Reclames betreffende de bezorging dezer Courant,
gelieve men tijdig op te geven aan ons bureau, Groote ^larbt 35.
Veranderingen in advertentiën gelieve
men steeds op den dag der uitgave vóór 0 uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering kan worden ingestaan.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1907/10/10 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 24-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327093:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1907/10/10 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 24-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327093:mpeg21:p00001
Het anli-inilitairisme in Frankrijk. Een zeer ongunstig beeld van de toestanden in bet 17e Fransche infanterieregiment, dat zooals men zich herinneren zal indertijd te Agde en Béziers aan het muiten geslagen is, en tot straf daarvoor naar Sfax in Tunis overgeplaatst is, ontwerpt generaal Coupillaud, bevelhebber van de 31e divisie, wien door den minister van oorlog was opgedragen over deze aangelegenheid rapport uit le brengen. De wijnbouwcrisis — zoo schrijft de generaal in zijn rapport — was slechts een voorwendsel bij een uitbarsting van anti-militairisme onder een klasse van menschen, die door gebrekkig ontwikkelde militaire neigingen en door een zekere lafheid zeer geschikt was om de buit te worden van brutale oproermakers. Sinds twee jaree, zoo deelde een kantinehouder mede, is er een volkomen verandering gekomen in het gedrag en in den geest der soldaten. Het was dikwijls niet meer mogelijk in de kantine te blijven. Eenige kalme kostgangers moesten in een bijzondere kamer onder dak gebracht worden. Men hield allerlei betoogingen, sloeg alles kort en kleiner, zong daarbij de «Internationale”. Verwaarloozing van het uiterlijk, ordeloosheid en opgewondenheid waren gewone verschijnselen. Men moest zich maar alles laten welgevallen. Op een avond zong een troep soldaten, waarbij zich twee onderofficieren bevond n, de «Internationale” in de kantine, zóó luid, dat een luitenant, die aan zijn souper zat, hun het zwijgen moest opleggen. Onder de burgerlijke bevolking is vooral de volksschool, in plaats van de kinderen op den krijgsdienst voor te bereiden, dien vijandig gezind. Het anti militairisme breidt zich zeer snel uit en richt even groote verwoestingen aan als in andere streken het alcoholisme, wat in het bijzonder blijkt wanneer reservisten en territorialen worden opgeroepen. Drie jaar geleden gat het 131e territoriaal regiment blijken van den grootsten onwil. Tijdens de veldmanoeuvres bij Montagnac namen 100 man van dit regiment zonder verlot den trein, om niet nat te regenen, en reden ordeloos naar Béziers terug. Om de veldoefeningen te ontgaan meldden zich in 1906 478 man ziek Het uittrekken van het 17e regiment bood een erbarmelijken aanblik. Nog b nnen de stad gingen de reservisten op
het trottoir en op de drempels zitten, en weigerden verder te gaan. Eenigen maakten gebruik van de avondschemering en bleven te Béziers, Vele dagen achtereen, verklaarde de militaire dokter, had ik 200 tot 230 man die in bed lagen of zaten en de veldoefeningen niet wilden medemaken. In hun gesprekken met elkaar toonden zij den allerslechtsten geest. Het eerst bleven de reservisten met opzet achter, en daarbij sloten zich dan de actief dienenden aan, die spoedig met verlof zouden gaan. Aan het einde der oefeningen waren er 92 zieken, in plaats van 12 of 15, zooals vroegere jaren. Nauwelijks hadden zij te Béziers de wapenen ingeleverd, of een honderdtal reservisten verklaarde des avonds