Waardoor Sinterklaas in Amerika op Kerstmis komt.
door dr. W. F. Slee.
Eskimo-hoofdman maakte van de Sint een Kerstmannetje Tiet was Mei in het jaar 1662. Een groot zeilschip (De Eenhoorn) maakte zich los van de Amsterdamse wal. Mannen, vrouwen en kinderen verdrongen zich op het dek en wuifden met bont gekleurde zakdoeken naar de achterblij venden. De reizigers stonden op het punt de grote tocht te ondernemen naar NieuwAmsterdam, een vestiging van de West-Indische Compagnie in Amerika. Bij de achterspiegel stonden Pieter en Jansje de Pauw met hun vader en moeder en zagen hoe langzaam de huizen en torens van Amsterdam uit het gezicht verdwenen. „Daar is de toren van de Sint Nicolaaskerk" wees moeder de Pauw. ,Vader", vroeg Jansje ,„komt Sint Nicolaas ook bij ons in Amerika?" „Ik weet het niet kind', zei vader, „het is een verre reis voor de bejaarde bisschop en December is niet zo'n goede tijd om de oceaan over te steken". Hij nam zijn kinderen bij de hand en het hele de Pauw-gezin begaf zich in de richting van de kajuit om kennis te maken met de overige passagiers.
Jansje en Pieter wachtten niet tevergeefs Het compagnieschip „De Eenhoorn" haa een goede reis en na kele weken kwam de Amerikaanse kust in zicht. De gedachte aan het Sint Nicolaasteest had Jansje de Pauw niet los gelaten Ze had er met Pieter en de andere kinderen aan boord over gesproken en zij waren tot het besluit gekomen om de goede bisschop eer brief te schrijven. De kapitein van de Eenhoorn had zich gaarne bereid verklaard om de brief mee terug naar Amsterdam te nemen om hem vandaag per postkoets naar Spanje te laten brengen. Op een goede dag in September stopte een postkoets voor het paleis van Sint Nicolaas in Spanje. Van de bok sprong een koetsier, die aan Zwarie Piet, die meteen naar de voordeur gelopen was, een brief overhandigde. Piet keek eens naar de poststempels en mompelde: „Nou die komt van een heel eind weg, gauw maar aan mijn meester brengen.
Sint Nicolaas was juist bezig in zijn Werkkamer met het doorlezen van de Kisten, waarop de namen van alle goede kinderen stonden, die op 6 December een geschenk zouden ontvangen. „Wat is er Piet," zei hij. „hm, Nieuw Amsterdam" bromde hij in zijn baard, toen hij de stempels zag, „dat is ook niet naast de deur" en toen las hij: Lieve Sint Nicolaas, Deze brief komt van 31 kinderen die dit jaar van Nederiand naar Amerikai zijn verhuisd. Onze ouders wisten niet of u op 6 December ook in Nieuw Amsterdam komt en daarom schrijven wij u deze brief. Toe. lieve Sint Nicolaas, wij beloven u dat wij lief zullen zijn alstublief vergeet ons niet. Wij zullen u ook niet vergeten. De kinderen van Nieuw Amsterdam. Een avontuurlijke reis. Sint Nicolaas was diep ontroerd en en veegde een traan uit zijn oog weg. „Piet, haal de landkaart eens, zei hij. Piet slofte weg en kwam na enkele ogenblikken terug met. een grote wereldkaart. „Duizend taai-taai Poppen." zei de Sint, „Dat is me een reisje, maar ik kan eenvoudig die kindere a niet teleurstellen" en toen •Piet. maak een speciale zak klaar voor de kinderen van Nieuw Amsterdam en informeer wanneer er een boot ga,a,t" Piet mompelde dat dat nu toch wel al te gek was, maar omdat hij de Sint toch niet durfde tegenspreken ging hij maar naar het pakhuis en zocht mooie geschenken uit die hu in kleurige papieren verpakte. Toen het half October geworden was liet de Sint zijn mooiste schimmel zadelen deed zijn nieuwe rode mantel aan en gaf het sein voor het vertrek. Piet sloeg de zak met geschenken over zijn schouder en zo werd de reis naar Amsterdam aanvaard, waar scheep gegaan zou worden naar Amerika. De reis naar Amsterdam verliep vlot. Sint Nicolaas werd met alle eerbetoon aan boord ontvangen en kreee de mooiste kajuit op net schip. Gedurende de eerste dagen was de vaart vrwsnoedis, maar toen begon er p'n* vervaarlijke November-stor"! te blazen, die het sch'n hnp hoe meer in de richt'ni de Noo r dDOOl dreef Piet. die in het warme Noord-Afrika geboren wis. zat te bibberen als een riet en vertoonde
zich niet meer op het dek. „Wat is de Sint toch begonnen," jammerde hij. „Ik overleef het niet." Wekenlang nield de storm aan en men naderde gevaarlijk dicht de Noordpool. Toen klonk op een nacht een vreeseliik gekraak en sloes het schip op een ijsberg te pletter. De reddingsboot werd uitgebracht. Piet greep gauw de zak met speelgoed en toen dobberden zij op de wilde baren van de Poolzee.
