"* Reclames betreffende de he^nraincr dezer C ourant .
gelieve men op ie geven aan ons bureau, Groote Markt 33.
Veranderingen in ar advertentiën gelieve he * i j .j ~ — .i« be
men sieeas ueii taag vuur u uitgave in te zenden, daa anders niet voor de uitvoering der verandering kan wordei ingestaan.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1907/11/20 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 01-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327129:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1907/11/20 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 01-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327129:mpeg21:p00001
I>e pers over de Doema. De liberale pers is over de rede van den Doema-voorzitter, Chomjakof, slecht te spreken. Zij wijst er op, dat Chomjakof wel van den keizerlijken wil gesproken heeft, maar met van de constitutie. Dat hadden ze van Chomjakot niet gedacht. Hij stond toch bekend als een Octobrist met sterke constutioneele neigingen. Daarom is zijn rede te meer een groote teleurstelling en men heeft er uit moeten af leiden, dat Chomjakof inderdaad meer naar rechts stond dan men van hem dacht. Het zeilde blijkt trouwens het geval te zijn met vele Octobiisten, want anders hadden ze nu niet bij de rechterzijde kunnen aansluiten. In zooverre staat Chomjakot dus volstrekt ntet alleen wat zijn sympathie met de rechterzijde betreft, Enkele persmannen hebben Chomjakof op den man af willen vragen, hoe hij over de constitutioneele kwestie dacht, maar hij wilde die vraag niet beantwoorden. Ze was gecompliceerd, zeide hij I Wat men ook vreemd vindt van den Octobrist Chomjakof, is dat hij in zijn rede in ’t geheel niet gerept heeft van het October-manifest waarop toch de Octobristen-partij zegt te steunen. Van Octobristische zijde wordt hiertegen opgemerkt dat hun verhouding tot gezegd manifest van te algemeene bekendheid is om het nog eeDS in ’t bijzonder te releveeren bij een Doema-opening. Maar deze redeneering is niets meer dan een uitvlucht. De zaak is, dat de Octobristen naar rechts zwenken en ’t is net alsof zij zich soms zelven daarvoor een beetje geneeren. Chomjakot’s optreden is vooral een teleurstelling geweest voor de kade.ten. Die hadden juist van Chomjakof sympathieën voor de ideeën der constitulioneel-democraten verwacht, maar zij hebben nu wel anders gemerkt. Het kadettenorgaan de Retsj. wijst er op, dat Chomjakof wel aangespoord heelt allen partijtwist te laten varen, doch dat dit hem niet weerhoudt zich zelf op een zeer eng en bekrompen partijstandpunt te plaatsen. Zelfs de Slowo, welker hoofdredacteur Fjodorot veel voor de Octobristen voelt, erkent, dat Chomjakof’s rede een teleurstelling geweest is. China. In ChiDa hebben zich in den jongsten tijd weder verschijnselen van vreemdelingenhaat voorgedaan, die aanleidiner hebben seareven tot
maatregelen van het Duitsche kruiser-eskader voor de bescherming van Duitsche onderdanen. Op de rede van Shanghai zijn vier Duitsche oorlogsschepen saamgebracht, de pantserkruiser ïFürst Bismarck,” rr.et den schout bjj-nacht Couper aan boord, de kanonneerboot «Jaguar,” de rivier kanonneerboot «Vorwarts'’ en het advies-jacht *Taku.” Bij deze vier schepen zullen zich nog drie andere voegen, die op dit oogenblik dienst hebben op den Yangtsekiang, wijl de oproerige beweging zich voornamelijk voordoet in dè provincies aan die rivier gelegen. Dit zijn de kanonneerboot «Vaterland,” de kruiser Leip zig” en de kanonneerboot slltis.” Ook andere regeermgen hebben besloten hunne eskaders te Sjanghai en op den YangI tsekiang te versterkeu.
