Historische roman uit den tijd van de verwoesting van Jeruzalem. DOOK Dr. A. HALBERSTADT. 45 Chlodomar bleef onbeweeglijk tegen den boom leunen en zag den vertrekkende na. Nog lang daarna meende hij zijn weerzinwekkend, leelijk gekuch te booten; zelfs nadat de nevel op de beek de leelijke gestalte van den pelgrim aan zijn oog onttrokken bad. Koortsachtig gejaagd was de drukte, die tot laat in den nacht op den burcht heerschte, welke zich in het midden van het kleine Gischala aan den voet van den Dsjermak op een steile rots verhief. Boden kwamen en gingen, die op het zacht gefluisterd wachtwoord doorgelaten werden. Op de binnenplaats drilden jongelieden uit Galilaea de korte speer en de ouderwetsche mephis, schoten bij het flikkerend licht van fakkels op de schijf en op nagebootste menschelijke figuren, om zich te oefenen voor een mogelijken nachtelijken overval. In de voorraadschuren waren nit alle deelen van Galilaea vrouwen en meisjes opgekomen, ijverig bezig met het aangevoerde graan te zeeften en tegen den invloed van het weer te voorzien. Slechts in een klein gedeelte van den burcht was het rustiger. Wie langs de smalle deur, waarvoor een reusachtige Galilaeër in volle wapenrusting had post gevat, moest loopen, deed dat met ingehouden tred; in de nabijheid werd geen geluid vernomen. Ook de mannen, die als onderbevelhebbers bij de bezetting van Gischala aanwezig waren en in een groot vertrek dicht bij die deur vereenigd waren, spraken slechts zeer zacht.
Jonannes van uiscnala Heviszoon was namehj ziek teruggekeerd van een reis naar Tiberias, ds hij tevergeefs had trachten te beschermen tegen d aanvallen van den Stadhouder Joseph Matthiaszoor Want de bewoners van Tiberias hadden zich tc nog toe getrouw onder de vanen des vaderland geschaard, hoewel zij niet tot Galilaea gereken werden te behooren en onder het onmiddellijk bestuu van Agrippa stonden. Maar, nu hun voornaamst leider, Justus Pistoszoon, de geheimschrijver de Konings, de zaak van den opstand ontrouw ge worden en naar Ptolemaïs gegaan was om zie aan de Romeinen te onderwerpen, hadden de manne van Tiberias den moed opgegeven en bijna gee ernstigen tegenstand geboden, toen de troepen va den Stadhouder hen stormenderhand aanvielei Daarmee zag Johannes een zijner sterkste bondge nooten verloren gaan en elke zoodanige teleursteilin knaagde aan zijn van natuur reeds zwakke gezond heid. Daarbij vermeerderde de zorg voor zijn gezin den koortsgloed, die hem verteerde. Tevergeef zag hij met steeds grooter wordend verlangen eikei dag naar de terugkomst zijner kinderen en bloed verwanten nit. Hij kon Reguels jeugdige geestdrif en Thamars onbewolkte, opwekkende vroolijkheii niet ontberen in den voortdurenden, verterenden kommervollen strijd, welken hij te voeren had, ei waardoor hij in de karakters zijner kinderen nieuw krachten vond. Zonder baat had bij boden ei gidsen uitgezonden om hen op weg te gemoet t gaan; zij waren allen onverrichter zake terugge komen; zij konden niet door den dubbelen muu van de spionnen des Stadhouders en door de Ro meinsche voorposten heenkomen. Daar kwam no; de onzekerheid en het hopelooze van den toestam buiten het gezin bij. Het was hem niet ontgaan, dat juist nu, terwij het gevaar op handen was, velen zijner vriendei en aanhangers wankelmoedig werden en twijfeldei
