Radio Berlijn meldt, dat 't Sowjetgerechtshof te Berlijn, hetwelk de zestien SS-bewakers van het concentratiekamp Sachsenhausen berecht, veertien der beklaagden tot levenslange dwangarbeid heeft veroordeeld. De andere twee beklaagden werden veroordeeld tot vijftien jaar dwangarbeid. «n het kamp zouden 100.000 gevangenen om het leven zijn gekomen. De Sowjet-aanklager verwees bij het eisen der straffen naar het jongste decreet, waarbij de doodstraf in de Sowj et-Unie werd afgeschaft.
Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant
- 01-11-1947
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrechtelijk beschermd. Op dit object rust auteursrecht.
- Krantentitel
- Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant
- Datum
- 01-11-1947
- Editie
- Dag
- Uitgever
- Van der Loeff
- Plaats van uitgave
- Enschede
- PPN
- 398831971
- Verschijningsperiode
- 1946-1947
- Periode gedigitaliseerd
- 14 september 1946-31 december 1947
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Stadsarchief Enschede
- Nummer
- 241
- Jaargang
- 76
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
Uitspraak proces Sachsenhausen
STAN LAUREL EN OLIVER HARDY
STAN LAUREL EN OLIVER HARDY arriveerden na een bezoek aan Kopenhagen in Parijs. Het uitladen van de bagage gaat natuurlijk op de manier zoals wij dat van deze komieken gewend zijn.
De buurtschappen rondom Delden Het uit twee markedelen bestaand Oele behoorde vroeger tot Ambt-Delden.
De laatste buurtschap in de reeks rond Delden is Oele, dat vroeger wel bij Delden behoorde, doch thans geheel in de gemeente Hengelo is opgenomen. Deze verandering vond haar oorzaak in het feit, dat Hengelo vroeger van weinig of geen betekenis was, terwijl daarentegen Delden een der voornaamste steden in Twente was. Reeds in het begin van 1300 wordt de naam Oele. of zoals zeer stellig de oorspronkelijke naam luidde: Odele genoemd. Ook hier bevond zich een hoofdhof het z.g.n. Odelink. Deze naam vindt men nog terug in „Olink", de boerderij thans bewoond door den heer Scholten aan de Haaksbergerweg. Oele was verdeeld in twee marken, het ene gedeelte behoorde tot de Wooldermarke, terwijl het andere stond onder de Grote Boermarke van Delden. De grens liep ongeveer van Het Genseler, de Oelerbeek volgende tot de Beider. Uit deze scheiding valt Iook te verklaren, dat ongeveer langs deze grens de inwoners van Oele thans nog kerkelijk of bij Hengelo of bij Deldèn behoren. Op kerkelijk terrein worden de oude gewoonten vaak langer en strenger doorgevoerd dan op burgerlijk gebied. DE WATERMOLEN. Een der meest bekende plekjes In Oele is wel dat bii de watermolen, al is het daar als 't zomers warm is, nu niet bepaald een verademing door dé stank die uit 't vieze water opkomt. Vroeger was dit water ruk aan vis, doch sedert het afvalwater met verfstoffen uit de textielfabrieken werd vervuild is het met de vis gedaan. Tegenóver de plaats waar thans de
watermolen staat stond in 't grijs verleden, een kasteel „de Oldemeule". De weg langs deze grond herinnert nog aan dit groots verleden Omstreeks 1300 was dit het rechtsgebied der graven van Bentheim. In 1334 werd het vermoedelijk uit Riissen afkomstige geslacht Van Beverförde beleend met „de Oldemeule" en de erven de Vöcker en Nijhuis Het eerstgenoemde erf bestaat nóg en wordt thans bewoond door den heer B. ter Bekke. Het erve Nijhuis is door de komst van het Twentekanaal grotendeels opgeheven. Ook de woning, tot die ti,jd (omstreeks 1932) het enige „lösse hoes" in Oele verdween. Het blijkt dat de oude kastelen vroeger bijna alle een molen