ACHT WETSONTWERPEN. Bij de Tweede Kamer zijn thans acht wetsontwerpen ingediend, houdende regelen met betrekking tot de voorbereiding van voorzieningen in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden in de behoeften van volkshuishouding en landsverdediging. In de toelichting tot het eerste wetsontwerp (wet medewerking verdedigingsvobrbereiding 1939) schrijft de regeering: Het ontwerp heeft ten doel de werking der bij de wet economische verdedigingsvoorbereiding 1938 gestelde regelen te bestendigen. Richtlijnen voor de economische verdediging. De regeering grijpt deze gelegenheid tevens aan om den Staten-Generaal een nadere uiteenzetting te geven nopens de maatregelen, yelke haars inziens ter voorbereiding van de economische verdediging des lands noodzakelijk zijn. De behoefte ter verzekering van de veiligheid des lands maatregelen voor te bereiden, die niet alleen van militairen, doch ook van economischen aard zijn, vindt haar oorzaak in den aard van den modernen oorlog, welke steeds meer het karakter van een totalitairen oorlog schijnt te zullen aannemen. In den modernen oorlog is het verloop van den strijd in hooge mate afhankelijk van het economische aanpassings- en uithoudingsvermogen van een land. Het zeer groote materiaalverbruik door de weermacht maakt deze steeds meer afhankelijk van de mogelijkheid om in haar behoeften te voorzien. Een ongekende vraag naar grondstoffen zal ontstaan, die in vele gevallen het aanbod verre zal overtreffen. Een en ander zal er ongetwijfeld toe leiden, dat In het bijzonder de oorlogvoerende mogendheden de in haar bezit zijnde voorraden niet of slechts onder zeer bezwarende voorwaarden ten uitvoer zullen toelaten. Wordt de aanvoer uit het buitenland in het algemeen hierdoor in geval van oorlog reeds hoogst onzeker, nog sterker geldt dit voor den aanvoer van overzee door de groote gevaren die in oorlogstijd ook de neutrale scheepvaart bedreigen. De hierboven ln het kort geschetste omstandigheden hebben voor Nederland verschillende consequenties, waarmede de regeering reeds thans terdege rekening moest houden, zoowel voor het geval, ons land in den oorlog zou worden betrokken, als voor het geval, dat het er opnieuw in mocht slagen zijn neutraliteit te handhaven. Mocht ons land in een conflict worden betrokken, dan kan, naar de meening van de regeering, althans in de eerste periode niet aanstonds op den steun van eventueele bondgenooten worden gerekend. Bij een neutraliteitspositie zal men — gezien de beperkte mogelijkheid om in oorlogstijd door internationalen ruil in de behoeften te voorzien — er van moeten uitgaan, dat ons land tijdens den geheelen duur daarvan, in nog sterkere mate op zichzelf zal zijn aangewezen. De economische verdedigingsvoorbereiding is een noodzakelijke voorwaarde om onze traditioneele zelfstandigheidspolitiek meer kracht bij te zetten. De regeering is er zich daarom van bewust, dat een zoodanige voorbereiding op beide situaties gericht moet zijn. Ten einde tijdens een oorlog, waarin ons land al dan niet betrokken is, in de behoeften van weermacht en burgerbevolking te kunnen doorzien, dient eenerzijds de binnenlandsche voortbrenging te worden gericht op hetgeen het meest noodig is, en anderzijds het verbruik te worden beperkt tot de bevrediging der meest dringende behoeften. Zulks zal uiteraard niet 'utomatisch door de vrije werking der economische krachten geschieden. Ingrijpen van P
regeerlngswege ln de productie en de distributie, zoowel van gebruiksartikelen en halffabrikaten, als van grondstoffen, zal derhalve in vele gevallen noodzakelijk zijn. Hetzelfde geldt voor de prijsvorming. Het economisch leven en de welvaart van ons land zijn onder de huidige omstandigheden zoozeer afhankelijk van den internationalen goederenruil, dat een streven naar autarkie ten behoeve van de economische weerbaarheid niet in aanmerking kan komen. De regeering stelt zich dan ook op het standpunt, dat wel een organisatie van productie en verbruik voor het geval van isolement dient te worden voorbereid, doch dat slechts van enkele, voor de verdediging des lands onontbeerlijke artikelen een oneconomische binnenlandsche voortbrenging, ter vervanging van import, in vredestijd mag worden aangewakkerd. Noodzakelijke maatregelen. Van de in bovenstaande uiteengezette politiek ten aanzien van