k of zij zich bij Johannes van Gischala zouden t aansluiten in diens dubbelen opstand, namelijk e tegen den door het Synhedrion der Heilige Stad i. aangestelden Stadhouder en tegen de Romeinen; t of dat zij liever zouden afwachten aan wiens zijde s het geluk zich zou scharen. Het was een bange, d moeilijke tijd, en de menschen zagen in hun hart r met beklemdheid en gedruktheid de toekomst te e gemoet, die hun tegenruischte als het doffe onduis deiijke geruisch van den Samum. Want dan komt een schril, weemoedig geluid h als uit de diepte der aarde, en tegelijk jaagt als a de vurige adem der hel een verzengende wind over u de rotsen en legt zich in een smalle sikkelvormige n streek om de zon. Plotseling worden hemel en i. aarde verduisterd, zwarte wolken staan onverwacht - aan het uitspansel, dwanelen om het zonnige blauw, g totdat zij de geheele zonneschijf bedenken en de - aarde in een grijzen nacht hullen. En wanneer de samum er is, sleurt hij palmboomen en struik, gewas, zand en steenen, in reusachtige wolken mee, s grijpt geheele duinen aan, wentelt ze om en slingert ï ze naar de hoogte, vanwaar zij draaiend, vonken - loslatend, spookachtig vliegend door de lucht snijden t en in de spleten der bergen den gittigen adem i uitblazen, na alles getroffen en in eenzelfde graf , gedompeld te hebben; rots en hut, bron en boom, ï dier en mensch! Dat doet de Samum! Rome 3 geleek den Samum. Het koude zweet bedekte de ï huid van den lijder, die zich zenuwaohtig op zijn 3 legerstede heen en weer bewoog, vruchteloos gat de geneesheer hem herstellende middelen; meteen r bitteren lach wees Johannes ze van de hand. « Begrijpt gij dan niet, man, dat het niet die ; onbeteekenende ziekte is maar de ongerustheid, l de pijnlijke onbekendheid omtrent het lot mijner kinderen, om het lot van het vaderland, die mij 1 het vuur door de aderen jaagt en mijn hart doet i wegkwijnen, Och, wat ellende, hier te moeten i liggen, terwijl er buiten verraad op verraad gesmeed
wordt om ons alles te ontrooven. Zij willen het stille gedruisch niet hooren, dwazen, die zij zijn, van de spade en het houweel, die hun den bodem, onder de voeten wegnemen. En wanneer dan het gevaar voor de deur staat en zij hun voet op den grond willen zetten om zich te verdedigen, zullen zij allen in een grooten kuil vallen.” Hij moest door de uitputting ophouden en zag met brandende oogen strak voor zich uit, terwijl zich een scherp omlijnde, hoogroode blos op zijn vermagerde wangen vertoonde. Met schrik zag de arts dit aan. «Ik smeek u, Johannes,” sprak hij, «wees kalm, beheersch u! Bedenk dat de koorts alleen door rust. ..” «Koorts! koorts!” viel de zieke hem driftig in de rede. nis het nu een tijd om ziek te zijn, nu elke minuut ? . ..” Hij hield plotseling op om naar een gedruisch te luisteren, dat van de plaats in den burcht soheen te komen. Hij meende honderden vloeken te hooren en groote verschrikking te bemerken. Voordat nog de geneesheer hem kon tegenhouden, was Johannes met een sprong uit het bed en aan het venster, dat hij opensloeg. Het fakkellicht bescheen een hoop Galilaeische jonge mannen, die een vreemdeling omringden, die zoo pas van zijn dampend paard gestegen was. De woorden, die hij sprak, waren voor hem onverstaanbaar, maar schenen toch den toorn der aanwezigen in hevige mate op te wekkeo, totdat de algemeene roep «Naar Johannes!” de menschen uit elkaar deed gaan. Onmiddellijk daarna dreunden de gangen in den burcht van de voetstappen der krijgslieden. Johannes was bleek geworden en schrikte; hij had in den vreemdeling den bode herkend, dien hij aan de geloofsgenooten in Neder-Galilaea had gezonden om beu tot een gemeensehappelijken tegenstand tegen Joseph Matthiaszoon en tegen de Romeinen op te zetten, In vliegende baast schoot
