EERSTE BLAD
’ Reclames betreffende de bezorging dezer Courant,
gelieve men tijdig op te geven aan ons bureau, Groote Markt 35.
• Veranderingen in advertentiën gelieve
men steeds op den dag der uitgave vóór 9 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering kan worden ingestaan. ^ BE Dl! EN. STOFFEERDE!! IJ. u at 3 s £ B Geb.VERHOEVEN, S N 35 Veemarkt 32, BREDA. Tel. 212. O H DE VLINDER. 3 at “ g Meubileerinfifeo. h « .o ® vl tegen. ^ 3 Luiermanden. « S S H s s w BEHÜGERIJ. MEIBELFABRIEK. ?
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1907/09/28 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 09-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327083:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1907/09/28 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 09-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327083:mpeg21:p00001
Bijna geen week gaat voorbij of de bladen brengen berichten van geslaagde proeftochten met luchtschepen. Voor ’n paar dagen nog weer is graaf Zeppelin te Friedriehshaven opgestegen, heeft ’n poosje boven de plaatsjes aan’t Badenmeer rondgevlogen en is, ofschoon hij met tegenwind te vechten had, precies op z’n uitgangspunt teruggekomen. Wat kan men meer verlangen ? Wij zullen ’t nog beleven, dat op ’n mooien zomermiddag ’n goeie kennis ons opschelt
en vraagt of we lust hebben even mee naar Parijs te vliegen — na’t diner weer terug. Onze tijd staat in het teeken der snelheid. Kenschetsend is ’t ware verhaal van ’t tweejarig Amsterdamsch jongetje dat, uit logeeren in een provinciestad, bij ’t zien van de paardentram met de grootste verbazing riep : »0, hoe langzaam 1” De twintigste eeuw is er een van snelheid bovenal. En daarom raken de brieven er langzamerhand uit. Wanneer het lot ons een vreugde heeft toegedacht of een verdriet — de tijding ervan brengt de post niet over. Die komt met de telegraaf, de telefoon, per automobiel, per marconigram misschien. Brieven ! Wat wij nog zoo gelieven te noemen zijn korte mededeelingen in telegramstijl en zelfs van deze koopen we ons zoo gaarne los met Ansichten. Brieven, echte, eerlijke brieven, waarin men z’n levensbeschouwingen ten beste geeft, waarin men denkt, vertelt, filosofeert, kortom, stemmingsbrieven, ze zijn zeldzaamheden geworden. Hoe kan ’t ook anders. Tegenwoordig jaagt in de dorpen, in de provincieplaatsen het leven al haast net zoo hard als in de groote steden, waar het je soms lijkt, alsof het langs je heen rende en je er in zenuwachtige jacht achteraan vloog. Duizend indrukken stormen dagelijks op je in. En dat is een van de redenen, waarom het groote stadsleven de meeste menschen zoo terneerdrukt: je zelfbewustzijn, je zelfvertrouwen valt er langzamerhand in gruizels. Het moderne leven ontneemt diepte en geeft er gecompliceerdheid voor terug. Wie komt er tot ontleding van zijn gevoelens op papier voor’n bloedverwant, ’n vriend .... Wij zijn te onrustig geworden. Van Buffon wordt verteld, dat hij nooit er 1 toe gekomen zou zijn in z’n hemds- 1 : mouwen aan z’n schrijftafel te gaan 1 ( zitten, hij was bij het schrijven van1 : z’n fijngepolijste opstellen altijd keurig ' i gekleed, elegante kantmanchetten hin- ' < gen over zijn fijne handen. Le style :
c’est tout 1’homme ... Wij hebben geen geduld meer om onzen stijl kanten lubben aan te doen, en eigenlijk ook geen tijd. En toch werden misschien nooit brieven zoo begeerd als nu. We verzamelen ze als zeldzame dingen. In deze neiging van den modernen mensch ligt ’n zeker heimwee en ’n bekentenis van eigen armoede. Dezelfde menschen, die geen tijd hebben om brieven te schrijven, zoeken er naar in het verleden met een I ijver die aan manie grenst. En deze ijver doet verroeste sloten van oude kasten en kisten springen, trekt de verschoten roode en blauwe bandjes los, die onze voorouders eens om een stukje