in de koffiehuizen luide, dat zij in het vervolg bij dergelijke gevallen den dienst weigeren zouden. Zoo men al zeggen kan dat in Franrijk de aanvulling uit de landstreken zelfs de geschiktheid van het leger vermindert en zelfs nadeelig is voor de nationale eenheid, men moet er nog bij voegen dat ze in het zuiden, ver van de gevaarlijke grtns, en waar geen vijandelijke inval te vreezen is, verderfelijk werkt. Daar heerscht een zuiver particularisme, en men voelt er heel weinig voor militaire aangelegenheden. In steden als Béziers, waar tot groote schade der zedelijkheid de koorts heerscht van een drukken handel, van geld- en genotzucht, waar tusschen de gezonde bevolking in, de geweldenaars, dagdieven en mislukte individuen hun werk doen, kan de verachting voor de taak en de deugdzaamheid van een leger ongehinderd veld winnen. Een regiment dat daar wordt aangevuld, wordt met de schadelijkste kiemen besmet. Wanneer zijn bevelhebber niet bijzonder waakzaam is loopt het gevaar spoedig tot ontbinding over te gaan. De burgerlijke bevolking is koppig en oppervlakkig; tuchteloos opgevoed hebben zij nok met de militaire tucht niets op. Als jong soldaat is de jongen opgewekt doch lui; hij redeneert, moppert en maakt misbruik van welwillendheid, die hij als een teelten van zwakheid beschouwt Voor de achting van zijn superieuren voelt hij niets. In de straten en koffiehuizen hoort men voortdurend, zelfs van personen van goeden stand, ongunstige opmerkingen over militaire instellingen, en anti militaristische spreekwijzen. Dit heeft natuurlijk evenzeer een ongunstige uitwerking. Een officier vei klaarde: «Onze oudere onderofficieren zijn nog goed, velen zelts zeer goed Maar de jongeie zijn aangestoken door den slechten geest die onder ons heerscht”. Vele onderofficieren verklaarden, dat zij haast niet meer durven bevelen, laat staan bestraften. Ieder is bang voor zijn verantwoordelijkheid; zoo is het verklaarbaar, dat onder de muiters ook onderofficieren waren, van welke velen zich de onderscheidingsteekens van hun graad van het lijf rukten. Inderdaad, dit rapport luidt voor de ZuidFranschen al zeer ongunstig. Het kan een krachtig wapen worden in de hand van de regeerïng, wanneer de afgevaardigden uit het Zuiden zich over de «al te harde Behandeling” der muitende soldaten gaan beklagen. Maar atgezien van deze gunstige zijde, werpt het officieele verslag, dat in kalme bewoordingen zulke ernstige feiten mededeelt, een fel licht op de verbazingwekkende misstanden, die het aDti-militairisme in het Fransche leger reeds veroorzaakt heeft.
Om lief kind. Mevrouw Toselti heeft tegen een persman verklaard dat de Duitsche regeering Zaterdag U. met het ministerie van buitenl. zaken te Rome onderhandelingen begonnen is over de uitlevering van prinses Monica. In een bericht uit Milaan lezen we intusschen, dat de advocaat Fransch Ivers te Florence is gekomen tot het voeren van onderhandelingen met mevrouw Toselii over de uitlevering van haar kind. Toselii had echter geweigerd hem te ontvangen, Ivers moet in een interview verklaard hebben, dat de Koning van Saksen een apanage van 40,000 francs heeft aangeboden voor de overgave van Monica. Het kind zou jaarlijks een maand lang bij de moeder mogen vertoeven. Laatstgenoemde zou echter hare andere kinderen te alle tijde mogen zien. Het aanbod werd beslist geweigerd. Eergisterenmiddag kwamen weer twee agenten der Saksische geheime politie te Fiesole aan. Zij werden echter herkend en het volk trad zoo vijandig tegen hen op, dat zij zoo spoedig mogelijk de stad moesten verlaten. De gewezen kroonprinses