de binnenlandsche productie en het verbruik mag derhalve geenszins worden verwacht, dat zij ons land ten aanzien van talrijke essentieele grondstoffen op den duur van het buitenland onafhankelijk zal maken. Naast de organisatie van binnenlandsche voortbrenging, en verbruik zal dan ook een regeling van den in- en uitvoer, waardoor zooveel mogelijk deze laatste dienstbaar gemaakt wordt aan het verkrijgen van dringend benoodigde import-artikelen, niet kunnen worden ontbeerd. Behalve de genoemde problemen op het gebied van de productie, de distributie, de prijsvox-ming en den internationalen handel moeten nog worden vermeld: die betreffende de financiering, de buitenscheepvaart, het binnenlandsche transport, kortom betreffende al die onderwerpen, welke met het functionneeren der volkshuishouding onder bedoelde buitengewone omstandigheden verband houden. In het bovenstaande werd een overzicht gegeven van de maatregelen ten behoeve van de economische verdediging, welke, in geval van oorlog of oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden getroffen zullen moeten worden. Het onderhavige wetsontwerp beoogt de regeering een bevoegdheid te verleenen, welke zij reeds in vredestijd noodig heeft om deze maatregelen op doeltreffende wijze te kunnen voorbereiden, de bevoegdheid namelijk, om de bij die voorbereiding noodzakelijke medewerking van het bedrijfsleven te verlangen en, zoo noodig, af te dwingen. De hierboven genoemde problemen en in het bijzonder die met betrekking tot de organisatie der productie kunnen uiteraard niet tot een bevredigende oplossing worden gebracht, voor dat velerlei gegevens betreffende productiecapaciteit en productie-programma, aard van den te verrichten arbeid, arbeidsbezetting, voorraden e.d. verkregen zijn. Voorts zal in vele gevallen een beroep moeten worden gedaan op de medewerking van deskundigen uit industrie of handel, b.v. waar het betreft de talrijke technische moeilijkheden, die zich bij de omschakeling van het productie-apparaat en de vervaardiging van vervangingsproducten, alsook bij de voorbereiding van eventueel noodzakelijke evacupaties zullen voordoen. Tevens zij hier genoemd de mogelijkheid, dat
van de ondernemers in sommige bedrijfstakken zal worden verlangd, dat zij van bepaalde goederen minimum voorraden aanhouden. In het belang, zoowel van het bedrijfsleven als van een rationeele werkwijze, zal de regeering ook bij de uitvoering van de onderhavige wet voortgaan met zooveel mogelijk overleg te plegen met instanties en instellingen, die uit hoofde van hare werkzaamheden over waardevolle gegevens beschikken. Ten slotte zij nog gewezen op de noodzakelijkheid reeds thans de organen in het leven te roepen, die in vredestijd de regeering zullen adviseeren over de in tijden van nood te treffen maatregelen en die in oorlogstijd met de uitvoering daarvan zullen worden belast. Kernen van zoodanige organen, waarin vertegenwoordigers van en deskundigen uit het bedrijfs leven zijn opgenomen, zijn voor de meest essentieele takken van industrie en handel reeds gevormd, dan wel verkeeren in een vergevorderd stadium van voorbereiding. Algemeene vorderingswet. Ter toelichting tot het tweede wetsontwerp (Algemeene Vorderingswet 1939) zegt de regeering o.a.: Aangezien de ontwikkeling van buitengewone omstandigheden, als die, welke de thans ingediende wetsontwerpen op het oog hebben, een onverwijld ingrijpen van regeeringswege noodzakelijk kan maken, komt het onvermijdelijk voor in de onderhavige wetten voorschriften op te nemen, krachtens welke zij bij Kon. Besluit in werking gesteld kunnen worden, zonder dat dus te voren de toestemming der Staten Generaal behoeft te worden gevraagd. Natuurlijk dienen deze maatregelen wel achteraf door de Staten Generaal te worden bekrachtigd Opgemerkt zij nog, dat, hoewel bij het ontwerpen der onderhavige noodwetten de gedachte heeft voorgezeten dat zij zullen hebben te werken in geval van oorlog, oorlogsgevaar en daarmede verband houdende bijzondere omstandigheden, de regeering het niet uitgesloten acht, dat zij ook in andere buitengewone omstandigheden, b.v. hongersnood, watersnood, e.d., indien regeering en Staten-Generaal zulks gewenscht achten, goede diensten zullen kunnen bewijzen.
(Zie vervolg op bladz. 2).
VOORZIENINGEN IN TIJDEN VAN OORLOG.
(Vervolg van bladz. 1).