levensgeschiedenis, om een pakje herinneringen gebonden hebben. Piëteit? Bestaat die nog ? We openen de vale papieren en verdiepen ons in het hopen en lijden van menschen, die misschien evenzoo met het leven gestreden hebben als wij zelve. Vooral de brieven van groote dooden trekken ons aan. De boekenmarkt is er bijna overvoerd van : brieven van geleerden, van dichters, van musici, van staatslieden, van historici en van literatoren, van tooneelspelers. Men zou haast van Lnatisme voor brieven kunnen spreken. Zie eens de titels van boeken, vocVai de Duitsehe. Briefe, die ihn nicht erreichten, en die hem wel bereikten ; brieven van jonge meisjes en van jonggezellen; brieven van verlorenen ; van zelfmoordenaars ; brieven van kamermeisjes en van prinsessen ; brieven uit de hoogste hoogten en de laagste laagten van de maatschappij ; — ’t is alsof de literatuur ons voor alle brieven wilde schadeloosstellen, die wij verzuimen te schrijven. Maar een ding is zeker, de rijke oogst, die wij aan brieven hebben, buiten de I literatuur om, is onze nakomelingen | niet beschoren. En toch leven wij in sen tijd van groote hervormingen op verschillend gebied. Doch onze kindskinderen zullen in oude kasten geen intieme openbaringen vinden over onzen tijd, \ zij zullen zich moeten tevreden stellen i
met wat er gedrukt van ons is overgebleven. Maar misschien zal juist het feit, dat wij geen brieven geschreven hebben, ons beter karakteriseeren, onzen tijd beter voor hen blootleggen, dan een ontelbaar aantal brieven dit zouden hebben kurnen doen.
"BRIEVEN.". "Bredasche courant". Breda, 1907/09/28 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 09-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327083:mpeg21:p00001
De oude Steenhop beweerde, dat er moeilijk een kapitein te vinden zou zijn, die niet eenmaal een binnengesmokkelden passagier op zijn schip gehad had. Al hield men in de haven ook nog zoo scherp toezicht, toch sloop nog wel eens de een of andere gauwdief aan boord en kwam dan tot algemeen® ontsteltenis eerst te voorschijn in volle zee, wanneer er aan omkeeren niet meer te denken viel. — Ze verbergen zich, evenals de ratten. En geloof me, er zijn jongetjes onder, die men liefst dadelijk in zee zou gooien, maar dat is onchristelijk en ook' van rechtswege verboden. , j , Den eersten dusdanigen passagier kreeg ik aan boord, toen ik nog een jong kapitein was. Hij had zich in Kaapstad op mijn schip verborgen en wilde zoo de reis naar Engeland,, meemaken. Het was echter anders gegaan, dan nrf gedacht had. Tusschen kisten en pakken was hij in het ruim zoo ingemetseld, dat hij eerst na tien dagen een uitweg vond. De kerel wa.s vel over been geworden en kon nauwelijks op zijn beenen staan. Weken heeft het geduurd, eer hij er weer mensebelijk uitzag. En daar hij zoo jammerde en geen slechtje jongen scheen te zijn, nam ik mij voor, hem daar ginds vrij te laten en niet aan de politie uit te leveren. Hij heeft het echter niet afgfewacht, maar is er zelf van door gegaan. Hij had er ook wel reden toe, om zich uit de voeten te maken! Ik: hoorde later, dat het een ontvluchte “veroordeelde Was, voor wien de strop reeds aan de Kaap gereed lag. i [ Nummer twee heb ik na lange jareh gehad, toen ik reeds grijze haren had. Het was op een reis van New Orleans naar Havre. W® waren reeds voor het Kanaal, toen de stuurman meldde, dat de manschapL pen een binnengesmokkelden passagier ontdekt hadden. ! ! j . i ' Ik liet hem dadelijk voor mij1 brengén. Eien havelooze kerel was het, smerig en brutaal, , . 1 Ik groette hem niet al te beleefd, er vas ook waarljjk geen aanleiding toe, naar wat antwoordde de vent? — Kapitein, jk ben een gentleman iën