is begonnen met het schrijven van gedenkschriften, d:e zich, naar verluidt, aan zullen sluiten bij een dagboek, dat zij als kroonprinses heeft samengesteld. Ten slotte willen we nog vermelden, dat Toselii, naar men uit Rome aan de FranTcf. Ztg. meldt, dezer dagen een contract zal sluiten met den Amerikaansche impresario Gaspard. De toumeé begint Januari. Nauwelijks hebben we dit neergeschreven, of we krijgen een bericht in handen uit Florence, dat mevrouw Toselii zich vrijwillig bereid zou verklaard hebben haar kind aan het Saksische hof uit te leveren. De prinses zou voorloopig naar Lindau, naar hare grootouders, het groothertogelijk paar van Toscane, gebracht worden. KORTE BERICHTEN. Volgens de Neue. Freie Presse is er beterschap ingetreden in den toestand van den Keizer van Oostenrijk doordat de katarrh sinds gisteren verminderd is. Graaf Andraesy, minister van binneniandsche zaken van Hongarije, verklaarde in een gesprek, dat hij onmiddellijk in de Kamer van afgevaardigden een wetsontwerp op het algemeene kiesrecht zal indienen. Te Tokio breidt de cho'era zich op onrustbarende wijze uit. Op 7 Oct. werden 19 nieuwe gevallen aangegeven. Blijft de epidemie aanhouden, dan zal de in Korea vertoevende kroonprins, die binnen enkele dagen Tsjemoelpo zou verlaten, aldaar nog eenigen tijd aan boord van een oorlogschip blijven. Naar ’t heet heeft het Amerikaansche leger nu een nieuwe ontplofbare stof, die nog veel verwoestender werkt dan zelfs die welke het Japansche gebruikt. Taft, de Amerikaansche minister van oorlog, heeft te Sjanghai aan een feestmaal, hem aangeboden, het woord gevoerd en ge:egd — niet als minister, maar voor zich zelf sprekende — dat Amenka de Fillippjjnen stellig behouden en in China de politiek van de open deur voor den handel steunen zal.
Te Milaan duurt de staking tier arbeiders aan de gasfabrieken voort. De maatschappij tracht met hulp van eenige technische krachten en een 1000-tal landlieden in de behoéfte te voorzien, met zeer weinig succes echter, daar den derden dag reeds overdag geen gas kon worden geleverd en Maandagavond de productie ook haast niets beteekende. Te Milaan doen marine soldaten dienst als werklieden in de gasfabriek, De burchtruïne Betzberg in het Lahndal is door den bliksem getroffen. Groote stukken zijn uit de muren geslagen en de toren, die juist een paar dagen geleden netjes hersteld was, is weer ruïne geworden.
"Buitenland.". "Bredasche courant". Breda, 1907/10/10 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 24-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327093:mpeg21:p00001
Sterftecijfers. In de jongste aflevering van het Journal of Royal Statistical Society vinden wij van de hand van den heer R. Dudfield een studie over den loop der cijfers betreffende de sterfte aan tuberculose in hare verschillende vormen sedert 1841, waarbij natuurlijk rekening is gehouden met de verschillende aanduiding der doodsoorzaken voor de sterftestatistiek in gebruik. Met de ontwikkeling der diagnostiek in deze halve eeuw kon echter uiteraard geen rekening worden gehouden; elke correctie der cijfers uit dezen hoofde zou onwillekeurig zijn geweest. Alleen het begin- en eindjaar van het behandelde tijdvak beschouwend, blijkt dat in Engeland en Wales in 1851 werden opgegeven 64,075 sterfgevallen aan tuberculose in alle vormen, waaronder 49,166 gevallen van longtuberculose. Per 1000 der bevolking waren dit resp. 3.55 en 2.73 sterfgevallen. In 1905 nu waren deze cijfers gedaald, wat de absolute getallen betrelt tot 55,837 en 38,950, en wat aangaat de verhoudingsgetallen