Bodem productiewet. Het derde ontwerp is dat voor de „Bodemproductiewet 1939" Aangezien het voor een goede uitvoering der wet wenschelijk is, dat reeds thans een regeeringscommissaris en een advies-commissie voor de bodemproductie worden aangewezen, is bepaald, dat de desbetreffende artikelen dadelijk na afkondiging in werking zullen treden. Voor de overige artikelen geldt dezelfde regeling als in de andere thans ingediende wetten is opgenomen (n.1. bepaling bij Kon. besluit). De inhoud van het ontwerp verschilt slechts weinig van dien der Bodemproductiewet 1938, De wijzigingen, welke werden aangebracht, zijn hoofdzakelijk van technischen en redactioneelen aard. Een distributie-wet. Het vierde de „Distributiewet 1939" belast den Minister van Economische Zaken en den Minister van Binnenlandsche Zaken met een doelmatige distrbutie van de noodzakelijke levensbehoeften in buitengewone omstandigheden en speciaal in geval van oorlog. De uitvoering zal in handen worden gelegd van die organen, welke hiertoe door kennis van plaatselijke toestanden en omstandigheden het meest geëigend zijn, in casu de gemeentebesturen. Daarom is in artikel 10 lid 1 bepaald, dat het land verdeeld is in distributiekringen, welke in beginsel samenvallen met de gemeenten De leiding van de uitvoering eener distributieregeling berust in den regel in eiken distributiekring bij den burgemeester. De •mogelijkheid is echter geopend twee of meer gemeenten samen te voegen, terwijl ook zeer volkrijke gemeenten gesplitst kunnen worden De ministers stellen zich echter voor, dat bij de uitvoering der onderhavige regelen de bestaande organisatie van den handel zooveel mogelijk zal worden intact gelaten. Bij een eventueele distributieregeling zullen derhalve zoowel de winkeliers als de grossiers en andere tusschenpersonen waar mogelijk, worden ingeschakeld. Hierdoor zal het doelmatige functionneeren van het distributie-apparaat ten zeerste worden bevorderd, terwijl bovendien voorkomen zal worden, dat de uitvoering der resreling onnoodig kostbaar wordt. De voorziening van de fabrieken met de noodige grondstoffen zal, naar de ministers zich voorstellen, in vele gevallen geheel kunnen worden behandeld door en onder het Departement van Economische Zaken ressorteerend bureau en er schijnt geen aanleiding te zijn om hierbij de gemeentebesturen met een speciale taak te belasten. Ook het verstrekken van noodzakelijke gegevens omtrent eventueele voorraden en omtrent de behoeften aan goederen zal dikwijls rechtstreeks aan den minister kunnen geschieden. Hamsteren. Als vijfde volgt de „Prijsopdrijvlngs- en Hamsterwet 1939". Dat de regeering in omstandigheden, als bovenbedoeld, inderdaad de beschikking moet hebben over bevoegdheden, welke haar in staat stellen prijsregelend op te treden en met name prijsopdrijving te voorkomen, is eens te meer in September j.1. gebleken. Ter bestrijding van prijsopdrijving is het allereerst. noodig, dat de regeering de bevoegdheid verkrijgt om — wanneer de omstandigheden daartoe aanleiding geven — onverwijld een hamsterverbod uit te vaardigen. Het is om deze redenen, dat in het onderhavige wetsontwerp wordt voorgesteld der regeering middelen te verschaffen om zoowel tegen prijsopdrijving als tegen het zoogenaamde hamsteren op te treden. Een hamster verbod is vervat in artikel 9 van dit ontwerp. Dit artikel richt noch tegen het aanschaffen van voorraden In normale tijden, noch tegen het aanhouden van voorraden in het algemeen, doch het beoogt uitsluitend, indien daartoe aanleiding bestaat, den in- en verkoop van bepaalde goederen aan zekere regelen te binden, ten einde een plotselinge uitputting van de bij den handel beschikbare voorraden te voorkomen. Voorts heeft de Minister van Economische Zaken gemeend de tweeledige regeling van de prijsopdrijvingswet 1938 te moeten behouden: naast de mogelijkheid om voor bepaalde artikelen maximum-prijzen vast te stellen, acht hij een algemeen verbod van prijsopdrijving onontbeerlijk. De „Zeeschepenvorderingswet 1939". komt in hoofdzaak overeen met die van de schepenvorderingswet 1938. De wijzigingen, die werden aangebracht, zijn voornamelijk van technischen en redactioneelen aard. De „Wet behoud scheepsrulmte 1939" is de aanhaaltitel van het zevende ontwerp. De inhoud verschilt slechts weinig van dien der schepenuitvoerwet 1938. Tenslotte is ingediend: de „Zee- en luchtvaartverzekeringswet 1939", waarvan de inhoud slechts weinig verschilt van dien van de oorlogszee- en luchtvaartverzekeringswet 1938.