in hun bezit hadden voor het malen van het koren of het pletten van het raapzaad voor de winning van de raapolie. Hachmölle Bentelo — de Oliemolen jn Azelo en de watermolen in Oele. De strijd tussen de adeliike huizen was vroeger vaak hevig. Daar Twickel lèter opkwam dan de Oldemeule, zagen de bezitters in Oele in den beginne laag neer op het geslacht van Twikkelo. Zii telden* het niet voor vol. Het geslacht van Twikkelo wist zich echter te handhaven en zijn invloed steeg voortdurend, terwijl het geslacht Van Beverförde door verschillende verwikkelingen zienderogen achteruit ging. De bisschoppen van Utrecht waren in Twente in het bezit van verscheidene domeingoederen. Deze waren in hoven verenigd. De meyers van die hoven die vaak hofmeyer genoemd werden, vervulden de taak van rentmeesters. Met de wereldlijke macht verloren de bisschoppen ook hun bezittingen in Twente, doch de meyers bleven
hun naam behouden en zo komt het, dat ook in Oele, zoals in de meeste buurtschappen: de Meyer nog een bekende naam ls. De buurtschap Oele heeft een schoonheid, die kan evenaren met de mooiste in de omgeving Tussen uitgestrekte bossen ontwaar*; men de boerderijen met de zwart-witte vensterluiken het kenteken van het eigendom van Twickel. Practisch elke boerderij draagt een naam Vaak heeft deze naam met de hedendaagse bewoner niets uit te staan, en weten de bewoners de herkomst niet. DE DIKKE BOOM. Eertijds was „De dikke boom" in Oele een der vaste punten die door toeristen werd bezocht, doch sinds de beruchte storm van 1925 staat als een stille getuige van een groots verleden alleen de stam nog. door de eigenaar zo goed mogelijk beschermd tegen verwering. Dit wonder der natuur heeft een omtrek van 7.15 Meter en moet volgens deskundigen ruim 1000 jaren oud zijn. Aangenomen wordt dat deze boom met de bultige eik aan de Hengelosestraat een deel heeft uitgemaakt van een groot aaneengesloten bos. Er zijn buurtschappen die zich enigszins zelf kunnen „b:.dienen" waar een bakker, een kruidenier en een smederij gevestigd is. doch hoewel Oele in de loop der jaren „gemoderniseerd" is toch zijn de bewoners aangewezen op de omliggende plaatsen, waarvan, vooral de laatste
jaren Hengelo de voornaamste rol speelt, temeer daar het Twentekanaal voor het vervoeren der producten in verband met het nog niet hersteld zijn der brug, een obstakel vormt om zich te wenden naar Delden Vlak ten Noorden van Oele strekt zich „de Mors" uit met de Leefriet gebieden die voorheen onvruchtbaar waren, doch door het in cultuur brengen thans tot grotendeels vruchtbare grond herschapen zijn. Juist over de spoorlijn Delden— Hengelo nabij de Nieuweweg strekt zich de Greyskamp uit. Hier stond in vroeger dagen het erve Greshof. dat in 1446 door de Bisschop van Munster beleend werd. De erve is reeds lang verdwenen, doch de naam, al is die door het gebruik verbasterd, bleef bestaan.
DE WATERMOLEN TE OELE.
ALS ONZE TROEPEN UIT INDIE DEMOBILISEREN Belangrijke taak voor het thuisfront
(Speciale Reportage). Het probleem van de demobilisatie onzer troepen in Indië raakt het Nederlandse volk in al zijn geledingen. Enkele optimisten ontkennen eenvoudig het bestaan van een dergelijk probleem en op de Donderdag te 'Utrecht gehouden „Demobilisatie-studiedag" van de Nat. Fed. voor de Volksgezondheid vonden zij in ds. Sillevis Smit een woordvoerder van formaat. Maar in het klankbord van de verder gevoerde besprekingen werd het dra duidelijk dat men de optimistische beschouwing van den hoofd-vlootpredikant waardeerde zonder het er nochtans mee eens te kunnen zijn.