tot 1.63 en 1.14. Voor Londen alleen waren de absolute getallen in 1851 resp. 9770 en 7047, en in 1905 9086 en 6536, de verhoudingscijfers in 1851 resp. 4.13 en 2.97 en in 1905 resp. 1.93 en 1.39. In verhouding tot de totale sterfte kwamen in 1851 voor rekening van de tuberculose in Engeland 16 2 en in Londen 17.6 percent der sterfgevallen ; in 1905 waren deze cijfers tot 10.7 en 12.7 gedaald. Intusschen is het natuurlijk gewaagd om uit zulke algemeene cijfers, voor een enkel jaar berekend, stellige conclusies te trekken. Waarbij nog komt de noodzakelijkheid om met eventueele verschillen in den opbouw der bevolking naar geslacht en leeftijd te rekenen. Wij laten daarom de verhoudingscijfers (per 1000 der bevolking) volgen van de sterfte aan de 4 vormen van tuberculose, in de studie van den heer Dudfield onderscheiden, t. w. tuberculosis pulmonura, peritonitis tuberculosen (tabes mesenterica), meningitis tuberculose en overige vormen van tuberculose. De cijfers betreffen alle Engeland en Wales. Tub, Peritonitus Meningitis Andere vormen pulmon tuberc. tuberc. v. taberc. 1841—50 3,165 0,191 0,456 0,121 1851—60 2,667 0,260 0,397 0,147 1861—70 2,472 0,295 0,346 0,142 1871—80 2,117 0,318 0,317 0,127 1881—90 1,725 0,276 0,251 0,169 91—19001,385 0,209 0,215 0,186 1900—05 1,215 0,166 0,184 0,171 Er blijkt uit deze cijfers toch wel een opmerkelijke daling met name in de longtuberculose-sterfte te hebben plaats gehad. De heer Dudfield gaat dan voor ieder der 4 tiiberculosevormen nader den loop der cijfers na met splitsing naar geslacht en leeftijd. Dit cijfermateriaal laat zich echter bezwaarlijk beknopt samenvatten. De uitkomsten van dit detailonderzoek zijn aldus weer te geven, dat wanneer de algemeene sterfte aan eenigen vorm van tuberculose verminderd is, deze vermindering inzonderheid de leeftijden van beneden 15 jaar is ten goede gekomen, en dat, afgezien van de longtuberculose, er op de leeftijden tusschen 15 en 65 jaar aan de verschillende vormen van tuberculose meer menschen sterven dan voorheen. Ook voor de longtuberculose is de verbetering in de sterfte op deze leeftijden niet zoo groot als in andere leeftijdsgroepen. Sten Hedin. De Londensche bladen bevatten nieuwe berichten over de tochten van Sven Hedin door Tibet. De resultaten gedurende het gedeelte van zijn reis, waarover wordt gehandeld in zijn jongsten brief (gedateerd van den 25en Juli) zijn, naar de ontdekkingsreiziger meedeelt, buitengewoon rijk geweest. Van 9 April tot 25 Juli voerde zijn route hem bijna uitsluitend door bewoonde streken. Hij trok van Sjigatse naar Toksjen, aan het Mansarowar-meer. Sven Hedin teekende onderweg 203 bladen voor zijn groote kaart, voorts verzamelde hij 410 steenen voor zijn geologische verzameling, nam 700 fotografieën van panorama’s en deed geregeld driemaal daags aanteekening van de meteorologische data. Van elke rivier die werd overgegaan, berekende Hedin het afgevoerde water per tijdseenheid. Natuurlijk werden nog tal van schetsen gemaakt, terwijl ook de plantkundige verzameling zeer werd uitgebreid. De reiziger heelt het groote meer AmstsjokTso opgemeten. Ook peilde hij de hoogte van verscheiden passen en bergtoppen, waardoor het hem mogelijk was de bestaande gebrekkige kaarten op vele punten te verbeteren. De vroegere route van majoor Ryding en kapitein Rawling, die ook van Sjigatse naar Mansarowar waren getrokken, werd door Sven Hedin vermeden. Het bleek hem de enkele keeren, dat hij hun route kruiste, dat de door hen verrichte karteeringsarbeid voortreffelijk is uitgevoerd. Zijn reis (van 9 April tot 25 