 vergeten. ï | Toen de eerste brief van Hartwig aankwam, was f de gansche burcht in opstand. Waldhofer was t vroolijk gestemd, Ingeborg weende en Marianne i zag mij met schitterende oogen aan. Nu terug naar de Januaridagen van het jaar 1900 ! Soms werd de stilte mij ondragelijk. Het kwam i misschien, omdat ik niet werkte. Zoo viel de tijd i mij dikwijls lang. Ik liep rusteloos in mijn kamer op en neer. Het was ook een ontzettende strijd ! ■ De geliefde was in huis, ik wist dat zij mij beminde, i en ik mocht haar niet bezitten, haar niet kussen, i mocht ternauwernood met haar spreken. Dikwijls wenschte ik, dat ik ver weg was, ver van haar, dat ik vrede mocht vinden. Dat ging niet aan. En ik mocht niet verdrietig, niet ongeduldig zijn. Als ik haar geest wilde verlossen uit de knellende ; banden van een ziekelijke winterkoude, dan had ik zelf veel zonneschijn noodig. Meermalen ontvlood ik den burcht en ging naar het dorp. Ik vlucht e in het huis van den opperhoutvester en liet mij door Gerstenbergers snaaksche luim een paar uren op monteren, of ik was bij Sternitzke en luisterde naar de boeren. Tegen het einde van Januari vond ik overal een echten winterslaap. De boeren hadden niets te doen. Verdrietig hokten zij in hunne kleine kamers en werden ook in de gelagkamer niet recht vroolijk. Het ontbrak bun aan beweging en frissche lucht. Eens, hot was in bet midden van Februari, toen ik den geheelen namiddag in het dorp was geweest, ontmoette ik tegen den avond Marianne in de huiskamer. »Wat ben je lang weg geweest,” zeide zij treurig. »Kan je dat wat schelen?” i Zij zag mij verwijtend aan. nik bedoel, wij hadden elkander bijna niet gezien. : j Ik was boven in de feestzaal en jij ergens anders.” J (Wordt vervolgd).
"Een Boschkuur in den Winter.". "Bredasche courant". Breda, 1907/08/17 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327044:mpeg21:p00001