die iets anders willen weten ot beweren, valsch zijn. «Telkens wanneer de Keizer een katarrhe heeft, zijn zijne dokters erop uit, om te verhinderen, dat de aandoening op andere gevoelige organen overslaat. Misschien hetfi men ook ditmaal zulk een voorzorg willen nemen, en om die redenen hem het v.rbiijf aan zee voorgeschreven. Dat verblijf zou den Keizer toch al aangenaam geweest zijn, daar hij zal wenschen de onbehaaglijke indrukken, welke de bekende gebeurtenissen van de laatste weken op hem gemaakt htbben (geding tegen Harden), kwijt te raken. Onze zegsman acht het, met het oog op deze stemming van den Keizer, met onmogelijk, dat de reeds vermelde geruchten over aanstaande veranderingen in dc hoogste posten van het leger, door de feiten bevestigd zullen worden.» Str Felix Semon teekent in Engelsche vakbladen verzet aan tegen de «ongewenschte opspraak» waarin de dagbladen zijn naam hebben gebracht. Hij zegt; «Kortgeleden werd mijn naam in de pers in verband met de onbeteekende aandoening van een hoogge plaatst persoon genoemd, en gisteren bemerkte ik weer tot mijn groote leedwezen, dat een particulier bezoek dat ik aan een ouden kennis bracht, gebruikt is, om aan de wereld mede te deelen, dat ik naar het kasteel Windsor ben gegaan.» Een Duitsch dokter schrijft nog aan liet Berl. Tageblatt dat de Norddeutsche zich vergist moet hebben, toen zij dr. II'erg, de lijfarts van den Keizer, een ouden studiemakker van Semon noemde. Semon heeft al in 1874 te Londen praktijk uifgeoefend, terwijl Ilberg pas in 1882 als arts is toegelaten. Maar aangezien Semon in de Engelsche pers zelf van Ilberg als van een jouden kennis» spreekt, lijkt zulk een opmerking veel op haarklooverij. Vó<5r het paleis der Grapte werden zij door een on o fïionKo ro vnllremnnnvfA nnrronrQoht lAio (Aoorlinon
De verrader. De Parijsche Matin geeft een onderhoud weer met den Duitschen handlanger Theisen te Brussel. Toen de correspondent van de Matin Theisen aansprak, zeide deze eerst, dat de zaak hem niet aanging ik hoor tot oorlog, en dit is marine, zeide hij. Ik heb niet lot Ullmo in betrekking gestaan, maar een officier die uit Potsdam gekomen is, en ik heb hem hier nauwelijks even gezien. Over Ullmo liet Theisen zich als volgt uit : Hij is niet wijs. Zijn voorstel was onzin. Nog nooit heeft een regeering een millioen gegeven voor een inlichting, hoe ernstig dan ook. Hij had eigenlijk niets dat de moeite waard is. Belachelijk vond Theisen, dat men zich in Frankrijk opgewond over de levering van sigo. ïalen »Als er een boek met signalen in Frank.-'ijk uitkomt, zeide hij, hebben wij het veertien —lagen later in Berlijn”. Dat zijn geheimen van polichinelle. _ Scliumann. % ’t Zijn niet al koks die lange messen dragen. Niet ieder, die Duitscher is en zich in de nabijheid van een Fransehe vesting bevindt is 3en spion. De allerlaatst onder verdenking van spionnage in hechtenis genomen persoon is weer losgelaten. Het was de Duitscher Scliumann, die, zooals onze lezers zich zullen herinneren, dicht bij een fort wandelde in de buurt van Toulon, en die op de waarschuwing _van den schildwacht zich niet aanstonds verwijderde. De Duitscher werd opgepakt en in het bezit bevonden van een kaart van Beieren en van een kaart van Oostenrijk. De aanwezigheid van Schumann dicht bij het fort bij Toulon blijkt bij nader onderzoek geen ernstige reden tot verdenking cp te leveren. Schumann had niets anders gewild, dan een dutje doen tegen een wal. Hij is op vrije voeten gesteld. Deze Duitscher zal zeker niet weer op den zoek gaan in de nabijheid van een Fransch tort naar een plekje om rustig te dommelen.
"Buitenland.". "Bredasche courant". Breda, 1907/11/20 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 01-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327129:mpeg21:p00001
Louis Bouwmeester en Het Nederlandsch Tooneel. De jaarvergadering van het Nederlandsch Tooneelveibond had het hoofdbestuur opgedragen Louis Bouwmeester en den Raad van Beheer der Koninklijke Vereeniging »Het Nederlandsch Tooneel” aan te bieden om, nadat eerstgenoemde uit Oost-Indië zou zijn teruggekeerd, langs den weg van mondeling overleg er toe te geraken Bouwmeester weder zijn plaats op het Leidscheplein te doen innemen, Het hoofdbestuur van het Tooneelverbonci heeft zich onmiddellijk van zijn taak gekweteü, doch van den Raad van Beheer van »Het Ned. Tooneel” ten antwoord gekregen dat van het schrijven met belangstelling was kennis genomen, doch dat men, om redenen die nu met kunnen worden medegedeeld, niet op het voorstel kan ingaan. Van den heer Bouwmeester werd nog geen antwoord ontvangen. Jos. Tijssen. Jos Tijssen blijft te Frankfort a.d. Main. Hij heeft weer gecontracteerd tot 1911.