Juli) aanvangende te Sjigatse, volgde Hedin den noordoever van de Tsan-po (bovenloop van de Bramapoetra tot de Raga Tsanpo, welker loop toen werd gevolgd. Zoo trok Sven Hedin het reusachtige gebergte over, dat de waterscheiding vormt tusschen Bramapoetra en de meren nog dieper het binnenland van Tibet in. De tocht over het gebergte werd volbracht door de Sjang-Ioeng-podla. Sven Hedin kampeerde aan den oostelijken voet van de Targu-Ganpi, een van da prachtigste sneeuwbergen van Tibet. Deze berg wordt, evenals de Kailas (of Gangremotsje) door de bevolking als heilig beschouwd. De reiziger bevond zich in het gezicht van Dangra-joem-tso, toen 50 bereden manschappen hem tegenhielden. Zij vertelden hem, dat hij overal heen mocht, enkel niet naar het heilige meer. Dientengevolge wendde hij zich naar het zuid-westen,
naar de bron van de Raga tsanpo. Intusschen 1 was hij tot de ervaring gekomen, dat de bestaande kaarten in het geheel niet overeenkwamen me.t de werkelijkheid. Naing-singmoen tso hgt niet ten zuiden, maar ten westen van Dangra-joem-tso. Maar vier dagreizen Zuid-zuid-westehjk van het laatsgenoemde ligt een groot meer: Sjoeroetso. Sven Hedin kon het met overgaan en opmeten ; want het ijs begon juist te verbrokkelen. Ten zuidwesten van het meer ligt een hooge keten met sneeuwbergen, een aftakking van de hoofdketen. De hoofdketen trok hij over, waarna hij Amtsjoktso bereikte, dat op tal van plaatsen door hem gepeild werd. Ook bepaalde hij den waterafvoer van de Dok-tsjoe, de grootste van alle zijrivieren der Tsan-po, boven Sjigatse, en van de Mitsjoe, een zijstroom welke naar de Raga tsanpo komt afvloeien van de hooge bergketen in het Boorden, verder nog van een zijrivier de Boe-tsjoe; die uit het noordoosten komtDr. Syen Hedin is hierdoor in staat geweest zich een duidelijk beeld te vormen van den loop en de beteekenis van alle rivieren van eenige beteekenis in dit deel van Tibet. ——
"Kunst en Wetenschappen.". "Bredasche courant". Breda, 1907/10/10 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 24-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327093:mpeg21:p00001
Historische roman uit den tijd van de verwoesting van Jeruzalem. DOOS Dr. A. HALBERSTADT. 33 Nochtans moest zij den weg volgen, dien hij haar met zijn hand wees. Aan de ijzeren pilaar, die de zoldering droeg, stond Thamar, wier handen en voeten achterwaarts getrokken en aan de zuil gebonden waren; haar lange lokken vielen los over haar rug, de kleederen waren hier en daar afgescheurd, zoodat haar teedere leden aan aller oogen prijsgegeven waren, terwijl het roode licht aan het jonge blanke vleesch een zach'e aantrekkelijke kleur verleende. Salome kon haar schoonheid niet genoeg bewonderen, het bloed steeg haar naar het hoofd en deed haar duizelen; met beide handen moest zij zich aan den steen vasthouden. Nu eens kon zij zich niet bedwingen om haar te kussen, dan weer verweet zij zich zelve, dat zij telkens naar haar zag, totdat zij ten laatste haar banden voor haat gelaat hield en ineen zakte. Een doffe gedrukte stemming heerschte in het vettrek, zooals bij een onweder voordat de eerste bliksemstraal doorbreekt, totdat Fronto’s scherpe stem Salome naar voren deed komen. «Glykerion, de citer I’ De oude vrouw kwam uit een hoek te voorschijn en had de wijde mouwen van haar kleed tot over de ellebogen opgeslagen. In de rechter hand droeg zij een van dunne lenige snaren vervaardigde zweep, waarin honderden knoopen gelegd waren, die met fijne scherpe puntjes bezet waren. Salome had reeds vroeger iets over de citer gehoord van een