„Geef hun werk en een tehuis", zei ds. Sillevis Smit, „en voor de rest zullen ze zelf wel zorgen. Als er een probleem is dan zijn wij het! Holland zal rijker worden met deze mannen uit Indië, die zich daar zo .prachtig hebben gedragen. Zij zullen de mensen leren over hun dijkjes heen te zien....!" Het is opvallend dat, wat dit laatste betreft, aalmoezenier L. A. M. Goossens zo ongeveer hetzelfde heeft betoogd, al ziet hij de situatie zelf in een veel minder gunstig licht aan ds. Sillevis Smit. ,.De vrijwilligers die indertijd naar Indie zijn gegaan, zo zei hij, zijn dynamisch vol dadendrang en belust op avonturen: gesneden uit het harde knoestige hout, waaruit de helden en waaghalzen onzer historie gevormd werden! Zij haten het compromis en al het ambtelijke en zijn gewend om knopen door te hakken. Zij lopen niet lang van het kastje naar de muur en zullen gauw eigen rechter spelen. In ons eigen belang zou het beter zijn dat ons volk naar hen toegroeide dan omgekeerd... Het zijn wat ruige en wild uitgeschoten planten, die echter een zorgzame behandeling eisen en af en toe het snoeimes: om edeler te worden en edeler te maken!" In zijn conclusie ging aalmoezenier Goossens echter verder dan ds Sillevis Smit. Want hij.
en bijkans al die anderen, die op deze. door Prins Bemard en vele militaire en burgerlijke autoriteiten bijgewoonde. studiedag het woord heooen gevoerd, achhtten het gevaar niet denkbeeldig dat die soldatenmentaliteit tot grote moeilijkheden kan leiden bij de inschakeling in de burgermaatschappij. Een zekere mate van nuchterheid in hen tenslotte gelukkig met vreemd gebleven. Uit twee batal.lons van 120Ö man gaven 500 de wens te kennen om terug te keren tot hun oude beroep (zij het dan na herscholing) terwijl een honderdtal verzocht om bij de politie of de grenscommiezeb geplaatst te worden, een vak dus waarin aanpassing voor hen vrij gemakkelijk moet vallen! De strijd om de dagelijkse boterham ontwend. Terwijl het eerste contingent in December kan worden verwacht en volgens kolonel Goedewagen wel vast staat, dat er heel wat minder in tndië zullen blijven dan aanvankeiiiü was voorspeld, is onmogelijk te zeggen hoeveel soldaten er het komende 'aai zullen demobiliseren. Het kunnen er vijftig-, het kunnen er ook zestigduizend zijn. Hen binnen redelijke termijn terug te brengen in het bedrijfsleven is verre van eenvoudig. Twee jaar lang hebben deze mannen niet de strijd gekend om de dagelijkse boterham! Zij zijn minder sober geworden, harder in hun doen en laten, zijn ten dele het werken ontwend. Ongetwijfeld zijn dit kerels woor wie wij respect moeten hebben. Maar dr. Barnhoorn wees er op. dat het te hopen is, dat zi.i zelf van dat respect geen al te hoge verwachtingen koesteren! Het leven kan nu eenmaal hard z«n Er zal gevlagd worden als zij komen en er zal vreugde zijn, maar wij weten hoe gauw daar een einde aan komt. En een tijd van moeizaam worstelen zal dan aanbreken voor menigeen, die bij zijn jarenlang verblijf or \der de tropenzon allerminst ge- j schikt is gemaakt om zijn gewone | plaatsje in het gezapige burgermanslpventje weer in te nemen. Het zal de taak zijn van het Nederlandse volk om daarbij de behulpzame hand te bieden. Een slecht gedemobiliseerd leger is een zieke plek in het maatschappelijke leven: op godsdienstig en zedelijk, maar ook op politiek gebied! Er is geen twijfel aan of velen zullen zich straks onwennig voelen in de eigen omgeving (stad, dorp of gezin). die zij zich door de jaren heen geïdealiseerd hebben voorgesteld. Zij zullen zich moeten aanpassen aan de gebruikelijke orde van het maatschap pelijk bestaan, aan het voor hen vreemde werk en aan het arbeidstempo. Van ons volk in al zijn schakeringen vraagt dat een zekere mate van toegevendheid en volledig begrip voor de moeilijkheden van hen, die uit een vrij gestabiliseerd bestaansverband in m een voor hen merendeels vreemde omgeving worden overgebracht. De waardering voor het werk en de houding van onze vrijwilligers in InJ e dat wij alles volledig en met algehele overgave voorbereiden.