De Mercnrins-overgang. r Te Madrid is de overgang uitstekend mooi e waargenomen. De witte vlek op de planeeti schijt is niet gezien. Het contact tussehen s planeet en zonnerand kwam tot stand drie s seconden later dan was berekend. Het bericht n over de waarneming te Marseile sprak van t dertig seconden later. In verband met de - waarnemingen elders, is het niet onmogelijk, dat het bericht uit Marseille (door ons ontleend . aan een Parijsch blad) onjuist is geweest en ook daar het verschil tussehen waargenomen a en berekenden tijd drie seconden heeft bedragen en Diet dertig. Zekerheid daaromtrent hebben j wij niet. Maar de hoofdzaak is, dat op verschillende observatoria’s onder gunstige om* standigheden waarnemingen zijn verricht. In de vergadering van de Parijsche Academie _ van Wetenschappen is gisteren nog het een n en ander meegedeeld over den Mercuius-overgang, De sterrenkundige Janssen vertelde, dat aldaar het weer goed was geweest voor de waarneming. Te Bordeaux hebben Picard en Esclagon bij licht-bewolkte lucht toch nog enkele me'• tingen kunnen verrichten. Hetzelfde werd uit e Lyon gemeld door André. s Te Roubaix heeft — vertelde Bigourdan 3 — een niet vakman eenige middellijn metingen a verricht. r Generaal Bassot verhaalde, dat te Nice bij n prachtig helder weer, zeer goede waarnemingen e kondeü worden gedaan. Baume-Pluvinel heeft ? spectroscopisch kunnen aantoonen dat geen ' absortie van zonnelicht plaats vindt door n een (vermoedeUjk niet aanwezige) Mercurius1 atmosfeer. Uit de waarnemingen te Marseille schijnt j te zijn gebleken; dat het verschijnsel van de k zwarte verbindingsvlek in sommige gevallen i- een zuiver subjectief verschijnsel is. n __
"Kunsten Wetenschappen.". "Bredasche courant". Breda, 1907/11/20 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 01-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327129:mpeg21:p00001
Tweede Hamer. Zitting van gisteren. De behandeling der Staatsbegrooting werd voortgezet. Hoofdstuk II (Hooge Collegiën van Staat enz.) wordt zonder beraadslaging ot stemming goedgekeurd. Vervolgens kwam in behandeling hoofdstuk Buiterlandsche Zaken De heer VAN DEN BERCH VAN HEEMSTEDE critiseerde op verschillende punten het beleid van ons Departement van Buiteniandsche Zaken, o.a. klaagde hij, dat de verzending der Duitsche post naar Engeland ons is ontnomen en dat wij zooveel consuls en vice-coDsuls aanstellen, die de Nederlandsche taal niet machtig zijn. De heer VAN BYLANDT besprak^de Vredesconferentie. Niet de resultaten; een oordeel daarover komt den toekomstigen geschiedschrijver toe. Ook kon spr. toegeven, dat onze afgevaardigden in bekwaamheid voorde overige gedelegeerden niet behoefden onder te doen. Maar de instructies aan de Nederlandsche afgevaardigden hadden spreker’s instemming niet. Zoo speet het hem, dat onze afgevaardigden niet het initiatief namen tot een zelfstandig voorstel iezake bescherming van den privaat eigendom ter zee en handhaving van de neutraliteit, quaesties speciaal voor Nederland van zoo groot belang — Nederland had evenzoo aanhangig moeten maken het vraagstuk van de verplichte arbitrage. In ’t algemeen vatte hij zijn klacht samen in de betuiging, dat Nederland zich ter Conferentie noodeloos in den hoek heelt laten dringen. Spreker critiseerde voorts, dat deze Minister de mogelijkheid uitsluit van een garantieverdrag met Japan en wees er ook afkeurend op, dat in het sluiten van arbitrageverdragen andere landen ons de baas zijn. Ten slotte besprak de heer Van Bylandt nog ons diplomaten wezen en betoogde, dat men belangrijke gezaotechapsposten niet door te jeugdige personen moet doen bekleeden en dat men ook eens moet zoeken naar personen buiten het diplomatieke korps. Wijzende ten slotte op het groote gewicht van den diplomatieken post te Conslantinop el, meende hij, dat waar zoo dikwijls den titel van gezant gegeven wordt aan consulsgeneraal, zulks zeer zeker noodig was voor onzen vertegenwoordiger bij de Porte. De heer VAN ASCH VAN WIJCK, eveneens het beleid van den Minister critiseerende, getuigde, dat het