Het was een verschrikkelijke nacht, de golven sloegen over het bootje heen en iedereen werd doornat Tegen de morgen strandden zij op een onbekende kust. Vreemde gedaanten liepen armzwaaiend langs de wal. Zij hadden dierenhuiden om zich heen, om zich tegen de koude te beschermen, hun huizen waren gebouwd van ijsblokken. „Eskimo's" zei de Sint..
De Eskimo's begroetten de schipbreukelingen heel vriendelijk. Zij boden aan iedereen pakken van berenhuid aan en stopten de schipbreukelingen toen gauw in bed. Sinterklaas, die doodmoe was van alle ontberingen, viel al gauw in diepe slaap. IJskoning brengt uitkomst! Bijna 24 uur aan een stuk sliep hij. Toen hij wakker werd en buiten de hut ging kijken, zag hij dat de vriendelijke Eskimo's zijn statiegewaad in de wind gedroogd hadden. Maar och, wat zag dat er uit. De mooie rode mantel was gekrompen, de staf was gebroken en de prachtige hoge mijter was onherstelbaar verkreukt. Een brok schoot de goede Sint in de keel toen hij aan de lieve kinderen van Nieuw Amsterdam dacht, die nu tevergeefs op hem zouden wachten Want hoe moest hij immers de reis volbrengen nu hij hier aan de Noordpool zat en zijn schip vergaan was.
(Zie vervolg pagina 2, 3e blad)
Sinterklaas leed schipbreuk in de Pootzee
(Vervolg van pag. 1, 4e blad)
Sint Nicolaas besloot eens met de Eskimo-hoofdman, die de naam „IJskoning" droe^ te gaan prarun. IJskoning luisterde geduldig naur de Sint en zei toen: „Weest U maar .niet ongerust, ik zal dat zaakje wel voor U in orde maken". Hij klapie in zijn handen en daar kwamen enkele vrouwen aan. Sinterklaas toonde de gekrompen mantel en zei tegen de vrouwen: „Vlug, maak daar voor de bisschop een practisch costuum van". De vrouwen namen de rode mantel van de lijn en verdwenen er mee in een ijshut. „Dat is wel heel vriendelijk van U" zei de Sint. „Maar ik heb geen vervoermiddel meer. Hoe kom ik hier weg?" IJskoning lachte geruststellend. Hij wenkte Sint Nicolaas om mee te gaan naar de stallen. Hij schoof een paar ijsblokken weg en toen zag Sint Nicolaas tientallen van de prachtigste rendieren en een grote geriefelijke arreslee. „Ik zal U mijn acht beste hardlopers geven" zei IJskoning „en mijn slee, en daarmede kunt U nu over de bevroren wateren en over de sneeuw de reis naar Nieuw Amsterdam voortzetten". Hij riep een staljongen en zei: „Vlug, maak Dasher, Dancer. Prancer, Vixen,Cornet, Cupid, Donder en Blitzen gereed voor het vertrek" De staljongen riep de namen af en daar kwamen acht prachtige rendieren al naar hem toe. IJskoning keek eens naar Sint Nicolaas' voeten en zei: „Dat zijn wel prachtige muilen voor een warmer klimaat, maar hier aan de Noordpool moet U wat warmers hebben. Hij nam de Sint mee naar zijn eigen hut en gaf hem daar een paar prachtige laarzen .met bont gevoerd. Ook gal hij hem een paar heerlijke wanten gemaakt van dierenheid. De Eskimovrouwen hadden intussen de gekrompen bisschopsmantel vermaakt tot een practisch reiscostuum, bestaande uit een jas en broek, met wit bont afgezet. De mijter hadden zij veranderd in een warme bontgevoerde muts, die de Sint goed over . zijn oren kon trekken. Toen de Sint zich verkleed had en zich zelf in de spiegel zag, moest hij hartelijk lachen.
Intussen lag die arme Piet met hoge koortsen te woelen in zijn bed van ijsberenhuiden. De nacht op de stormachtige ijskoude zee had hem ziek gemaakt en hij kon onmogelijk de verdere reis met de Sint meemaken. „Vertrek U maar gerust" zei IJskoning, „wij zullen wel goed op Piet passen en hem beter maken" Sint Nicolaas bedankte de vriendelijke Eskimo's voor al hun nulp, nam de zak met speelgoed en zette zich in de slede. Hij klakte met de tong en de acht rendieren vlogen al over het besneeuwde landschap, terwijl de belletjes aan hun tuig vrolijk rinkelden. Toch, te laat Door de storm en de schipbreuk had Sinterklaas natuurlijk veel tijd verloren. Het was nu al begin December en hij moest nog duizenden kilometers afleggen voordat hij van de Noordpool in Nieuw Amsterdam zou zijn. Pieter en Jansje de Pauw en de andere kinderen van Nieuw Amsterdam zaten inmiddels met ongeduld de avond van 5 December af te wachten. Het werd middag, het werd schemer, het werd avond en nog steeds had niemand in Nieuw Amsterdam gehoord of gezien dat er een schip in aantocht was. Het werd nacht en eindelijk moesten de vaders en moeders wel aan hun diep teleurgestelde kinderen vertellen dat zij naar bed moesten. „Bidt maar goed, misschien komt de Sint morgen nog", zei moeder De Pauw tegen Pieter en Jansje. Met roodgehuilde oogjes vielen de kinderen eindelijk in slaap. 's Morgens stonden zij al vroeg te kijken aan de „batterij" waar het grote kanon stond, dat een schot af vuurde als een schip uit Holland in zicht was, of de Sint soms gedurende de nacht was aangekomen. Maar de Hudson ■ rivier was leeg, geen schip was te zien. Een paar brutale belhamels begonnen te spotten tegen Jans je en Pieter: „Ha, ha er bestaat helemaal geen Sinterklaas, zie je wel". „Wel waar", zei Jansje". Je zult het zien, Sint Nicolaas bestaat wel en ik weet zeker dat hij komen zal."