OVER LITTERATUUR NIEUWE REEKS VI
door W. L. M. E. van Leeuwen.
Een boeiende roman. J. W. Hofstra: ,Een sterke vrouw, wie zal haar vinden?" (Leopold's Uitg. Maatschappij, Den Haag, 1947) Er worden niet zo heel veel boeiende romans geschreven in Nederland, en wanneer dit dus eens gebeurt, is het goed er de volle aandacht aan te fchenken. Welnu, men kan ongetwijfeld heel wat aanmerken op dit nieuwe boek van J. W. Hofstra: „Een sterke vrouw, wie zal haar vinden?", maar één ding kan men toch beginnen met te constateren: deze auteur kan vertellen en componeren en zijn stijl heeft wat men het best kan aanduiden met vaart. Het is vooral in de scènes, die rechtstreeks te maken hebben met het eigenlijke milieu van dit verhaal: de wereld van de opera, dat dit verteltalent opvalt. Men voelt zich een ogenblik meegenomen achter de coulissen in de kleedkamers, bij ue regisseur en al die anderen die mede moeten werken om een grote voorstelling te doen slagen; belletjes finkelen, lichten flitsen aan en uit, e r wordt „gehaald" en het is of de ouverftire hoorbaar wordt. Ik leg allereerst de nadruk op uit feit. omdat
Hofstra recht heeft op die lof. Want al te veel hebben Nederlandse prozaïsten de gewoonte gehad, en dat hebben ze vaak nog, detaillering te geven, waar we enkele snelle lijnen vragen. Bij het lezen van deze roman krijgt meri ook het gevoel, dat Hofstra bijzonder goed thuis moet zijn in deze wereld van muziek en zang. van costuums en decors, van schijnwerpers en hersen, coulissen en alle andere requisieten. Juist omdat hij al deze kennis paraat heeft en omdat hem die wereld lief is, daardoor kan hij de gedeelten in zijn boek. die daarmee verband houden „uit zijn mouw schudden": ik vermoed, dat hij deze fragmenten in een razend tempo geschreven heeft. Vaart in zijn stijl, durf in de compositie geen vrees voor gevoelige scènes: ziedaar de deugden van zijn talent. Over de gevaren van deze goede kwaliteiten zal dadeliik nog iets gezegd worden. Bezien we thans eerst net probleem van dit boek. Brenda Blieck. de hoofdfiguur, opera-diva, is „de sterke vrouw", waar al het andere in dit verhaal omheen gegroepeerd is. Haar grote succes als zangeres in die wereld van „s p e 1" kan haar toch niet het leed verzoeten, dat zij in het leven ondervindt. Maar anderzijds weet zii dat haar