dezen Minister niet gelukt is te voldoen aan meer dan middelmatige eischen. Allerminst energiek is b.v, zijn optreden tegenover de belemmeringen die I et Nederlandsche levensverzekermgsbedi ijf in het buitenland ondervindt. Ook inzake de Vredesconferentie draagt ’s Ministers optreden dit karakter. Wil de Minister de instructies aan onze gedelegeerden niet mededeelen in het openbaar hij doe ’t in comité-geDCi aal en verantwoorde zich dan bij die gelegenheid, maar hij late de Kamer niet in onzekerheid omtrent de houding van ons laüd op het Vredescongres. Spreker verweet voorts den Minister een laisser-aller-systeem, dat o.a. blijkt uit het doeri voortduren van de vereenigbaarheid van het Kamerlidmaatschap met hel bekleeden van een diplomatieken post. Ook wilde spreker dat gezanten in dispenibiliteit, die Kamerleden zijn uitgezonder d werden van de bepalingen van het K. besl. dat gezanten op 65-jarigen leeftijd onslagen worden. In een uitvoerig beloog verdedigde spreker het groote belang van de Vredesconferentie en had daarbij gelegenheid, herinnerende aan het Kabinet, dat tijdens de eerste conferentie zitting had, een zeer hartelijk en waardeerend woord van gelukwensching te richten tot den heer Goeman Borgesius die heden 30 jaren het Kamerlidmaatschap bekleedt (Applaus). In den loop zijner rede bepleitte spreker het nut van de neutraalverklaring van Nederland waarmede slechts het voorbeeld van verschillende andere kleine staten zou gevolgd worden en hield een pleidooi voor de noodzakelijkheid om gewapende conflicten tussehen de naties te voorkomen. In verband hiermede zette hij uiteen dat de treurige financieele omstandigheden van den laatsten tjjd het gevolg zijn van den oorlog in OostAzië. Nagaande wat de troeping en de plicht onzer Regeering in deze is, betoogde spreker dat de internationale rechtspraak hét militairisme moet vervangen. Spreker drong nog aan op een deugdelijke, niet alleen technische, maar ook politieke voorbereiding van de eerstvolgende Vredesconferentie, op de noodzakelijkheid waarvan reeds tijdens de jongste conferentie door Staatsraad Asser gewezen is. De heer VAN NISPEN sloot zich bij vorige —- \.,:a
wraakte de onrustwekkende geheimzinnigheid, waarmede deze Minister zich steeds omringt ten opzichte van verschillende aangelegenheden, b.v. de scheepvaarttollen op den Rijn, de instructies aan onze gedelegeerden ter Vredesconferentie, ez. De heer VAN GIJN drong er nogmaals krachtig op aan dat onze consulaire ambtenaren tijdig de in het buitenland gevestigde Nederlanders waarschuwen, wanneer zij dreigen hun Nederlanderschap te verliezen. De heer PIERSON wees op eenige belangrijke resultaten van de gehouden Vredesconferentie waarvan wel de gewichtigste is de toestandkoming van het internationale prijzenhof. Wat betreft Nederland’s neutraliteitsverklaringen achtte hij dat daardoor slechts een valsche zekerheid zou gegeven worden. Hij verwachtte veel meer van aibitrageverdragen. Uitvoerig verdedigde spreker het beleid aan ons Departement van Buitenlandsche Zaken tegenover de heden vernomen critiek. Men vegete niet, dat de buitenlandsche politiek van een klein land al heel gemakkelijk tot critiek aanleiding geeft. Tegenover den heer Van Bylandt, die meende dat Nederland ter Vredesconferentie het initiatie! had moeten nemen voor een voorstel betreffende de onschendbaarheid van den particulieren eigendom ter zee, meende spreker dat dit initiatief onverstandig ware geweest. Dit moest van een groote mogendheid, niet van een kleinen staat uitgaan. De heer SCHAPER beval den Minister aan krachtig bij Düitschland op te treden inzake dr. Pannekoek, die door de Duitsche regeering aanzegging heeft ontvangen zyn lessen in economie te straken op straffe van uitzetting. De heer SCHOKKING sloot zich aan bij de bestrijders van het beleid bij onze buitenlandsche politiek. Hij drong ook aan op eindelijke definitie regeling van het consulaatwezen in Zuid Afrika, met behoud van Kaapstad als zetel voor den consul generaal en vroeg maatregelen om telkens opduikende, onjuiste berichten over ons