hij zijn kleeren aan en begaf hij zich naar de vergaderzaal, waar de krijgslieden hem wachtten. «De bode uit Neder-Galilaea is er, vrienden!” riep hij hun haastig toe. «Laat ieder zich gereed houden om zijn goede, of moet het zij ook zijn slechte, berichten te vernemen!” De mannen zagen bedrukt naar den grond. Zij durfden geen goede tijding verwachten, zoolang de Stadhouder door zijn dubbelzinnige houding tweedracht en moedeloosheid zaaide. Johannes stond rechtop achter de tafel en hield zich door koorts zwak geworden met zijn handen aan den rand van de tafel vast. Hij hield zijn brandende oogen wijd geopend op de deur gericht, waardoor de bode moest binnenkomen. In het vertrek heerschte een benauwende, drukkende stilte, totdat onder het roode fakkellicht en met veel gedruisch de lieden binnenkwamen. De deur ging open, de bode stormde naar binnen, hem volgde de geheele schaar, in een oogenblik was het vertrek gevuld en heerschte er 3en geweldig geraas. Eindelijk weerklonk de stem van Johannes, die alles tot zwijgen bracht. «Wat brengt gij mee?” vroeg de hoofdman. De bode viel voor hem op de knieën. «Wreek Je boodschap, die ik, onschuldige, breng, niet op mij,’’ smeekte hij en trok daarbij uit eeu plooi van sijn bovenkleed een geschreven rol, die hij afwikkelde en den hoofdman overhandigde. Johannes liet zijn oogen over het schrift gaan, terwijl de toorn in hem opwelde en een glimlach rol bitterheid om zijn mond speelde. Toen richtte hij zich tot de aanwezigen. «Wenscht gij te weten, wat Joseph Matthiaszoon schrijft?” vroeg hij in het rond ziende. De zoo 3veu uitgesproken naam werd met verwensching begroet. {Wordt vervolgd).
"BERENICE.". "Bredasche courant". Breda, 1907/10/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327105:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1907/10/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327105:mpeg21:p00001
Beclames betreffende de bezorging dezer Courant, . ■ • i*
gelieve men tijdig op te geven aan ons bureau, Groote Markt | 33. i
Veranderingen in te advertentiën gelieve ;ni
men sieeus op uen uag uer uii* g gave vóór t) uur in te zenden, si daar anders niet voor de uit- si V voering der verandering kan V( worden ingestaan. ^
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1907/10/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327105:mpeg21:p00001
Het Duitsehe vlootplan. Kolonel Gaedke bespreekt in het Berl. Tageblatt het nieuwe vlootprogramma. Na de verlaging van de onderdomsgrens van 25 tot 20 jaar vermeld te hebben, noemt hij als kern van de zaak de verandering van het tol 1017 geldende plan van aanbouw. Hij gelooft, dat tusschen 1908 en 1912 minstens 4 slagschepen meer gebouwd zullen worden, alzoo 12 in plaats van acht, natuurlijk als de Rijksdag deze vermeerdering althans goedkeurt. Van 1912 tot 19i6 zullen dan verder in plaats van één, twee slagschepen per jaar van stapel loopen. Gebeurt dat, dan zal de Duitsehe vloot reeds in 1905 bestaan uit 38 linieschepen waarvan de drie oudste in 1891 van stapel liepen. In 1920 zal echter geen van de schepen meer dan 19 jaar oud zijn. Dat alles, zoo berekent Gaedke verder, zal een verhooging van uitgaven van minstens 33 millioen Mark beteekenen. Of ook de aanbouw van pantserschepen bespoedigd zal worden, is uit de thans ter beschikking zijnde berichten niet op te maken. Wel staat vast. dat het marinebestuur ook den bouw van duikbooten krachtig ter hand zal nemen. De kosten daarvan stelt Gaedke ook op 30 millioen, zoodat de totaal verhooging van de Marinebegrooting op 60 millioen kan worden geschat. De begrooting zal, is