kunst, haar zang, het offer van haar persoonlijk leven eist. Het is de oude kwestie: de strijd tussen leven en kunst. En als tegenhanger van Brenda s keuze, wordt ons Tempe gegeven, het jonge meisje, dat haar leerling wordt, een uiterst verrassend debuut brengt, maar onmiddellijk weer haar kunstenaarsloopbaan opgeeft voor de liefde die zij opvat voor de pianistdirigent, die óók Brenda zeei bewondert en door deze laatste ook diep bemind wordt. Het wordt — na veel vroeger leed — de laatste, grootste schok in Brenda's leven. Zij wankelt maar bezwijkt niet. Want zij weet. dat het offer gebracht moet worden. Maar daarmee verwerkelijkt zich aan haar het woord: „De mens moet sterven, wil de kunstenaar leven" — een dichterwoord, dat zelden in al zijn diepte werd begrepen. Het is immers niet alleen zo, dat de mens zijn eigen persoonlijke verlangens moét opgeven, om zich geheel te kunnen wijden, met alle kracht en al zijn tijd, aan de kunst die hij koor (óf: de kunst die hem koos!), maar het is een veel ernstiger appei pas wanneer het mensenhart gekneusd en doorstoken is groeit zijn kunst tot volle diepte, waarde, ernst Dan pas houdt de kunst op het surrogaat van zijn leven te zijn, en wordt zij z ij n leven zelf. Pas wanneer Brenda door de zwartste diepten van het zielsverdriet is heengegaan, wanneer haar hart ook zijn laatste heftige verlangen heeft moeten offeren wanneer haar zinnen weggebrand schijnen in een laatste en felste opleven van haar vrouwelijk verlangen
— pas dan is zij klaar voor het hoogste wat zij geven kan. hst lied. Dan zal zij haar vrienden eindeiiik brengen wat zii altijd van naar hoopten te ontvangen: zij zal liederenzangeres worden, en niet meer (alleen) opera-diva. Het spel van de opera werd tot ernst in leven en zang: want deze vrouw was .een sterke vrouw". Dit is de centrale idee van deze roman. Het heeft geen zin over de overige personen veel te zeggen. Temeer waar .wii hier de gevaren van Hofstra's talent naderen. De vaart namelijk, die zo beian«riik is bij de tekening der scènes is minder doeltreffend bii de tekening der personen. Wel komt Brenda goed naar voren uit de levendige omgeving waarin zij verkeert, maar ae overige figuren blijven uitermate vaag Zij worden even genoemd, een enkele uiterlijke trek vermeld, eigenschappen worden hun toegedicht, waarvan wii echter maar geloven moeten, da + ze die bezitten. Typisch voorbeeld: Tempe, het meisje. Eigenlijk is er geen enkele reden oir aan te nemen, dat dit meisje iets biizonders heeft of eigenschappen bezit die haar snelle carrière en haar, ook onmiddellijk beantwoorde liefde voor Christiaan aanvaardbaar maken. En vooral de schimmige mannenfiguren op de achtergrond zeggen de lezer niets. Zelfs moet men telkens in het boek terugbladeren, om te kijken, wie dat ook weer is". Toch wil Hofstra ze een zekere rol laten vervullen t.a • Brenda, hetzij als „oude vriend" (c.q minnaar).