"BINNENLAND Voorzieningen in tijden van oorlog. De regeering vraagt maatregelen in het belang der economische verdediging.". "Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant". Enschede, 1938/12/29 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 20-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAEN01:000070198:mpeg21:p005
"Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant". Enschede, 1938/12/29 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 20-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAEN01:000070198:mpeg21:p005
Het doel van het leven is niet het geluk, het is de volmaking. Made. de Stael. ******
"Het doel van het leven is niet het geluk,". "Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant". Enschede, 1938/12/29 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 20-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAEN01:000070198:mpeg21:p005
Oorspronkelijke roman van FELIC1A CORDEA. Natuurlijk ligt het in uw macht! Ik heb flanl reeds gezegd, dat u alles van hem ge,, n kunt krijgen. Nu u hem eenmaal zoover ■igere" hebt ' zal u stelli S dit verzoek niet Zoover....? beste jonge dame, komt u me nu l( niet aan. Ik vind het heel aardig, ^Probeert, het te ontkennen. - w Vrouw Verschul >r, wat bedoelt u? * , Wel ' dat hij u wil trouwen! U gaat toch Tv" 1 ' rouwen ' ^5- • •. met hem ? t nV aarom wilt u het ontkennen? Hij heeft n og geen uur geleden zelf gezegd. 'ar r °°£ en blikken belette Elvi's verrassing in ■ «ene te antwoorden. Dat had Verschuur Kt, 1 L 0Uw gezegd! Maar dat beteekende imV P hi '' alles begreep! Dat alles tusschen 'ajt-iJ haa -r opgehelderd was! Dat hij wist, ik, m z e met Totulescu in The House of - !r Seweest was! Dan was hij niet boos o, dat was ongelooflijk hij dacht
niet meer slecht over haar hij vertelde, dat hij haar wilde trouwen.... maar dan had hij haar immers lief Elvi kwam tot de werkelijkheid terug door den strakken blik van Irene, die haar onafgebroken gadegeslagen had en die opnieuw in haar gevolgtrekking er naast was. Ze wist immers niet, wat zich tusschen Verschuur en Elvi afgespeeld had en dat haar woorden voor het meisje een nieuwe wereld geopend hadden, die deze uitdrukking van vreugde op haar gezicht bracht. Voor Irene echter leek het een vreugde over haar nederlaag. Het begon in haar te koken. — Nu, ik heb nog altijd geen antwoord op mijn vraag. Een ondeelbaar oogenblik moest Elvi haar verlangen onderdrukken Irene met een jubelend „Ja" te antwoorden. Ze besefte nog net bijtijds wie ze voor zich had. Ze dwong zichzelf tot kalmte en rustig klonken haar woorden: — Als mijnheer Verschuur het goed gevonden heeft, u dit mede te deelen, heb ik er niets meer aan toe te voegen. Irene sprong op. — U geeft het dus ook toe? En toch wil u me niet helpen? Zijn vermogen is toch groot genoeg voor ons beiden. Wilt u dat alles voor u zelf behouden? — Mevrouw Verschuur, ik geloof heusch, dat het beter is, dat we dit gesprek niet verder voortzetten. — Zoo, dit is uw antwoord! Ik heb het dadelijk gedacht. Ik had me deze vernedering kunnen besparen. Jullie soort loert op rijke mannen. Maar een vinger uitsteken om een ander te helpen, dat is jullie teveel. Ik word er misselijk van. Maar neemt u zich voor mij in acht. U heeft zich tusschen mijn man en mij ingedrongen. U heeft hem van mij afgetroggeld, nog voor dat hij behoorlijk van mij gescheiden was, anders zou hij me stellig nog een kans gegeven hebben. Maar ik zal het u niet gemakkelijk maken. Aan iedereen, die het hooren wil, zal ik vertellen, wat voor een rol u gespeeld heeft. Elvi stampte met haar voet op den grond. — Nu is het genoeg, mevrouw! Doe wat u wilt! Ik vrees u niet! En over dat, wat den heer Verschuur en mij betreft, wensch ik met u niet verder te spreken. .
Dit was het einde van het tweede onderhoud, dat mevrouw Verschuur dien dag in het belang van een uitkeering en haar toekomst voerde. En het was werkelijk een geluk, dat zij niet op de gedachte kwam, per slot van rekening ook nog mr. Furné een bezoek te brengen. Reginald Lloyd was weer in Londen terug en avond na avond bestormde het publiek de kassa van het „Alhambra". Een hartverscheurend gezicht voor Mr. Hamilton. Reeds de derde week! Missis Beadle, de vrouw uit het volk, vierde ongehoorde triomfen. Feitelijk waren het de successen van Reginald Lloyd. Maar Reginald was veel trotscher op het succes van Howard Carrington. Er waren nu sedert het verschijnen van „The Laughing Sorrow" vijf weken verstreken en het succes van het boek was overweldigend. Carrington had natuurlijk reeds een onderhoud met zijn uitgevers gehad. — Wij zijn druk bezig met de tweede uitgave, Mr. Carrington. Maar waarom wilt u ons niet toestaan uw incognito te lichten? — Maar het is toch in het geheel geen incognito, glimlachte Lloyd. — Hoe kan een mensch toch zoo koppig zijn? Als in de tweede uitgave de naam Reginald Lloyd als die van den schrijver gedrukt wordt, kunnen we reeds den volgenden dag met de derde beginnen. — En wanneer we dit niet doen? — Dan zijn we misschien over een maand zoover. Carrington lachte. — Dan zullen we het maar laten als het is, mijne heeren. Wij hebben immers volstrekt geen haast. Het financieele succes van het boek was evenredig met het geestelijke. Carrinton ging naar zijn bank en Het zich zijn geheele vermogen voorrekenen. Het bedrag was nog iets hooger, dan hij gedacht had. Hij nam een potlood ter hand en splitste het in twee ongelijke deelen. Het eene bedrag liet hij op de bank staan om rente te dragen. Het andere was bestemd om een zwerver een vaste woonplaats te bezorgen.