dat juist, een totaal aanwijzen van 350 millioen, en in 1917 van 400 millioen Mark. Boosevelt en Bryan. President Roosevelt is weer in de beschaafde wereld teruggekeerd, de jachtpartij in de eenzame rietlanden is achter den rug, en de beren die hun ongebonden, maar gelukkig leven slijten aan de boorden van Bear Lake, kunnen weer geruster ademhalen. Zondagmiddag dook de groote jager plotseling op aan het spoorwegstation van Stamboul, Louisiana, en van daar ging op de vleugelen der telegraaf deze blijde mare het land door: »Wjj hebben drie beren, zes herten, een boschkalkoen, twaalf eekhorens, een eecd, een opossum en een wilde kat neergelegd. Wij hebben ze alle opgegeten behalve de wilde kat; en soms hadden wij zoo’n honger, dat wij ons in staa voelden ook de kat te verobei en”. Ter eere van den glorierijken jachttocht zal het plaatsje Stamboul voortaan »Roosevelt” heeteo. Roosevelt ging den volgenden dag
uuui uaai t maouuigi ua iiciio iicut ut> uuv ci moeibare man te Nashville al weer een politieke rede gehouden. Aldus in de beschaving teruggekeerd, wacht den President een hardnekkige strijd. Hij heeft nl. r,iet enkel beren gedood, maar ook een berin. (Geen bruine — zooals wij dezer dagen op gezag van Amerikaansche bladen meenden te mogen melden, maar een zwarte berinl). Het jagen en d joden van een berin, die een jong voedt, wordt dooi sommigen lieden unfair geacht. Zoo iets doet geen waarachtig jager. En over die gedoode (zwarte) berin zal Roosevelt nog heel wat moeten hooren. De President toch voert sinds eenige maanden een vinnige tijdschriftpolemiek tegen eenige schrijvers van populairwetenschappelijke jacht- en wildernisvertelseltjes. Die schrijvers, door Roosevelt met naam en toenaam aangewezen waren »lui, die er niets van wisten: boerenbedriegers”. Vooral zekere heer Long was door den President onbarmhartig gecritiseerd om zijn vertelseltjes over de levensgewoonten van groote roofdieren in de wildernis. Triomfantelijk komt nu dan ook deze heer Long voor den dag met de tegenbeschuldiging ; »Jij. mijnheer de president, bent een gemeene kerel! Jij schiet berinnen dood, die nognoodig zijn voor ’t grootbrengen van haar jongen. Dat is laf en gemeen!”. Het woord is nu weer aan Roosevelt. Een tweede tegenstander van Roosevelt — doch een van gansch ander kaliber — heeft den lerugkeer van den President uit het rietbosch afgewacht om hem te gaan bestoken. Maandag heelt Bryan, de vermoedelijke candidant van de democraten bij de eerstvolgende verkiezingen voor httpresidentschap, de verkiezingscampagne geopend *met hel uitspreien van een rede te New York. Het door Bryan bij deze gelegenheid ontwikkelde program is belangrijk, wijl het vermoedelijk in hootdzaak zal worden overgenomen als officieel verkiezingsprogram der democratische partij. Voorzoover het betreft het optreden van de regeering tegenover de spoorwegen, ‘trusts en al te groote vermogens, komen de opvattingen van Bryan tamelijk wel overeen met die van Roosevelt. Scherp staan Bryan en Roosevelt (dus ook democraten en republikeinen) tegenover elkaar, voor zoover het geldt den centralisatiegeest, welke Roosevelt bezielt. Het strijden tegen dien centralisatiegeest was steeds — en is nog — een der voornaamste punten op het program der democratische partij. Daar Roosevelt zich hoe langer hoe meer vervreemd heeft van de behoudende conservatieve leiders, en zijn practische politiek steeds meer een eigenaardig democratische is geworden, is het voor de democratische pai tij, aan wie op deze wijze de wind uit de zeilen genomen werd, van groot