hetzij als nieuwe aanbidder, hetzij als de man die (traditioneel motief!) het met kan verdragen, dat degene die h ii liefheeft zo openlijk aan iedereen in haar kunst het hart uitstort (al is het dan wellicht in schijn). En toch kan Hofstra het veel beter, als hij er zich toezet: ik denk aan het bezoek van Brenda aan haar oude lerares wat werkelijk goed is, ofschoon toch ook niet geheel vrij van conventionele situatie-tekening. Hofstra heeft iets willer. geven, dat afweek van de psycho-analvtische verhalen van de laatste tijd Er is beweging, verplaatsing van milieu zowel locaal als sociaal; er flitsen enkele liefdesgeschiedenissen snel en haast simultaan langs de verbeelding van de lezer: er is een besneeuwde stad, een eenzaam boerderijtje, een afgelegen landhuis: ei is een toneelzaal, en loges zowel als orkestbak zien we even: er zijn repetitiekamers en er ls nog meer. Er zijn heel wat personen, verschillend al weer van milieu en aard, aristocratisch en meer burgerlijk, sterken en zwakjjen veriatenen en gelukkigen. Maar waar dit alles zich moet afspelen binnen ongeveer 250 pagina's is het niet verwonderlijk dat het boek aan diepte verliest, waar het aan breedte wint. Er is dimensie, er is niet steeds perspectief. Velen schuiniet in onderling verband meer gezien omdat het oogpunt te vaak wordt verlegd. Van de een ziet men alleen close-ups, de ander schuift nauwelijks even l.rngs de horizon. En — I ven langs ons heen. maar zij worden in nnrlnwlin» rrAwKnvi J W1 ArtH erft
die afstandverschillen zijn niet precies uitgebalanceerd naar de eigen waarde van elk der figuren en naar hun betrekking tot de central figuur. Andere gevaren van dit talent; een vaak te conventioneel taalgebruik; een overschriiden van de grens van waar sentiment tot tranensentimen-. taliteit: een misbruiken van personen als spreektrompet ter verduidelijking van de hangende spanningen; en er is nog meer. Al is het boek dan ook geenszins volmaakt, geen werk dus . van het eerste niveau (wat b.v. Anna Bla mori'e \7vmt TT 7 rtn \7vi nvt I) — -O TT... man's „Vrouw en Vriend", of Van Grevelingens „Het Onverbreekbaar Zegel" wel zijn), het is toch een boeiende en ernstige roman, wat a' heel veel is.
John Bülhausen.
John Bülhausen.
Nylons, een jampot, boeken.... Huwelijksgeschenken voor Elizabeth en Philip Nuttige cadeaux, weinig luxe
| (Van onzen correspondent te Londen.) Ik heb Prinses Elizabeths huwelijks geschenken mogen bekijken. Een stofzuiger, een radiotoestel, een divan, een jampot, een parapluie, een theeblad, tafellampjes, jumpers, kousen, badhanddoeken, lingerie, kan het nuchterer? Het doet ons er aan herinneren, dat ook een Prinses een gewone huisvrouw is, die zich over practische, prozaïsche dingen, evenzeer verheugen kan als wie ook. Twee zalen van het intieme, door Hendrik VIII gebouwde St. James Palace, dat vlak achter het drukke Piccadilly ligt, zijn thans herschapen in een soort warenhuis. De artikelen liggen er uitgestald op lange ta.tels of staan opgesteld langs de wanden onder de grote historische schilderstukken. Er zijn thans 450 geschenken ontvangen doch het meeste moet nog binnenkomen Het kostbaarste geschenk is een gedeeltelijk in goud uitgevoerd dertigdelig toiletstel, aangeoden door het Corps Diplomatique. Voorts is er een moderne pendule, geschonken door ex-Koning Peter van Joegoslavië. Winston Churchill zond een luxe-editie van zijn werk over de vorige oorlog, voorzien van een opdracht, waarin hij het Kroonprinselijk Paar