land in de buitenlandsche pers te weerleggen van Regeeringswege. De heer VAN KOL verklaarde niet te zijn teleurgesteld over de resultaten der Vredesconferentie. daar bij de sociaal-democraten de verwachtingen niet hoog gespannen waren, en z. i. hebben de verschillende Nederlandsche gedelegeerden met talent en bekwaamheid getracht te verkrijgen wat te verkrijgen was. Toch betreurde hij dat Nederland geen initiatief heefi genomen in de gewichtige, alles over- ; heerschende quaestie van beperking der militaire lasten. Als ons kleine land dat initiatief . genomen had, zou de poging met meer succes ] bekroond zyn geworden dan Engeland, als . groote mogendheid, thans heeft ondervonden. ( Met hooge instemming heeft spreker het . tot stand komen van Prijzenhof begroet. ( Spreker critiseerde de sflauwe houding» onzer regeering in zake den bouw van het Vredespaleis. De sociaal democraten zijn warme voorstanders van den vrede, zij bewijzen zulks in alle landen. De houding der gedelegeerden ter Conferentie tegenover de gezanten van Korea had Nederland ,tot protest aanleiding moeten geven. De heer DE BEAUFORT dankt de sprekers die hulde hebben gebracht aan het kabinet, waar- 1 in spr. zitting had, dat ten opzichte der vredes- ‘ conferentie te strijden had tegen de anti-revolutionairen. ( De kwestie van het Carnegie-comité gaat 1 eigenlijk de Kamer niet aan, maar het heeft ' ook geen spot verdient. De heer Carnegie is 1 er zeer mee in genomen. I Spr. verdedigde ’s Ministers houding in zake \ het garantie-tractaat met Japan. Neutraal- ‘ verklaring zou hij een ramp voor ons land achten. Het systeem om de kamer alles ‘ de buitenlandsche zaken betreffend vooruit . mee te Jeeien — zy het in comité-generaal— 1 acht spr. verkeerd. Het tegenspreken door de regeering van onjuiste persberichten kan wel eens welkom zijn, maar hier moet elk geval op zich zelf beschouwd worden. De MINISTER VAN BUITENLANDSCHE ZAKEN sluit zica van harte aan by de waardeerende woorden tot den heer Borgesius gericht. Spr. brengt hun die hem steunden dank. Bewijzen dat spr. angstvallig is, zijn eigenlijk niet aangevoerd. Dat de 2de Conferentie resultaat gehad heeft blijkt wel uit de wijze waarop zy hier door sprekers in alle partyen in besproken. De Hollandsche gedelegeerden hebben zooveel initiatief getoont als hun positie meegebracht, dit is trouwens geen kwestie van beleid maar van politiek inzicht. Zoo men achter een voorstel geen kracht kan zetten, is 't niet wijs het te doen. De Minister acht nadat het volle licht op de houding der gedelegeerden gevallen is, mededeeling van derzelve instructie van geen belang. Terzake van het garantie-verdrag met Japan is de minister het volkomen eens met mr. De Beaufort. Bij de kwestie Korea heeft Nederland geen belang. Een algemeen arbitrage-verdrag zou spr. zeer wenschelijk achten, voornamelijk wijl dan de bijzondere overeenkomsten geen kans loopen met een eventueel algemeen verdrag te strijden. Hoe weet men dat de regeermg hier werkeloos gebleven is ? Een consul te Konstantinopel, desnoods buiten het corps diplomaten uit te kiezen zal worden benoemd, te Cairo kunnen wy het wel met een diplomatiek agent wel af. De vereeniging van kamerlidmaatschap en het ambt van gezant moet niet per se verwerpelijk worden geacht. Ieder geval wordt op zichzelf beschouwd. Van beperking der bewapening verwacht de Minister nog niet veel. Zijn standpunt tegenover de Rijntollen heeft spr. reeds het vorige jaar duidelijk uiteengezet. Hij wenscht een afwachtende houding aan te nemen. Tegqn een voorschrift aan de consuls om Nederlanders te waarschuwen dat zij moeten verklaren Nederlander te willen blijven, bestaan vele practische bezwaren. Het dementeeren van vreemde berichten is niet doelmatig. Vergunt men eens een bericht tegen te spreken, dan zegt iedereen: O, het is