belang den strijd vóór of tegen centralisatie op den voorgrond te brengen. Dit is door Bryan in zijn rede te New-York dan ook gedaan. Wat daarentegen zeer de aandacht trok was, dat Biyan zich omzichtiglijk onthield van het uitspreken van een oordeel over een aantal toch zeer actueele vraagstukken als imperialisme, vlootpolitiek en douane-politiek. Niet pluis. In Russisch-Polen is het nog steeds niet pluis. Maandagavond zaten te Warschau twee jonge mannen in een restaurant kalm een glas bier te drinken, toen vier andere mannen binnentraden en zonder een woord te zeggen, de beide jongelieden doodschoten, waarop zij Johannes van Gischala Leviszoon was namelijk
U p UC VlUblIt C, OlCllJli vUiiül O UMUUU14 vroeger tot de revolutionnaire fractie van de Poolsche socialistische partij behoord, maar waren later in dienst der politie getreden en hadden vroegere makkers aan deze uitgeleverd. De politie heeft 40 leden van de Poolschsocialistische partij, allen beschuldigd van zware terroristische misdaden, in hechtenis genomen. Te Lodz ontmoette Dinsdag een militaire patrouille in de Skladowastraat vijf mannen, die haar verdacht voorkwamen en wien zij daarom toeriep: «handen omhoog 1” De mannen vluchtten, de patrouille zond hun eenige schoten achterna zonder hen echter te rakeD, maar doodde zeven voorbijgangers, drie vrouwen en vier mannen. Het schieten veroorzaakte een hevige paniek in de buurt, de beangste inwoners kropen weg in hoeken en gaten.
"Buitenland.". "Bredasche courant". Breda, 1907/10/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327105:mpeg21:p00001
Coqueliu Cadet ernstig ongesteld. Coquelin Cadet, de broeder van den grooten , Coquelin is ernstig ongesteld en moet in een , gesticht voor zenuwzieken, waarschijnlijk in Engeland, worden ondergebracht. Reeds sedert eenigen tijd is hij lijdende aan aanvallen van . zwaarmoedigheid. Zijn neurasthenie was den laatsten tijd zoo hevig geworden, dat hij niet meer kon spelen. Het laatst trad hij voor 14 dagen op in de i jongste noviteit «L’amour veille». En onze ; Parijsche correspondent, schrijvende over deze i opvoering in de «Comédie Franpaise” heeft hem i in zijn verslag nog genoemd, sprak van eene . «onberispelijke interpretatie”. Coquelin Cadet verheugde zich te Parijs dan ook in eene groote populariteit, zoowel voor zijn prestaties als kunstenaar als voor zijn aangename persoonlijkheid. Steeds waren in het Elysée, bij vorstelijk bezoek of andere groote feestelijkheden de meesterlijk voorgedragen monologen van Coquei lin Cadet het glansnummer van het programma, i Als tooneelspeler werd hij ten zeerste ge waari deerd al heeft hij ook niet die groote beteekenis van zijn broeder. i Men vermoedt, dat onaangename familieom. standigheden zijn toestand de laatste dagen zoo verergerd hebben. Sarali Berniiardt’s mémoires' Het eerste deel der lang verwachte mémoires der tragédienne is onder den titel «Mijn dubbel leven” verschenen, ’t Is ook waarlijk een dubbel, ja, wellicht zelfs een viervoudig leven, innerlijk zoowel als uiterlijk rijk aan afwisselingen. Met haar maakt men in deze mémoires meê de te'eurstellingen, de conflicten en strijd, die zij heeft doorworsteld, alvorens omhoog te stijgen tot den roem. Doch onmiskenbaar is bij dit heele werk de 1 vaardige hand van eeD even fantasie rijke als handige literator. Na haar kloostertijd dacht Sarah er aan den sluier aan te nemen en in alle stilte rustig en tevreden te gaan leven. Bij den familieraad over haar toekomst sloeg de hertog De Morny, een vriend der familie, voor, haar naar het conservatorium te zenden. «Er zit weinig toekomst in, tooneelspeelster te worden,” meende de tante. «Ik wil geen tooneelspeelster worden 1” riep de kf in Sarah i uit. «Je weet zelf niet, wat eene tooneelspeelster is,” antwoordde men haar. «Ja .toch, Rachel, is eer e tooneelspeelster ” nf Kii atinh hii Jnhatiiips van fïisohal» «mulon