blijvend geluk toewenst. Viscount Samuel schonk twee van zijn boeken in een prachtband. Koningin Mary gaf haar kleindochter een fraai geborduurd kamerscherm. De dichter John Masefield stuurde het manuscript van een speciaal door hem voor dit huwelijk vervaardigd gedicht, de pianiste Harriet Cohen zond een gramofoonplaat met een door haar gespeelde opname. De Aga Kahn is vertegenwoordigd met een jong veulen dat natuurlijk in zijn stal moest blijven. De regering van Queensland zei het met ananas. Niet minder dan vijfhonderd kisten werden afgezonden. Het geschenk van de Nederlandse regering, dat zoals men weet uit een kristallen drinkstel bestaat, was no° niet aangekomen. Het zal ongetwijfeld opvallen, want op het gebied van modern glaswerk of aardewerk zag men niets. Antieke voorwerpen overheersen zoals pendules, kaarsenstandaards en
schalen. Er zijn tal van sieraden, eetserviezen, karpetten, schilderijen en tekeningen en tal van boeken, doch geen bijzondere uitgaven. Nylons zijn in grote getale aanwezig, evenals hand schoenen en tafelkleedjes. Voorts zag men veel lappen stof voor de vervaardiging van kledingstukken Een alligator-handtas ontbrak evenmin. Het kleinste geschenk, niet groter dan een knoop, was een zwarte magische steen uit het Oosten, die geluk moet brengen. Er waren ook vele liefdadige gitten. zoals een zending van duizend pop- . pen,, cheques voor door de Prinses aan te wijzen instellingen en een uit- ' nodiging van Radio Lausanne voor ' vijftig Londense kinderen om een vacantie in Zwitserland door te brengen. De soberheid, waartoe deze tijden dwingen, was duidelijk weerspiegeld in de keuze der geschenken. Het meeste was enkel maar „gewoon", doch deze verzameling van over het algemeen alledaagse artikelen was ook een bewijs van de grote populariteit van het paar, omdat de gevers afkomstig zijn uit alle kringen der samenleving, die met een eenvoudig gebaar blijk wilden geven van hun aanhankelijkheid aan het Britse vorstenhuis.
MEVR. ROOSEVELT NIET NAAR BUCKINGHAM PALACE.
Mevr. Eleanor Roosevelt, de weduwe van den gestorven president der V.S., heeft de uitnodiging van de zijde der Britse koninklijke familie om het huwelijk van prinses Elizabeth bij te wonen, moeten afwijzen, daar zij — naar haar secretarie verklaarde — haar officiële plichten dient waar te nemen als lid van de Amerikaanse delegatie bij de Verenigde Naties.
MONTGOMERY werd dezer dagen
MONTGOMERY werd dezer dagen benoemd tot erelid van de Schotse mutsenmakers. Bij deze gelegenheid werd hem een echte handgeknoopte Schotse baret aangeboden.
De Leestink-leu 'n Vetèèlsel in Twèèns plat.
XXII Dat dat jungsken dat as nummer view oawer n zuil 1) hen kwam, oons Johan was. mi'j duch dat hei j zölrn a' wa snapt Vuur zoo klook zee'k ow nog wa an a'k ow de waorheid zegg n mot. Mer um dan wier op oonzen teks daal te komm'n: Johan was 't leste van 't köppelken van Dieks en Gaïdien. Er was et nusseldödd'nke 2) zoo de leu d'r dat dan wal ees oetbladdern wilt, of 't nusteköttelken. zoo-as ze dat in miene jonge daêg in 't Boeskoollaand nog zèèd n en allichte vandaêg an 'n dag nog wa'. Dat ze naa gek met um war'n dat hoow'k ow wiss' in 't geels nich te zegg'n. Dieks den leut dat zoo nich bliek'n, dat deu-r-'e nich, mer zoo nö en dan, benaamp as dat kleene aos, den kleen'n kiek-in-de weald um met ziene groote blauwe oog'n zoo lachend en toch zoo vrom, zoo liek oet an kon zeen met n paar oog'n dee um tot in 't hette too straold'n, — wi'j wa leuw'n dan kon 