Maar dag na dag en week na week verstreek en nog steeds was Sint Nicolans niet gearriveerd. Elke morgen gingen Jansje en pieter naar de batterij, maar elke morgen tevergeefs. Gedurende al die weken dat Jansje en Pieter tevergeefs op de Sint wachtten, reisde deze met duizelingwek kende snelheid over de sneeuw- en ijsvlakten van Groenland en Canada Onvermoeibaar trokken de vriendelijke rendieren Sinterklaas in zijn slee voort. De buitenlucht had rode blossen getoverd op zijn wangen en de Sint had zich in geen jaren zo gezond gevoeld. Af en toe liet hij de rendieren even rusten of wat mos eten maar dan klakte hij opnieuw met zijn tong en voort ging het weer. Nadat hij zo ruim drie weken gereisd had, zag hij in de verte rookwolkjes opstijgen. „Ha", dacht de Sint, „het einde van de reis is in zicht, daar ligt Nieuw Amsterdam." Jansje en Pieter hadden intussen ondanks het dagelijks geplaag van de opgeschoten bengels, de hoop niet opgegeven dat de Sint toch nog zou komen. Omdat zij hun klompjes elke dag naar school aan moesten hebben, had moeder goed gevonden dat zij het stro voor Sinterklaas' paard (Jansje en Pieter wisten natuurlijk niet wat de Sint allemaal was overkomen) daaruit haalden. Inplaats daarvan hadden zij hun Zondagse kousen aan de schoorsteenmantel mogen hangen. Maar de kousjes waren nog steeds niet door Sinterklaas met snoepgoed gevuld Kerstavond. Morgen zou het Kerstmis zijn en Jansje en Pieter waren vroeg naar bed gestuurd om goed uitgerust te zijn om het Kerstfeest te kunnen vieren. Het was doodstil in huis, niets bewoog zich. Juist waren Jansje en Pieter in slaap gevallen, toen de stilte plotsklaps werd verbroken door een hevig gesuis en een vrolijk gerinkel van bellen. Met een schok vlogen Jansje en Pieter overeind en hun bed uit. Opzij schoven zij de gordijnen en toen barstten zij uit in een luid gejuich. Want wat zagen zij? Voor de deur stond een arreslee, getrokken door acht rendieren, en in die slee zat.... ja, zagen ze het goed...., nee, het kon niet anders....
die- vriendelijke oude mijnheer met dat blozende gezicht dat moest Sinterklaas zijn. De vriendelijke mijnheer stapte uit en haalde een grote zak vol met het prachtigste speelgoed uit de slede. Toen belde hij aan. Jansje en Pieter snelden naar beneden, waar vader en moeder De Pauw de deur al geopend hadden. „Sinterklaas, Sinterklaas", juichten Pieter en Jansje. „Ja ik ben Sint Nicolaas", zeide de vriendelijke gast. „En ik zie dat jullie het geloof in mij niet verloren hebben, ondanks het feit dat ik bijna drie weken te laat ben". „Nee Sinterklaas", zeiden Jansje en Pieter, „wij hebben elke avond gebeden dat U toch nog komen zou." Moeder De Pauw had intussen een heerlijke kop warme chocolademelk voor de Sint gemaakt en hem oliebollen gepresenteerd. En toen haalde Sint voor Jansje en Pieter de mooiste geschenken uit zijn zak en vulde hun kousjes met het fijnste snoepgoed. Vervolgens vertelde de Sint al zijn wederwaardigheden en van zijn reis vanaf de Noordpool in een rendierslede. „En het is mij goed bei'allen ook", besloot hij, terwijl hij over zijn gezonde rode wangen streek. „Volgend jaar doe ik het weer zo en als ik dan geen schipbreuk lijd, kan ik op 5 December eerst de kinderen in Holland bezoeken en daarna de reis naar Amerika maken". En zo gebeurde het. En dat is de verklaring dat lot op de huidige dag Sinterklaas, of Santa Claus, zoals de Amerikaanse kinderen hem noemen, zonder Zwarte Piet elk jaar op Kerstavond met een door acht rendieren getrokken slede van de Noordpool komt om aan alle goede k inderen mooie geschenken te brengen en hun kousjes te vullen met hel heerlijkste snoepgoed.
t SK/MO'i ldot S/NT...