Spannend en boeiend is in ’t bijzonder de schildering, die Sarah van de belegering van Parijs en haar leven tijdens deze gebeurtenis ;>eeft. Ook is het eigenaardige van dit boek, Je karakteristieke situaties, waarin Victor Hugo, Dumas en andere bekende persoonlijkheden optreden. Onder de dichters, die Sarah met raad en daad hebben bijgestaan, neemt ook Franpois Coppé een voorname plaats in. Aan haar heeft hij ’t te danken, dat hij in de literatuur bekendheid kreeg. En wel door de opvoering van zijn gracieuse eersteling «Le passant”, die zij in 't «Odéon”, ondanks alle tegenkantingen, wist door te zetten. Meer dan honderd maal werd dit werkje gespeeld. En de roem van Sarah, haar partner madame Agar en Coppé, drong door tot de muren der Tuilerieën. De twee kunstenaressen werden genoodigd om voor den keizer te spelen. Dat was een evenement in het leven van Sarah. Toen speelde zich een scène af, gelijk die van «Hofgunst”, waarbij Emma Morel repeteert, hoe zij bij het voorstellen aan de koningin moet buigen. Zij werd midden in de repetities gesnapt door den keizer, die haar lachend den raad gaf, zich voor de keizerin te sparen! Sarah werd toen ook voorgesteld aan den kroonprins, die toen 13 jaren oud was. Zoo bevatten deze mémoires menige gedenkwaardige gebeurtenis, welke den lezers zeer appetijtelijk wordt voorgezet. Interessante lectuur is ’tin ieder geval. Een Taste marionetten schouwburg. Onder bui gemeesterlijk protectoraat zal te Weenen een poppentheater worden gebouwd. Het plan is afkomstig van Cornelius Kirschner, een acteur van het Raimund-theater. fJij krijgt kosteloos de beschikking over een stuk grond van de stad. Het théater, dat vierhonderd personen plaats zal bieden, wordt in den stijl van een sprookjeskasteel gebouwd. De ongeziene wereld. {Stol). Intusschen is nu de weg geëffend om te komen tot de meest gewenschte verklaring (?) van de spiritistische verschijnselen. Voor zoover de gescheidene zielen niet wegens buitengewone braafheden tot een onmiddellijke aanschouwing Gods toegelaten of wegens begane doodzonden tot eeuwigdurende hellepijn veroordeeld zijn, vertoeven zij in het vagevuur, maar in alle omstandigheden zijn zij zelf volkomen afgesneden van elk direct verkeer met den stoffelijken mensch. Alleen door bemiddeling van de engelen is gemeenschap mogelijk. Overigens is de gescheidene ziel «voor ons eene volslagen vreemdelinge, aie onze taal niet verstaat en wier taal ook door ons niet kan verstaan worden” (bl. 149). Zoo blijven dan alleen de engelen over om de spiritistische verschijnselen tot stand te brengen. Met onmiskenbare voldoening redeneert de schrijver dan als volgt (bl. 213): «Wij hebben aangetoond, dat de bovenvermelde phenomena de krachten der zienbare elementen van deze wereld te boven gaan en (zooals ook alle spiritisten van naam toegeven) dat zij alleen door de actie van onstoffelijke oorzaken kunnen worden verklaard. De eerste van deze onstoffelijke oorzaken is God ; maar het zou met een blasphemie gelijk staan, deze verschijnselen aan Zijne directe werking toe te schrijven. Dit toch ware hetzelfde als te