Carrington reed naar een bekende makelaarsfirma in onroerende goederen. — Ik ben van plan me ergens te vestigen. Ik kijk uit naar een huis in een mooie omgeving, Het behoeft geen kasteel te zijn, maar het moet toch een ruim huis zijn. Ik heb een groot' gedeelte van mijn leven in hotelkamers doorgebracht en nu heb ik behoefte aan ruimte. Er moet vooral een heel grooten tuin bij zijn met een oude laan en een vischwater. — Zeker hebben wij in dit opzicht iets voor u. U krijgt terstond gegevens en afbeeldingen. Niet minder dan zeven offerten leken Carrington geschikt en aangezien een paar er van dicht bij elkaar gelegen waren, had hij reeds den vierden dag zijn keuze gedaan. Het was een buitenplaats in het Zuiden van Engeland, dat aan de eischen voldeed, die Carrington aan zijn toekomstige woning gesteld had. De prijs was weliswaar iets hooger, dan hij er voor had willen besteden, maar wat deed het er tenslotte toe? Het verschil was zeker minder dan de opbrengst van de tweede druk van zijn boek zou zijn. Het huis was bijna een kasteel en de tuin was bijna geen tuin meer. Het was een park met oude boomen en er was een bloementuin om het huis. Daarachter bevond zich een groot zomerterras en als een groen tapijt strekte zich het oude grasveld uit. Langs den zijkant van het landgoed stroomde een rivier en door het park twee beken, die in deze rivier uitmondden en waarvan de een een groote vijver vormde met een bad- en een boothuis aan den oever. Huis en tuin waren door twee oudgedienden van den vorigen eigenaar in uitstekenden staat gehouden. Carrington was tevreden. Toen hij Hamilton over zijn nieuwe bezitting vertelde, zuchtte deze diep. Nu wist hij, dat alle hoop op een nieuw contract met Reginald Lloyd voorgoed vervlogen was. Carrington zelf telde de dagen, die zijn leven op het tooneel nog scheidden van een leven volgens zijn eigen keus. Hij bevond zich in de eigenaardige positie van een man, die er zich geen rekenschap over geven kon, wat zijn gevoelens waren op dit belangrijke keerpunt van zijn leven. Verheugde hij er zich over, zoo vroeg reeds een doel bereikt te hebben, waarnaar er velen
hun leven lang streven, vaak zonder het ooit te bereiken? Betreurde hij het feit, het schelle voetlicht, de magische bekoring van het tooneel, het applaus der toehoorders vaarwel te moeten zeggen? Hij wist het niet! Er lag een soort lusteloosheid als een sluier over zijn gevoel. Hij liet zich verder drijven, zonder een bepaald doel voor de oogen te hebben. Van het mooie Hollandsche meisje, dat hij het eerste exemplaar van zijn boek gezonden had, had hij taal noch teeken ontvangen. En hij had er zoo vast op gerekend. Maar de dagen verstreken en Carrington begon in te zien, dat hij niet veel hoop meer had. Nog twee voorstellingen in het „Alhambra" en Reginald Lloyd de buikspreker zou tot het verleden behooren. Daarna kon Howard Carrington een nieuw leven en een nieuw werk beginnen. Nog een avond, dacht hij den volgenden dag, toen hij in de kleedkamer zijn gezicht met vaseline reinigde. — Hier is een brief voor u, Mister Lloyd, die u blijkbaar door heel Amerika gevolgd is, naar de vele adresveranderingen te oordeelen, die er op staan. Carrington stak zijn hand naar den brief uit. Het was waarachtig een wonder, dat deze brief hem nog bereikt had. Van het oorspronkelijke adres was niets meer te onderscheiden. Maar waar kon de brief vandaan komen? Dat was toch geen Amerikaansche postzegel! Carrington nam zijn monocle te hulp. Een Hollandsche postzegel! Een brief uit Den Haag! Het couvert vloog in stukken Een brief van Angela! Zes volle bladzijden 1 — Missis Beadle, kijk hier eens naar! Een brief van haar! En wat een lange brief. Wat denk je, dat ze me schrijft? Missis Beadle. in haar hoekje, meesmuilde. Wat ter wereld ging haar dat aan? Bovendien wat een vraag! Wat kan een meisje op zes bladen schrijven, wat ze niet even goed in drie woorden had kunnen zeggen? Die mannen, die mannen! (Wordt vervolgd).
"FEUILLETON. DE SPRONG IN HET LEVEN". "Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant". Enschede, 1938/12/29 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 20-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAEN01:000070198:mpeg21:p005
INGEZONDEN MEDEDEELING. v vKinn i raimu i ^im k ^ïww 4 twnn & stuau v maifiMAlïilïï 20 OPÉÉN Rij! BROCHES' 20 CIGARETTEN 30ct. NIEUWE VERPAWI/16
"BROCHES". "Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant". Enschede, 1938/12/29 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 20-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAEN01:000070198:mpeg21:p005
DRIJFIJS DREIGDE EEN BRUG TE VERNIELEN. — Nabij Tours dreigde het drijfijs in de Loire gevaarlijk te worden voor de Pont Saint Cyr. Ten einde de brug te beschermen, heeft men thans een groote geul in het midden van de rivier gehakt.