zool Een informatie bureau voor landverhuizers gaat veeleer den Minister van Landbouw aan. Na enkele replieken weid het algemeen debat gesloten. Bij de artikelsgewijze behandeling bestreed de heer Van Asch van Wijck de ondergang met de organisatie van het ambtenaarskorps van Buitenlandsche Zaken, van de betrekking van chef van ’s Ministers Kabinet. Vooral laakte hij dat met het vrijgekomen tractement een soort van »potverdeeling« heeft plaats gehad onder de overige ambtenaren. Spr. maakte nog eenige opmerkingen over de boottocht door de regeering aan de Vredesconferentie aangeboden. De heer DE BEAUFORT bepleitte aanstelling van een ambtenaar van beproefde diplo matieke ervaring aan het departement, nuttig vooral wanneer ministers optreden die niet, zooals de tegenwoordige staatsman, uit het diplomatieke korps zijn voortgekomen. De MINISTER ontkende dat hij de Kamer zand in de oogen heeft willen strooien met de verdeeling van het vrijgekomen geld van de betrekking van kabinetchef. Er waren referendarissen die geruimen tijd op salarisverhooging wachtten en dezen heeft hij uit het vrijgevallen honorarium verhooging toegekend. De Minister vindt het verkeerd aan het Departement iemand aan te stellen met een overwegende positie als de heer De Beaufort wenscht: buitendien heeft de Minister alle ervaren diplomaten in het buitenland noodig. De heer DOLK de Regeering dank zeggende voor de regeling, dat voortaau commiezen en adjunct-commiezen in de periodieken traktementsverhooging zullen worden begrepen, een maatregel die voor alle overige Departementen zal gelden, gaf de Regeering in overweging am aan ambtenaren, die Liet verhoogd worden, Je motieven daarvoor kenbaar te maken. De heer LOHMAN oordeelde dat de bovenbedoelde maatregel betreffende de commiezen anz. niet bij gewijzigde begrooting, doch bij afzonderlijk wetsontwerp behoorde geregeld te worden. Niet de Minister van Buitenlandsche Zaken Joch de MINISTER van FINANCIËN beantwoordde de sprekers op dit punt (omdat het lier een regeling vooralle departementen geldt). Hij geloofde, dat het niet bepaald noodig is, leze zaak bij afzonderlijk ontwerp te regelen, laar zij reeds in 1903 door de Kamer in beginsel s beslist. De heer: LOHMAN stelde voor, om de zaak n een afzonderlijk ontwerp te belichamen. De MINISTER neemt het amendement over, vaarna de heer TER LAAN, die vooraf betoogd ïad, dat ’t wel noodig is de zaak bij een af;onderlijke wet te regelen, een tegen-amenlement indiende, om de zaak op de begrooting if te doen. Over dit laatste amendement werd Ie stemming aangehouden, wegens onvoltaligheid der Kamer. Heden voortzetting.
"Staten-Generaal.". "Bredasche courant". Breda, 1907/11/20 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 01-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327129:mpeg21:p00001
xustonsche roman uit den tija van ue verwoesting van Jeruzalem. Dooa Dr. A. HALBERSTADT. 66 Maar Simon Gamliëlszoon trad op den arm van JochaDan steunende naar Johannes van Gischala toe, die sprakeloos dit woeste, verschrikkelijke tooneel had aangezien, en zijn hand nemende zeide hij met doffe nauw hoorbare stem: »Ga mee, mijn vriend, laten wij ons redden. Gods genade is van dit volk geweken!” De aanblik op den edelen door alle aanwezigen om zijn vroomheid en goedheid evenzeer beminden grijsaard miste ook nu zijn uitwerking niet. De zwaarden werden weer in de schede gestoken en de gemoederen werden rustiger. Maar het ontging Johannes niet dat die rust slechts schijnbaar was en het onweer met groote kracht zou losbreken; over de geheele stad lag een gespannen atmosfeer en de lucht scheen bezwangerd. Men wachtte op de eerste hevige bliksemstralen, die uit de zware donkere wolken aan het uitspansel zouden doorbreken. In die gemoedsstemming ging hij met den grijzen Simon mee, nadat deze de zitting van het Sjnhedrion had opgeheven, en begaf hij zich naar het paleis de Grapte in de Akra, dat hem de oude vriend tot verblijf had aangewezen. Zelfs de talrijke bewijzen van liefde en eerbied, welke hem van alle kanten op weg gegeven werden, brachten geen verandering in zijn stemming te weeg. Het was hier, evenals in Galilaea. Overal heerschte het verschrikkelijke spook der tweedracht, dat het begin van den ondergang in zich droeg, indien er niet onmiddellijk verandering kwam in den toestand.