gastvriend baars vaders, die in Rome geweest was. Zij was toen nog zeer jong geweest, maar herinnerde zich nu nog zeer wel, hoe zij met ingehouden adem en vol spanning naar de beschrijving daarvan geluisterd bad. De citer sloeg geen doodelijke wonden, maar de veroordeelde stierf duizendmaal door de snerpende pijnen, welke de kleine in het levende vleesch dringende punten veroorzaakten. De zweep slingerde zich als een slang om het lijf en beet er dan met duizend tanden in, zoodat de huid bijna aan draden om bet lijf hing. En nu zou zij het aanzien, hoe haar lieve, kleine, aanminnige Thamar .... Zij kon die gedachte niet ten einde denken, zij zag alles in een dolle wenteling om zich heen draaien. Aeternins Fronto hief met een zekere deftigheid de hand op, daar ging een gesuis door de lacht, de eerste slag was gegeven. Thamar’s lichaam boog zich tusschen de koorden, waarmee zij vastgemaakt was; een dunne straal bloed liep over haar blanke schouders, kinderlijk zwakke borst en slanke gestalte, — een streep van kleine roode druppels, paarlen van bloed. Maar Thamar schreide niet; zij hield haar lippen tusschen de tanden geklemd. Salome gaf een gil, die uit het diepst van haar gemoed kwam, zoo geweldig en doordringend als de zwakke Thamar nooit zou hebben voortgebracht; een kreet als van een berin, wie men haar jong ontneemt. Een tweede slag viel; toen snelde Salome toe om het kind tegen verdere mishandeling te vrijwaren en die zelf af te wachten; maar voordat zij zoover kon komen, hadden slaven met ijzeren vuisten haar aangegrepen en weggesleurd. Zij verzette zich tegen de overmacht, zoodat de gewrichten harer handen bloedrood waren en het schuim op haar mond stond. Maar alle verzet was vergeetsch ; zij was te zwak en zelfs toen zij haar oogen van het afgrijslijke schouwspel wilde afwenden, liet Fronto door een der vrouwen haar gelaat naar
voren richten, zoodat haar oogen zich moesten vestigen op de van pijn krimpende ledematen van Thamar. Zij verzette zich zoo, dat haar de halsaderen zwollen en de oogen uit de kassen kwamen; zij trachtte ze te sluiten, maar elke door de lucht suizende zweepslag deed ze haar weer openen; en de eene slag volgde op de andere. Thamar liet het hoofd op de borst zinken, een enkele traan slechts vloeide over haar bleeke wangen. Het fakkellicht brak zijn roode stralen in dien droppel. Glykerion hield op en zag haar offer met een onderzoekenden blik aan. «Ik vrees Mijnheer,” zeide zij met verbeten toorn tot Fronto, «dat zij het niet langer uithoudt.” De vrijgelatene richtte een blik vol woede op Salome en schreeuwde daarop met heesche stem: «Verder.” De oude vrouw hief haar vuist op. Wederom wilde Salome het uitschreeuwen, maar zij was er niet meer toe in staat; slechts een dof, verstikt geluid kwam nit haar keel. En onder de zweepslagen richtte Thamar het hoofd weer op en zag met haar zachte treurige oogen in die van Salome, die vol vertwijfeling op de hare gevestigd waren. Plotseling lag een bovenaardsche, pijnlijke en toch tevreden en onderworpen trek op het gelaat der martelares. Dien trek kon Salome niet aanzien; zij meende dat haar hoofd barstte en haar het hart uitgerukt werd. «Neen, neen; niet meer, niet meer!” riep zij en wierp zich met zooveel kracht over de handen, die haar tegenhielden, dat zij hen op zijde duwde. Zij wierp zich voor Fronto’s voeten neer en stak smeekend de handen naar hem uit. Fronto gaf een wenk; Glykerion hield de zweep opgeheven. Toen lachte de vrijgelatene tot de voor hem geknielde maagd en zeide: «Eerst zeidet gij neen .... en thans F” Salome liet haar hoofd pp de borst zinken.