"DRIJFIJS DREIGDE EEN BRUG TE VERNIELEN.". "Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant". Enschede, 1938/12/29 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 20-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAEN01:000070198:mpeg21:p005
Bij alle veranderingen bleef Daladier zichzelf trouw. Den 18den Juni 1864 kneedde bakker Daladier zooals eiken dag zijn deeg. toen plotseling een vrouw lachend haar hoofd binnen de bakkerij stak en hem vrooliik toriep: „Het is een jongen!" „Best", antwoordde de bakker en hij ging door met zijn werk want al was hij nog zoo verheugd, de klanten moesten bediend worden, wanneer ze strak* zouden komen om het versche brood Maar een uurtje latex klom hij de trap op naar boven en lang bleef hij kijken naar dat kleine stukje mensch met het nog roode. verschrompelde eezichtje tusschen de witte lakens van het wiegje. „Als dat joch wil, mag-ie studeeren" verklaarde hij tenslotte, een verklaring, die hij aj dikwijls geuit had gedurende de voorafgaande dagen van blijde verwachting „En >,al-ie nog altijd Edouard genoemd worden?' vroeg bescheiden de moeder „Natuurlijk' was het antwoord „Ik verander niet gauw van opinie, dat weet je wel". Een studeerende hakkerszoon. Een studeerende zoon dat was voor den eenvoudigen bakker van Carpentras, dorpje in het zonnige Zuid-Frankrijk, niet ver van Avignon, het hoogste ideaal Zelf speelde hij een zekere rol in het kleine oolitieke dorpsleven en velen voelden iets voor zijn vooruitstrevende ideeën niet alleen, omdat ze die goedvonden, maar ook omdat ze een zeker ontzag hadden voor de familie Daladier die een der oudste van Carpentras was, zóó oud. dat men in een 16e eeuwscne kroniek een veroordeeling van een Daladier tot 14 dagen dwangarbeid kan vinden, omdat hij zijn schapen had laten grazen op het weiland van den pastoor! Voor dien zoon. voor dat joch, dat daar opgroeide tusschen de zakken meel van vaders bakkerij droomde hij van een groote toekomst: hij zou studeeren, leeraar worden, het hoogste, wat vader Daladier zich in zijn stoutste droomen durfde voorstellen! Die droom werd werkelijKheid: Edouard studeerde en hij studeerde gemakkelijk en ernstis en onvermoeid van af de eerste jaren, dat hij de dorpsschool bezocht Soms wilde zijn moeder hem wel eens uitsturen op boodschappen' „Gauw, Edouard, breng dat brood eens bij den dokter en die pakken beschuit bij den burgemeester", maar gewoonlijk kwam dan zijn vader tusschen beide en decreteerde: „Neen laat Gustaaf dat doen en laat Edouard zijn huiswerk afmaken" Terwijl Gustaaf de oudste zoon, die later vaders bakkerij moest overnemen, het dorp dan inholde, verdween Edouard achter den grooten bakkersoven in een minimaal klein kamertje, waar vader enkele planken tegen den muur had getimmerd voor de boeken en heel rustigjes de kleine Edouard zijn sommetjes uitrekende en zijn thema's maakte. Hij was een stille jongen, die niet hield van rumoerige kwajongensstreken en liever luisterde, wanneer vader over politiek sprak. Enkele jaren later, toen hij op de derde klas van het college zat en boek na boek, vooral geschiedenisboeken verslond. richtte hij met enkele kameraadjes van gelijken leeftijd een club op om in een cafétje in de buurt kaart te spelen en limonade te drinken. Voor de vriendjes was dit tenminste het doel van de club, maar Edouard Daladier
had er iets anders mee voor, want de kaarten interesseerden hem niet en de limonade evenmin. Hij ging er heen en dan werd de zwijgzame jongen spraakzaam en vurig, al te spraakzaam zelfs, want hij verwaarloosde er zijn studie door en straalde voor zijn eindexamen. Geweldige teleurstelling! Moeder huilde, vader was boos, zijn broer en zijn zusje zijn ontgoocheld Maar het was een les, die vruchten droeg: Edouard studeerde harder, zonderde zich nog meer af en bijna de eenige afleiding die hij zich gunde, was een nog al zonderlinge: stilletjes, wanneer de leeraren hem -iet zagen, klom hij op het dak van het scho. lgebouw om er — want rooken was er verboden — een pijpje op te steken! Herriot was Daladiers leeraar. , Doch op een goeden dag werd hij gesnapt, een Jonge leeraar had hem al zoo dikwijls heel omzichtig naar de zolderverdieping zien klimmen, dat hij besloot eens te gaan kijken, wat die jongen daar uitvoerde En zoo gebeurde het, dat eens het zolderluik vlak naast Daladier stilletjes werd open geschoven en hij opgeschrikt werd werd door een stem, die hem vroeg: „Smaakt het lekker?" Was me dat schrikken! Maar de leeraar bleek die misdaad nog niet zoo heel erg te vinden, hij hield zelf van rooken en het einde van het lied was dat hij zelf eens een proefje nam met de pijp van zijn leerling, een proef, die zoo goed smaakte dat nu de leeraar in kwestie beroemd is om zijn pijpenrooken en nooit wordt afgebeeld zonder dat onafscheidelijk geworden attribuut. Wie die leeraar dan wel was? Edouard Herriot later minister-president van