zeggen, dat God, die de rechtvaardigheid en de heiligheid zelve is, den gewonen loop der natuur naar ’s menschen grillen zou wijzigen en rechtstreeks zou medewerken aan practijken, die dikwijis met moreele afwijkingen van eene of andere soort gepaard gaan. «Vervolgens moet worden toegegeven, dat deze phenomena niet verondersteld kunnen worden, het werk van goede engelen te zijn. Zeker, zij bezitten de macht om zulke verschijnselen teweeg te brengen, maar men kan niet veronderstellen, dat zij als dienaren van Gods rechtvaardigheid en heiligheid hunne medewerking zullen verleenen tot practijken, die tegen deze goddelijke eigenschappen indruischen. «Ten laatste, deze effecten kunnen niet worden toegeschreven aan de zielen van overledenen, daar deze van nature onmachtig zijn om die te veroorzaken. «Er blijft dus maar ééne oplossing mogelijk : De phenomena moeten het werk zijn van de gevallen engelen, die ten allen tijde, op allerlei wijzen, gezocht hebben met den mensch in aanraking te komen en die in onze dagen deze soort van phenomena in de plaats hebben gesteld van oudere welbekende listen en lagen.” Natuurlijk laat de schrijver niet na, het noodige voorbehoud te maken. Waar zou het heen moeten met het monopolie, dat de Katholieke geestelijkheid zich verzekerd heelt op bovenzinnelijk gebied, indien hij dat niet gedaan had ? Ook goede engelen breDgen wel eens communicaties tot stand (bl. 217). Maar wat beoogen dan toch de gevallen engelen met dit soort handelingen ? Daarop antwoordt de schrijver (bl. 251): «Het is van weinig belang, dat deze phenomena, die het bestaan der geestenwereld bewijzen, zouden bijdragen tot de bevestiging van het philosophisch en theologisch geloof in de onsterfelijkheid der menschelijke ziel en dus den nekslag zouden toebrengen aan het materialisme. »De gevallen engelen doen geen concessies zonder geëvenredigde vergoeding en als zij daarin geen middel zien om hun doel zekerder te bereiken. Dat doel nu wordt inderdaad in de hoogste mate bevorderd door het geloof aan de leer, dat de mensch een staat van eeuwig geluk kan bereiken uit eigen kracht, zonder de hulp van de bovennatuuriijke genade, die door de verdiensten der menschwording van Gods Zoon hem wordt aangeboden.” Hier zien we eindelijk waar de schoen wringt. Het spiritisme zou bij de gehoorzame zonen van de alleenzaligmakende Kerk de gedachte kunnen wekken, dat zij voor hun zieleheil haar genademiddelen niet langer noodig hebben; dat zij hun geestelijken wasdom zelf hebben te bevorderen en zich op geen manier kunnen onttrekken aan de wet, eens te zullen maaien wat zij gezaaid hebben. Het spiritisme bedreigt de priesterheerschappij, ergo is het uit den booze. Geen wonder, dat er zooveel kwaad van gezegd wordt als mogelijk is. «Wanneer wij zien, hoe spiritistische practijken de natuurlijke orde verstoren ; als wij denken aan de vreeseüjke verwoestingen, die zij aanrichten in de zielen der menschen; als wij overwegen aan welke zedelijke gevaren de menschelijke samenleving wordt blootgesteld, dan is het onmogelijk een ander dan scherp afkeurend oordeel over zulke practijken uit te spreken” (bl. 256). Wel moeten wij arme, verblinde zondaren zijn, dat wij van al die ijselijkheden zoo bitter weinig bespeuren I Wat zullen wij overigens zeggen van de
in dit boek gevolgde redeneeringen ? De schrijver smeedt allerlei losse beweringen zoodanig aan elkaar, dai zij een schijnbaar hecht stelsel vormen. Maar tastend naar de gronden dier beweringen, grijpen wij in het ijle niet. Wat blijft er dan over van al zijn duivelswerk ?
"Kunst en Wetenschappen.". "Bredasche courant". Breda, 1907/10/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327105:mpeg21:p00001