Wensch als zoodanig behandeld te worden'. — Een volmaakt gentleman ben je, zei ik, en je zult behandeld Worden, zooals je verdient. Maar teerst iets andters. Je naam ? Stuurman,. Wilt u noteeren ? — John Smith, Amerikaansch' burgter. W\j moesten lachen. — De hoeveelste John Smith1 in de Vcreenigde Staten? | — De achtmaalhonderdduizendnegtenhonderd-drie-en-zeventigste, gaf hij zonder zich te bedenken ten antwoord, als gold het de beantwoording van een ernstige vraag. — En waar en wanneer geboren? — Te Jamestown in Wisconsin, in het jaar, toen 'de laatste buffel in Michïgan van het levenslicht beroofd Wterd. — Hij wil ons voor den gek houden! riep de stuurman en hield den man zjjn, vuist onder den neus. — Neen, mister! riep de indringer mbt fonkelende oogien. Ik ben prijsbofcser jen, sla met twtee stompten den sterksten man, alle zeven ribben stuk. Dp stuurman wilde het hierop laten aankomen, maar ik verbood alle wederzijdschte liefkoozinglen, ( / — Je zult opgesloten Worden, verklaarde] ik den gentleman en pirijsbokser kortweg, en ik raad je aan, je niet te verzetten. Anders laat ik je boeien. j | | Hij grijnslachte. | I i , ; — Maar vóór u mé opsluit, kapitein, zou ik wel een paar woorden met u onder vi er o ogen willen spreken. Eerst wilde ik niet, maar omdat hij bleef .aandringteh, liet ik den stuurman heengaan. [ ' j ' -i j — Kapitein, zei de indringer, toen we samen waren, ik Tioud van de vrijheid, zelfs zoo, dat ik me die niet; laat ontnemen! [ 1 j ~ r | "l: — Ik blijf er bijI ; | \" — Hm, ’t is ook, omdat t.. ik' liever, niet levend gebraden zou worden, kapitein, .IJM ik met een krankzinnige te doen? — O, hier boven is alles in orde! verzekerde hij, mijn gedachten radend en 'tikte; met zijn wijsvinger tegen zijn voorhoofd. U moet me gelooven, kapitein, anders ,.. anders kon u ook wel eens levend gebraden Worden ! j ; ■ j j . Bepaald een Waanzinnige! Ik maakte een beweging, om' den stuurman wteer te roepen, maar hij!' versperde mij den weg. ' f ' ; ■ j f | ' — Kapitein, wat ik u meedeelde, is noch dwaasheid, noch een grap. Evenzoo is het waar, dat ik niet de èenige zoodanige passagier op uW schip ben, — Wit? j — Behalve mij zijn er nog twee! Nu schrikte ik toch'. . | ,
— Nog) twee? En waar? Hij grijnslachte Weer. — Zij zijn goed verborgen, kapitein, heel »oed. Maar zij zouden toch wel voor den lag willen komen, als zij de zaak] maar vertrouwden. — [We zullen, ze wel krijgen! dreigde ik. — ’t Helpt niets. Zij zijn niet te vinden, zoo goed zijn ze verborgen. Daar zij' echter graag goedschiks aan land willen 'komen, hebben zij: mij1 opgedragen om; uit te visschen, wat voor een man u bent, kapitein, of er met u te praten is of niet. Een verregaande brutaliteit 1 En dat tegenover mij, op, mijn eigen schip ! — Bijzonder vleiend voor mij, luidde mijn antwoord, dat jullie zoo vriendelijk wilt zijn om met mij te onderhandelen. Ik. ben zoo verlangend, om je kameraden te leerenk'ehnen, dat ik mijn matrozen last zal geven de heeren op; te zoeken. — Kapitein, zei hij bijna plechtig, binnen een half uur vindt u mijn kameraden stellig niet. Na hoogstens een uur, wilden zij echter bericht van mij hebben bh Wanneer dat uitbleef, zou dit bettekenen, dat er niets met u wa£ aan te vangen. Ruim een half uur is voorbij — En al was het heel© uur voorbij, wat dan? — De lading bestaat uit katoen en olie! — O jullie schurken! IWillen jullie soms brand stichten? Nu balde ik mijn beide vuisten tegen den kerel, maar geen spier van zijn gezicht vertrok. Ieder oogenblik was kostbaar. De gevaarlijke kerels onder in het ruim in ten half uur te vinden, was inderdaad onmogelijk; daarenboven zouden ze zeker hun plan onmiddellijk ten uitvoer brengen, zoodra zij de pogingen tot opsporing bemerkten. Wat hadden zij te verliezen, behalve hun ellendig leven? Bij mfl stonden mijn prachtig schip> de kostbare lading en een groot aantal menschenlevens op het spel. Hun veiligheid moest mij boven alles gaan. Ik dwong me zelf dus tot kalmte. — Dus jullie wilt vrijen overtocht? : — Juist, kapitein. — ' — Nu goed, ik zal er over denken. — Maar we landen waarschijnlijk morgén