Frankrijk en op het oogenblik voorzitter van de Fransche Kamer! Na zijn eindexamen legde Edouard Daladier zich toe op de studie van de geschiedenis en de aardrijkskunde en toen hij met het grootst mogelijke succes zijn diploma's behaald had, werd hij in 1909 benoemd tot geschiedenisleraar achtereenvolgens te Grenoble, Nimes en Marseille. Het openbaar leven bleef echter aantrekkingskracht op hem uitoefenen en in 1912 volgde zijn verkiezing tot burgemeester van zijn geboorteplaats, Carpentras. (In Frankrijk worri^n de burgemeesters niet benoemd, maar gekozen door en uit den gemeenteraad.) Lang zou hij dezen post niet blijven vervullen, want twee jaren later reeds, in het begin van 1914. volgde zijn benoeming tot geschiedenisleraar aan een der voornaamste Parijsche lycea, het Lycée Condorcet. Sergeant Daladier in de loopgraven. Toen brak de wereldoorlog uit. Als sergeant trok Edouard Daladier met zijn regiment de loopgraven in. Hij vocht er bij Arras, in de Champagne, bij Verdun, ln Vlaanderen. Hij was dapper, want tot driemaal toe wordt hij bij legerorder tot voorbeeld gesteld, van sergeant wordt hij bevorderd tot tweede, later tot eerste luitenant en het kruis van het Legioen van Eer wordt hem op de borst gespeld. Die oorlogstijd is in vele opzichten beslis
gend geweest voor Daladiers toekomst, particulier zoowel als openbaar. Zooals alle „poilus" had ook sergeant Daladier een „maraine', een peettante, een willekeurige dame, die den armen kerels in de loopgraven brieven stuurde om hen op te beuren, pakjes stuurde met versnaperingen, warme sokken en dassen voor hen breidde. Tijdens enkele verlofdagen besloot Daladier zijn „maraine" eens op te zoeken en ze bleek een charmante jonge dame te zijn, dochter van den heer Lafont, een man, die gijn leven aan de wetenschap gewijd had. Dit eerste bezoek werd herhaald, de twee jongelui leerden elkaar waardeeren en eenigen tijd later werd mej. Lafont de levensgezellin van Edouard Daladier, wien zij twee jongens schonk, maar die helaas! niet lang genoeg leefde om de allergewichtigste rol, die haar man op het oogenblik in Frankrijk speelt, te mogen aanschouwen. Die oorlog had nog meer gevolgen voor de familie Daladier: Engelsche en Amerikaansche soldaten kwamen in het land, ze ontmoetten er Fransche meisjes en zoo is het gekomen, dat Daladier een Engelsche zwager en een Amerikaansche neei heeft, met wie hij nog druk correspondeert en wie jiij — zooaLs hij wel eens verteld heeft — dikwijls raadpleegt over de publieke opinie in hun land. Daladier in de politiek. Na den oorlog keerde Daladier naar Parijs terug en opnieuw werd hij benoemd tot geschiedenisleeraar aan het Lycée Condorcet, doch opnieuw zou zijn verblijf aldaar slechts kort duren. De leeraar immers, die hem betrapte op pijpenrooken en met wien hij hechte vriendschap had gesloten, was de politiek ingegaan en Herriot had er al eenige vermaardheid verworven. Op diens aanraden en onder zijn bescherming stelde Daladier zich candidaat voor de befaamde „Chambre-bieu-horizon" en met vlag en wimpel werd hij op Wapenstilstandsdag 1919 tot Kamerlid gekozen in zijn geboortedistrict Vaucluse, dat hem tot nu toe trouw is gebleven. Daladiers politieke loopbaan is een der schitterendste geweest, die men zich kan bedenken. Sinds hij in 1924 voor het eerst een ministerzetel bezette, die van Koloniën onder het premierschap van Henriot, heeft hij to nu toe zitting gehad in bijna twintig verschillende kabinetten. Van Koloniën ging hij onder Painlevé over naar Oorlog en van Oorlog onder Briand naar Onderwijs. Later beheerde hij de portefeuille van Publieke Werken, een oogenblik ook die van Buitenlandsche Zaken, doch bijna steeds stond de ex-poilu aan het hoofd van het Oorlogsministerie. Op zich is het feit binnen zoo'n betrekkelijk kort tijdsverloop in zooveel ministeries te zijn opgenomen niet doorslaggevend, het is op zijn hoogst een bewijs voor de uitermate groote wisselvalligheid van het minlsterieele leven in Frankrijk. De wijze echter, waarop Daladier zijn taak steeds opvatte, stempelt hem tot een groot man. Zoo werd hij b.v. bij zijn eerste komst op het ministerie van Oorlog niet buitengewoon vriendelijk door de militairen ontvangen: men meende in hem een partijman te zien, die alles aan de partij-idee opoffert. Maar al heel spoedig had hij door zijn oprechtheid de harten der militairen veroverd, van wie een — en niet nen der minst-geplaatsten — onlangs verKlaarde: „ja, het is waar, dat we eerst niet erg met hem Ingenomen waren. Maar, al is hij niet