X. Allerlei genietingen waren elkaar opgevolgd, allerlei prikkeling der zinnen; oververzadiging en matheid bleven niet uit. Sextus, de krijgstribuun, was reeds een uur geleden tot uitbundige vreugde der overigen van zijn rustbank gevallen en had in zijn val een paar volle groote kruiken wijn meegesleept, zoodat hij in het goudgele nat scheen te zwemmen. Gaius lag reeds te blazen en te snorken met zijn van olie druipend hoofd tegen den voet der zuil steunende en zijn handen over den vetten buik gevouwen. Intusschen kwam Fronto binnen en wendde zich tot zijn gasten. Niemand had hem zien binnenkomen, niemand bemerkte ook iets van den gemeenen wellustigen trek en den vochtigen glans in zijn oogen, toen bij weder zijn plaats had ingenomen. «Uw toejuichingen, vrienden” zeide hij «zijn zeer vleiend voor mij, ofschoon ik mij slechts zeer geringe opofferingen om uwentwille getroost heb. Het beste echter heb ik als een zorgvuldig gastheer opzettelijk tot het laatst bewaard en dus ook de leer van de kunstmatige spanning in het genot niet uit het oog verloren.” «Alweer iels nieuws, goddelijke Fronto”, leuterde Sextus. «Pas op dat ik Nero, den doorlucktigen Keizer, op de hoogte stel van uw schitterende feesten. Allicht komt u de roem van hem overtroffen te hebben duur te staan.” «Och kom,” zeide de vrijgelatene lachend. «Hij zelf heeft het mij geleerd! Want zonder zelfverheffing mag ik zeggen, dat ik dikwerf met Tigellinus en Nero op braspartijen was, ’s nachts door de straten van Rome liep en er den laten wandelaar afranselde. Bovendien is de Keizer ver van hier en aan de kast, waarin de beul zijn bijl bewaart, zijn gouden sloten, die niet ieder kan openen! Maar nu in ernst, vrienden, wat denkt gij, dat ik u nog voorzetten wil F"
«Een stierengevecht,” riep Roscius Manilius, «dat geeft nieuwen trek.” «Of een blijspel van Petronius, opgevoerd door Grieksche tooneelspelers,” dacht Askyltos, de voorlezer van Vespasianus. «Och wat I Het zal een ter dood brenging van slaven zijn,” leuterde Sextus. «Op een paar duizend meer of minder komt het u niet aan, schatrijke Fronto 1” «Ja, ja, door Numidische leeuwen. Gij bezit twee prachtexemplaren!” «In het kleine park van uw tuin, buiten, niet waar?” «Bij fakkellicht! een schitterende vertooning!” Aeternius glimlachte om hunne gissingen. «Niets van dat alles, mijne vrienden! Dat ware te min voor nw verfijnden smaak! of blijft uw voorstellingsvermogen zoo laag bij den grond. Hooger, booger! Raad gij het nietF Welnu,” zeide bij, toen hij de algemeene spanning bemerkte, «ik bezit den eersten buit van den oorlog, dien wij gaan voeren. Een Judaëische van het zuiverste bloed, jong, schoon, voornaam.” «Een Judaëische,” gaf Roscius met minachting te kennen, «die koopt men in Rome bij de hoopen.” «Maar zulk eene niet! Want luistert! Salome, — zoo heet zij! een poëtische naam, niet waar F — welnu, mijne Salome is de nicht van den man, dien wij allen onder de Judaeën het meest te vreezen hebben, — van Johannes van Qischala.” Allen hoorden op, zelfs de slapende Gaius opende traag zijn oogleden, toen de naam van den opstandeling tot zijn oor doordrong. «Johannes van Gisckala,” mompelde hij bang geworden. (Wordt vervolgd),
"BERENICE.". "Bredasche courant". Breda, 1907/10/10 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 24-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327093:mpeg21:p00001