— Maar we landen waarschijnlijk morgén al! merkte hij op. — Je zult vóór van avond antwoord hebben. ' [ j j ; Nog was hij niet tevreden. — Laten wie zeggen: binnen drie uur op zijn hoogst. — Mij' goed! Maar hoe komen die twee in het ruim het te Weten? — Door een afgesproken signaal. We hebben alles vooruit bepaald. Maar uw woord, kapitein, dat u, voor de drie uren om zijn, niets tegen ons zult ondernemjen! Ik beloofde het. spoor, noch Van John Smith, noch van zijn makkers. Wij kwamen te Havre aan, de passagiers verlieten het schip, de lading werd gelost — Smith en consorten waren en bleven verdwenen. Maar twee dagen na onze aankomst ontving ik een brief uit Parijs, waarin iemand met verdraaide hand het volgend© ^schreef: „Vriendelijke groeten, kapitein! Ik] "bedank u langs dezen weg, dat u mij duizend dollars hebt laten verdienen. Kort vóór onze afreis bad: ik met: twee kennissen >— ïk mag geen namen noemen — te New Orleans een weddenschap aangegaan. Beiden hielden het voor onmogelijk, dat in den tegenwoordige n tijd elen passagier, die den overtocht niet betaalt, zonder lastig gevallen te worden, den grooten Oceaan zou kunnen oversteken. Ik: bood aan, pun te bewijzen, dat zelfs drie zulke passagiers tegelijk dat kunststuk1 zouden volbrengen en verliet er mij op, dat ik een paar maanden aan het tooneel ben geweest. Kapitein, oordeel u, als onpartijdig mensch, heb ik mijn rol goed gespeeld of niet? Hoe beviel u mijn declamatie? Hoe was de mimiek? Hoe het costuum? Ik hoop, dat u er zoo over tevreden is, als ik over het honorarium Voor het kleine stukje. Niogjnaals gegroet en duidt het mijl niet ten kwade! ; ' , j i John Smith.”
"Vrije Overtocht.". "Bredasche courant". Breda, 1907/09/28 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 09-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327083:mpeg21:p00001
POSTHUMUS BEDDEN cn MATRASSEN zijn cn blijven inimrr dr beste.
Te VOORRAAD SLAAPKAMER MEUBELEN, BEDDENMATRASSEN. g j slechts mijne kwaliteit en prijzen bij die van andere soliede firma’s. rR'iVt'
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1907/09/28 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 09-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327083:mpeg21:p00001
Historische roman uit den tijd van de verwoesting van Jeruzalem. DOOK Dr. A. HALBERSTADT. 24 Slechts zelden verhelderde een zonnestraal de 7erwarde laurier- en olijf hoornen, die over de heilige bron van den profeet in Elia in elkaar liepen en er een koele, geheimzinnige schaduw over wierpen; de straal, die er doorheen drong, kon toch niet tot den bodem der beek komen; de aanhoudend opborrelende lnchtblaasjes schitterden in het gestreepte licht als zilveren paarlen en volgden elkaar onophoudelijk, zonder dat zij verder eenig jpoor achterlieten. Een vrouw stond nu over den rand geleund van een uit ruwe rotsblokken gemaakte verweerde omheining en zag in de diepte der oneindig afwisselende en toch steeds even regelmatig terugl.eerende speling in het water. Zou haar leven op dit parelende schuim gelijken, van binnen ledig, zonder iets van buiten dan een omhulsel van lucht, schitterend en glinsterend als het diadeem der Koningin. Zou ook haar leven zoo van den don. keren bodem naar de heldere bovenlucht opstijgen om daar in het niet op te gaanP En de parel op het water blonk eerst, wanneer het zonlicht er op scheen I Zou ook u, Berenice, eens Rotne’s licht beschijnenP Zij strekte zich verder over den :and uit, als wilde zij haar beeld in het water 'rijpen. Ja, zij was zeer schoon! Agrippa had ! gelijk, zij zou den Romein gemakkelijk beheersclien ; , d was bij door de van alle kanten naar Rome ;evoerde schoonheden verwend. Berenice zou over ! leze alleen zegevieren. En DeboraP