zacht uitgevallen, hij weet tenminste, wat hij wil en dat bevalt me". Ja. Daladier weet, wat hij wil. Als minister van Oorlog — en met Maginot wordt hij onder de grootste Oorlogsministers gerekend, die Frankrijk sinds den Wapenstilstand heeft gehad — heeft hij het bewezen, als Premier bewijst hij het nu. Reeds eerder — in 1933 en 1934 was hij eveneens premier — had hij gelegenheid gehad in een periode van groote politieke verwarring te toonen een sterke man en een bekwaam Premier te zijn, vooral tijdens zijn eerste Premierschap. De opvolger was hij van Herriot, die einde 1932 was afgetreden, om dat de Kamer hem niet had willen volgen in de kwestie der oorlogsschulden aan Amerika. Trouw aan de kartel-formule, waarvan hij zich steeds een groot voorstander had betoond, had hij de socialisten uitgenoodigd aan de regeering deel te nemen, doch eens te meer hadden dezen geweigerd de regeeringsverantwoordelijk heid te deelen en slechts hun steun toegezegd. Zes weken gaven hem toen de meest-optimisten, maar hij bleef tien maanden aan de regeering en trad slechts af, toen de socialisten hem in den steek lieten tijdens .de discussie over een project tot financieel herstel, waarin ook een korting der ambtenarensalarissen werd voorgesteld. Die afval der socialisten heeft hem niet weerhouden een der groote bewerkers van de volksfrontformatie te worden, medewerker te zijn van Léon Blum, verklaard tegenstander der nationale partijen. Het kan verkeeren. En nu? De ironie van het lot kan toch heusch wel eens welsprekend zijn! Daladier, die niet zoo heel lang gelegen nog naast de socialistische en communistische leiders met gebalde vuist aan 't hoofd van manifestanten optochten over de Parijsche boulevards marcheerde, is de staatsvijand No. 1 van zijn vroegere bondgenooten geworden en steunt op de naionale partijen. Weet hij, wat hij wil? Ja, ongetwijfeld! Al schijnt hij absoluut het tegenovergestelde te willen van enkele jaren geleden, is hij zich zelf gelijk gebleven. Hij is altijd een mensch geweest, die absoluut onvermurwbaar is, wat betreft de princiepen en wetten, die de democratie beheerschen en toen deze princiepen door zijn medestanders in het volksfront met voeten getreden werden, lag het absoluut in de lijn van dezen modernen Jacobijn zijn vroegere vrienden den rug toe te keeren. Hij is in een tijd, waarin de autoriteit van den staat zoo in het gedrang is gekomen, voor de groote massa als een symbool van het staatsgezag geworden en dezelfde eigenschappen, waarom vroeger de jongeren in de radicaal-socialistische partij hem als hun vaandeldrager beschouwden, zijn nu de oorzaak, dat heel goed-willend en goed-voelend Frankrijk hem nu als een redder begroet. Uiterlijk is hij een machtsmensch: vierkant gebouwd, een massief gelaat, een vooruitstekend, zwaar voor hoofd, een ware stierenkop, die zijn bijnaam van den „stier van Vaucluse" rechtvaardigd, maar waarin een paar blauwe, intelligente oogen steken, die scherp onderzoeken, maar toch meer lachen dan wel men vermoedt. Die indruk van kracht, van gewicht, van geconcentreerde energie wordt nog grooter, wanneer men Daladier hoort spreken. Een brillant redenaar als Herriot of als Briand is hij niet, maar zijn stem heeft warmte en de savoereuse klank van Zuid-Frankrijk. Dat woord kan scherp zijn, maar het klinkt altijd eerlijk, een heilige
overtuiging klinkt er in door over de gerechtigheid van zijn overtuiging, die hij dikwijls fanatisch, soms zelfs met vechtlust kan verdedigen. In het politiek debat heeft hij ideeën gebracht van een man, die vier jaar lang in de loopgraven heeft doorgebracht en gezworen heeft zijn kinderen een dergelijk lot te besparen en daarom heeft hij afgerekend met de ideologie, die hij tot dusver trouw was geweest en heeft hij even resoluut den weg naar München ingeslagen. Die ommezwaai zal Daladier ongetwijfeld moeite gekost hebben, doch het pleit voor hem, het is een des te grooter bewijs voor zijn onkreukbaarheid — Daladier is trouwens een der weinige Fransche politici, die nooit in een schandaal betrokken is geweest — dat hij niet geaarzeld heeft op een buitengewoon kritiek moment radicaal het stuur om te werpen en de Fransche politiek in een geheel andere koers, dan de laatste jaren gevolgd werd, te richten. En zoo doet zich het bijna paradoxale feit voor, dat dezelfde Daladier, die in Februari 1934 door de nationale partijen tot aftreden werd gedwongen, omdat onder zijn premierschap op de tegen de Stavisky-handlangers betoogende oudstrijders geschoten was, dezelfde Daladier, die twee jaar geleden een der groote kopstukken in de volksfrontbeweging was, nu door de nationaalvoelende Franschen als de redder in den nood wordt beschouwd. Omdat Daladier veranderd is? Neen, juist omdat hij zich zelf is gebleven: eerlijk, rechtvaardig, een zoon van Frankrijk, van het goede, doodgewone Fransche volk in de beste beteekenis van het woord. J. W. KOLKMAN. (Nadruk verboden).
EDOUARD DALADIER.
"Daladier: een goed zoon van zijn volk. Een merkwaardig, boeiend leven en een schitterende carrière.". "Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant". Enschede, 1938/12/29 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 20-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAEN01:000070198:mpeg21:p005