onafzienbare volksmenigte opgewacht, die daarheei gelokt was door het zien der Galilaëische soldatei ® van Johannes. Toen al die gebruinde gespierdi mannen bij de nadering van hun aanvoerder eei jubelkreet lieten hooren, plantte zich de geestdrif ook op het overige volk over. »Heil Johannes van Gischala, den tegenstandei van Joseph Matthiaszoon, den doodsvijand var Rome! Heil den man, die ons tot overwinning q zal leiden en tot redding van het vaderland!” a Simon Gamliëlszoon toonde een droevigen glim e lach. »Het volk heeft veel met u op, Johannes e Misschien verlost uw komst ons van die onzalig! n tweedracht; misschien gelukt het u de onverzoem o lijken tot elkaar te brengen. Het ware een schoont daad, schooner dan tien overwinningen op Rome o eene daad, die u zelfs uw beste vriend Simon nog n op zijo sterfbed zou benijden.” e «Zoudt gij dat zelf niet kunnen doen?” vroeg n hem Johannes. g Simon schudde treurig zijn hoofd; zijn gelaat is waaruit lijdzaamheid en toegevendheid te lezet ; waren, werd bewolkt en drukte het bange voorgevoe :r uit, dat zijn ziel innam. p «Voor een zoo gevaarlijk werk zijn er jongen •e krachten en een voor niets terugdeinzende moei ■- noodig, welke ik niet heb. Reeds kost het mi n moeite genoeg om de tegenstanders van elkaa st verwijderd te houden. Ik zie het maar al te duidelijk ir de tegenwoordige staat van zaken is onhoudbaar e vroeg of laat zal die schijnbare rust een eindi e nemen en zal een bloedige omwenteling plaat e grijpen. En dan...” n Johannes zag hem met vurige oogen aan. »Ei ,s in dien tusschentijd,” riep hij toornig, «gaat dag it aan dag verloren, zonder dat iets tegen dei n boitenlandschen vijand verricht wordt. Wee der t mannen, die van dit verzuim de schuld dragen !. Op hun geweten komt Israëls ondergang neer. Hoi
eerder dus de dag der beslissing in die inwendige twisten nadert, des te beter voor het algemeen. Wie ook in dezen twist van burger tegen burger overwinnaar blijft, het voordeel er van zal zijn, dat de vijand een eensgezind, onverdeeld volk onder de wapenen vindt, wanneer hij het waagt zijn stoute hand naar het heiligdom uit te strekken I” Simon Gamliëlszoon zag hem eenigszins verwonderd aan. «Meent gij dat in ernst, Johannes? Is het u werkelijk onveischillig, wie aan het hoofd van den Staat komt, Sadducasër, Pharisaeër of Zeloot?” Johannes zag zijn grooten vriend, die hem met groote oogen aankeek, flink in het gezicht. «Vraagt de drenkeling of de hand, die hem tracht te redden, schoon is? Aan welken kant ik mij scharen zal, weet ik nog niet! Nog is mij dit alles te nieuw om er mij goed in thuis te denken; het is mij te machtig. Maar dat kan ik u nu reeds zeggen, ik zal mijn plaats kiezen daar, waar de vaderlandsliefde het grootst zal zijn. Zij alleen verleent werkelijk kracht en zij alleen kan de zege op onzen kant brengen.” Kalm liet de voorzitter van het Sjnhedrion zijn hoofd neerhangen. «Dan vrees ik..,” sprak hij binnensmonds. «Wat dan ?” De ander voltooide den zin niet, maar zeide. »Ach, waartoe zullen wij ons reeds het eerste uur van ons wederzien na zoo lange scheiding vergallen ? Spoedig genoeg zult gij begrijpen, waarom ik de toekomst zoo treurig inzie 1” Zij waren aan het paleis van de Grapte gekomen. «Maar,” riep Johannes van Gischala, verschrikt bij de beschouwing van het gebouw uit, «het is eer een burg dan een paleis, mijn vriend, moet ik hier mijn intrek nemen?” Wederom kwam een treurige glimlach om den mond van Simon Gamliëlszoon. «Ik hoop dat mijn vermoedens niet uitkomen.