Neen! in dezen tijd kon de vrouw niet meer, zooals de heldinnen der oudheid, op het slagveld komen. De dagen van Debora waren voorbij. De vrouw behaalde geen overwinningen meer met het scherpe zwaard of door vóór te gaan met krijgsgeschreeuw ; dat ging goed in den onbeschaafden voortijd; tegenwoordig had het versland, de geest, de heerschappij. Kleopatra van Aegypte had haar den weg gewezen, die de vrouw tot een hooge plaats doet geraken; schoonheid en list. Juist toen zij haar geluk op de scherpte van het zwaard waagde te stellen, keerde Fortuin haar den rug toe. Berenice zou anders doen dan Kleopatra, en°zieh niet zelve de boeien aanleggen, waarmee zij haar i tegenstander had willen binden. Kleopatra was ten onder gegaan, doordien zij zich schikte naar de hartstochten van Antonius, die zij eerst zelf gewekt en aangewakkerd had. Zij zag in haar offer tegen den man op, in den overwonnene den overwinnaar. Maar Berenice zou eerst door haar onvergetelijke schoonheid het hart van den Romein veroveren en dan, zooals Agrippa gezegd had, langzaam maar goed berekende slagen toebrengen; zooals Judith het had aangelegd om Holofernes te dooden. Ja, een nieuwe Judith wilde zij voor haar volk worden, hoewel zij niet als deze met een zwaardslag den vijand zou dooden, want uit het bloed van Titus zouden honderden wreke’s ontstaan. Neen, eerst moest hij de hoogste plaats op aarde innemen, dau zou zij met het zwaard harer schoonheid, met het gif haars geestes den heer der wereld slaan, bedwelmen, en door hem alles beheersclien. Nog steeds staarde zij onbewegelijk op haar beeld in het water, toen zij plotseling opsprong en met haar hand in het water plaste, zoodat het beeld ! uit elkaar liep, op en neer ging en een bespottelijk ! beeld te zien gaf, waarom Berenice bijna kwaad j werd. Toch gevoelde zij lust het spelletje te herhalen, en zelfs wierp zij ten laatste steeds water
over het spiegelbeeld heen, maar te vergeefs; het gezicht bleef, alleen werden de trekken steeds i breeder en leelijker, totdat de oppervlakte weer i effen werd. Intusschen had een over de beek j hangende laurier een nieuwe gedachte in haar | yerwekt. Een daarvan afgerukte tak weerkaatste juist om het hoofd van het spiegelbeeld en scheen er een krans om te vormen. De laurier was het eereteeken voor de overwinning in het worstelperk, in een wedstrijd. En zij nu trachtte te overwinnen in den wedstrijd om de wereldheerschappij. Zij kon een triomfeerenden lach niet onderdrukken; maar plotseling wierp zij den tak ver weg, naar den anderen kant der beek, waar die zich verbreedt om in de Kiosken uit te stroomen, »Ga heen,” riep zij haar hand rechtuit strekkende, sen kom eindelijk in de zee bij Akko aan. Misschien brengen lieflijke golven en gunstige wind u naar het verwijderde Ostia aan den ‘liberf verkondig daar aan de Romeinen, wie hun dood en. vei derf bereidt.” De lauriertak draaide heen en weer en dreef weg. Berenice keek hem na, totdat hij bij een kromming uit haar gezicht verdween.. Toen legde zij zich met de handen onder het hoofd tegen een begroeiden rotswand en liet zij haar oogen gaan over het blauw van den hemel, dat tusschen de takken zichtbaar was. Zoo bleef zij eenigen tijd rustig liggen, een zacht rood kleurde haar gelaat, de strenge vorstelijke trekken werden, zachter, het zinnelijke trad op den voorgrond. Zij ! dacht aan Reguel en aan Titus! De een, een land- en gcloohgenoot, zou haar hart, haar warme liefde bezitten; den ander schonk zij ook een hart, maar een berekenend, vol lillen. Hem schonk zij den glimlach, dien zij ’s ochtends zou bestudeeren, ' in den spiegel, dien Lal ris, haar slavin, haar i vóórhield; ook haar hand mocht hij drukken maar zoo, dat zij den indruk daarvan in zijn gelaat zou 5 lezen. Berenice, de vrouw met haar naar liefde ! hakende ziel, zou Reguel toebehooren; voor Titus ■