'e um van klaorloeter will' en plezeer wa' lèèvend opvrett'n. Jonge, jong, a'j jaorenlaank nao zon n'n stamhaolder hebt oetkekk'n en 't is ow aait mer wier mis 'gaon, leuwt mi'j dan mer da'j met ow geluk gen raod wett', benaamp nich as boer en benaamp nich as 't zon aldermerakelst leef nusseldödd'nke is as Johan d'r dootieds een was O jao, Dieks was fenaolvot rameend met um. Mer Gaidien was 't ei um zoo te zegg'n nog slimmer an too. Wat 'n will' en wat 'n plezeer: daor zol zik veduld nog 'ne lamme koo van met 'n stet tèg'n de basse houw n. En dan dee zuskes. Aölken dat was nog mer zon hèndekevol en Truu'j was ok nog nich völ wiezer. Mer de beide öldsten, Sofie en Dién, leewe tied nog too, wat vewênn n deud n ze, dat kleine aos. Wi'j wa' leuw'n, ze kreeg'n d'r mekaê mangs um bi'j n kop en dan heuw'n ze zik as aarme duwels zoodönig dat de moor d'r an te pass mos kommn' um 't spil wier tot bedaarn te krieg'n. Jao, jao, an zon tropken daor kui'j de haan nog wa' hèènnig 'n maol vol an krieg'n, leuwt dat mer a j 't nog nich wett'. Mer daorum nich: 't was 'n heel plezeerig köppelken. Aait hadd'n ze wat aanders bi'j 't hech en mangs, as 't er wat te katvech n en te sticheln en te ramèènten was, dan kon 't er hengaon, nee mer, nee mer, ow lèèvent zoo nich. Nog slimmer of 't kottersstiêken van de beên mos, wisse waor, . , . , , . „.. . __ Benaamp doo Johan luk grotter wor ' |en ongemèèrkt is 't met dat kleene ' gedoonte zoo wiedi eer a'j 't komt te wett'n zi'j oold en veslett'n, kon n'n oóln eum van mi'j vestörven mangs zegg'n en dee keal har wa' geliek dat har 'e wa'l) — ik zèè be? naamp doo Johan zölm in de beên kon komm'n, doo wi'k ow vetèll'n dat 'e zik leut gèèld'n. 't Was net of 'e wal ees heurd har van den ooin sprök: „waor boksen zeent, daoi mot rökke zwieg'n", en of 'e d'r net allééns oawer prakkezeern. Want as 't um in zien kreümken te passé kwam i en hee kon zien'ri zin nich krieg'n, ' dan heuw 'e d'r op los as n'n boer \ aleerdaagns met 'n vliêgel op 't rog| g'n-stroo: houw ij nich zoo heb i'j nich. De beiden grötsten zuskes dee ■ leut'n zik duur dat aosbalg de wet | nich stell'n, mer dee beide kleenem: ! jonge jonge, ze hadd'n d'r mennigj maol niks te völ an, an den bössel. Hee kon zoo gramstorig 3) in 'n kop wodd'n, zoo heilig en zoo onwies, da'j zoll'n zegg'n dat *e de pöst onner 't hoes hen wol loop'n. Et was 't er ow een op twee beên' dee zik wisse nich in 't vesken leut spi'j'n (um 't nö ees op zien oolderwets te zegg'n) en hee krabb'n de aske ok j wa' 't leefst op zien'n eigen kook n, i dat deu-'r-e wa'. Daor is ok nich zoo völ op in tèg'n, dat is 't er nich. Mer met ziene vegrèldheid en ziene vedrèè'jdheid in 'n kop daor maakt'n dee troffelbokse 4) 't mangs slim genoog met, da's vaste waor, en dan moss'n Dieks en Gaidien d'r mennigmaol an te passé komm'n um um met n stéwig gatmaol wier luk in de riege te krieg'n. En as 'e strips vedeend har, dan kreeg 'e 't ok, op tied en plaas' en met luk maote. De ooln moch'n zoo gek met Johan wèn as ze woll'n, as ze vünn'n dat 'e d'r wat langs mos hebb'n dan ontleup 'e dat nich. Mer dat heurt d'r zoo bi'j in de meeste hoeshollinge. En wieders was 't-'n rech plezeerig köppelken, wao'j will en moss'n hebb'n, o'j woll'n of nich. (Koomp nog meer). 1) 'n zuil = de drempel. 2) 't nusseldödd'nke *■ 't ste kind, de Benjamin. 3) gramstorig = kwaad, draaid in 't hoofd. 4) 'ne troffelbokse = een kind Afgeleid van 't werkwoord troffeln == met kleine pasjes lopen. jong* verklein