Maar gij, Johannes, zult er mij, misschien eenmaal dankbaar voor zijn, dat ik naar mijn vermogen i voor uw veiligheid zorg droeg. Komaan, laat ik i u in de koele, beschaduwde vertrekken van het huis breDgen. De lucht hierbuiten is zoo buiten i gewoon drukkend 1” De twintig feestdagen in Caesarea, welke Ves- ; pasianus zich en zijn troepen gegund had, waren i in een roes omgegaan. Voor Titus waren zij i omgevingen, voor Berenice omgekropen. Geen gastmaal, geen spelen, geen dierengevecht boezemden haar eenig belang in, evenmin de aanhoudende bewijzen van liefde van den man, die in stilte met haar gehuwd was! Want men hield het nog diep geheim voor Vespasianus. De tijd was nog niet gekomen om er openbaarheid aan te geven. Berenice was voor haar vrienden niet meer te herkennen, zoo geheel was zij veranderd. Het zingenot van de dochter van Herodes, de drang naar vroomheid der Judaeïsche, de behoefte aan liefde bij de vrouw waren verdwenen. Koel en afgemeten zag zij op haar omgeving neer, op allen, die om haar gunsten bedelden, en het bleef geen geheim, dat Titus, de invloedrijke zoon van den opperbevelhebber, haar raadgevingen boven die van alle anderen stelde, en dat Vespasianus zelfs zijn plannen aan haar scherpzinnig, verstandig oordeel onderwierp. Terecht; want indien ooit een man door een vrouw groote daden verricht heeft, dan was dat met Titus het geval. In zijn belang zond zij verspieders door het gansche land, bezoldigde zij spionnen en verraders in Jeruzalem, die haar ook van de geringste gebeurtenissen en handelingen in Judaea op de hoogte hielden; zij bewerkte in stilte de deelneming en des noodig de hulp der haar verwante Aziatische Vorsten; haar schatten vloeiden in de open handen der veile senatoren in Rome, der Aegyptische en Syrische Stadhouders en soldaten; zijnentwege nam zij door haar glim-
sprekers aan in critiek; op s Ministers neieiu en lach de hoogere en lagere bevelhebbers in, zon zij eiken dag op nieuwe feesten om alle mannen van eenige beteekenis op zijn hand te krijgen en te houden. Meer kon zelfs een vrouw niet doen, die aan haar man met hart en ziel verknocht was. Toch vroeg zij zich in haar eenzaamheid meermalen af of zij hem beminde en lachte dan dikwijls zichzelf uit. Liefde bestond voor haar niet meer; de tijd van liefhebben was voorbij. Thans dreef een andere, heimelijke hartstocht haar, die haar bij nacht noch dag rust liet. Zij wilde met Titus zich zelf verheffen, zoo hoog een mensch slechts komen kon. Thans beheerschte haar een niets ontziende heersehzucht, zij wenschte de eerste op aarde te zijn, allen voor haar voeten te zien knielen. Misschien om allen met een oogwenk te kunnen vernietigen; daarom liet zij zich zonder tegenstand door Tiius omhelzen; zij omarmde niet den man, maar de personificatie van haar doel, den afgod harer eerzucht. De haat tegen de Romeinen, die haar eens doortintelde, was verdwenen, vergeten het zalige genot der liefde voor den doode van Beth-Eden, uitgewischt het gebeurde op den Karmel en bij de bron van de Jordaan, geen spoor was meer over van vaderland en God. In haar hart was een dorre woestenij, onder den giftigen adem van den Westewind verzand en verdord door de verzengende stralen der zon, welke heersehzucht genoemd wordt. Boven dit alles stond nog de duivel der wereldverachting. Zij verachtte haar echtgenoot, die aan haar schoonheid verslaafd was, den grooten veldheer, die machteloos was, wanneer hem het goud in haar hand tegenschitterde. (Wordt vervolgd.)
"BERENICE.". "Bredasche courant". Breda, 1907/11/20 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 01-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327129:mpeg21:p00001