j wilde zij de Diana zijn, die met helsche vreugde i Akiaeon, die haar schoonheid bespied had, door ; de macht dier schoonheid zou te gronde richten; i een Judith, een heldin, die zich opsmukt, voordat j zij een moord begaat. I Terwijl zij over die groote voorgangsters nadacht, ■ deden haar voetstappen uit de verte opschrikken. Zij richtte haar oogen naar den kant, vanwaar zij het gedruisch hoorde en bemerkte dat op een veraf liggend groot rotsblok, aan welks voet de beek : op weg naar het dal ombuigt, langs bet klein : bemost geboomte, een man ging, die behoedzaam naar alle kanten rondkeek en elk geluid trachtte ( op te vangen. Zij zag dien man, waarmee zich i hare gedachten langen tijd hadden bezig gehouden 1 en om wien zij naar den Karmel gekomen was. i Hij zag haar nog niet; maar zocht als eer geoefend s jager de sporen op, die haar voeten in den weeken j bodem of in het hooge gras konden hebben achter- i gelaten. 2 Zoo had zij tijd om hem op te nemen. Titus 1 Iwas bepaald gehoon, maar van geheel andere 1 schoonheid als Reguel. Lichaams en geestkracht § bezaten beiden; de forsche gang en flinke houding t wezen er reeds op. Maar uit den Romein sprak c de hoogmoed, de heerschzucht van den veroveraar, \ • een zekere minachting ook voor de vrouw, ais bij t | den verwenden lieveling der dames; terwijl bij den v I Judaeër het vuur uit het hart zelf kwam, dat nog a f rein en onbevlekt voor de verhevenste denkbeelden d I gloeide, nog niet beneveld werd door baat- en i: eerzucht. Berenice zag dat alles niet terstond zoo o klaar en duidelijk, dat zij er een zuivere voor- 1 stelling van had; maar zij kreeg slechts dat voor- d gevoel, die opvatting, waardoor het fijn bewerktuigd waarnemingsvermogen der vrouw zelden mistast. d En zoo begreep zij dan onmidlellijk dat Titus r niet te vangen was door het plompe spel, dat Agrippa had gedacht te spelen. Wee de vrouw, ■die zich voorzichtig aan dien Romein overgaf en
3e kunst niet verstond om telkens zijn hartstocht te prikkelen, die zijn aangeboren veroveringszucht aiet steeds wist op te wekken. Die man kon slechts oezig gehouden worden, doordien men hem niet neester liet worden. Wie zieh aan hem overgaf ivas voor goed verloren. En daartoe, dat gevoelde Berenice, was zij niet geboren, niet in staat. Toen zij de oogen opsloeg, zag zij hem naderbij tomen; zij waren nog slechts door den breedeü tam van den laurier, tegen welke zij rustte, ge eheiden. Met onmerkbaar stillen tred begaf zij zich naar :en met donker mos begroeiden steen, en legde ij zich met haar hoofd daarop, zoodat de goudglans larer lokken helder uitkwam. Zij strekte zich zoo iit, dat haar kleine voet in de fijne Romeinsehe choen een weinig onder den zoom van haar kleed luurde, liet haar smalle blanke handen naast zich eerglijden en sloot de oogen, zoodat de lange warte wimpers op de zacht bleeke wangen rustten, laarbij hield zij haar lippen als tot een lieflijken ach geopend, den lach van een kind, dat zich elukkig droomt. Haar boezem ging zeer regelmatig ij het ademhalen op en neer en liet dié beweging nder het sneeuwwitte doorzichtige gewaad merkbaar 'orden. Zij wachtte hem in die houding af, en oorde hem nu eens over het ruischende gras, dan 'eer op liet krakend loof loopen, totdat de struiken an haar zijde weken en zij onder haar oogleden oor gelegenheid had om hem waar te nemen. Met mig welbehagen en kloppend hart nam zij dan ok de aandoeningen waar, die op zijn gelaat te izen waren. Zij zag zijn bevreemding in bewonering, zijn bewondering in begeerte overgaan. Zij kwam hem voor als een godin, een Diana, ie na een wilde jacht aan een kalme beek lag te is ten. (Wordt vervolgd.)
"BERENICE.". "Bredasche courant". Breda, 1907/09/28 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 09-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327083:mpeg21:p00001