Eerste Blad.
(WltKÏI.) De oorlog, dien wij beleven en waar onder wij lijden, m«e»t komen D oorzaken en redenen waren bekend waren druk besproken sedert jaren es zijn nadien zoo menigmaal opgehaald dat er voortaan over gezwegen kaï worden. Veel wisten wij. Wij wis ten, dat de partijen er zooveel mogelijb voor zouden zorgen, elkaar den boozar wil en de schuld te kunnen aanwrij ven Dat is geschied te allen tijde. Wi. wisten, dat de strijd geweldig en bloedig zou zijn, niet alleen ten gevolge vat de grootte der legers en de volmaaktheid der wapenen, maar ook en vooral ten gevolge van den vooruitgang dei wis- en natuurkundige wetenschappen en de toepassing daarvan in het krijgsbedrijf. Wij verwachtten, dat hij daardoor ook kortstondig zou woeden als eaa fel onweer. En vertrouwende op den veredelenden, beechavenden, veifijnendeu invloed, dien höoger, middelbaar en lager onderwijs, godsdienst van allerlei vorm, staatkunde vau ailerlei kleur en uitgebreid stoffelijk en geestelijk verkeer noodzakeÜjk gehad moesten hebben, hoopten wij, dat hij ridderlyk zou gevoerd worden met de wapenen, reinigend zou werken en met een verzoenenden vrede zou eindigen. Een oogenblik zelfs stond ons het ideaal voor den geest, dat de volken van Europa zich daarna zouden kunnen aaneensluiten, om vreedzaam, sterk, onoverwinnelijk te zijn, welvarend in alle rangen en standen, tevredener en gelukkiger dan ooit door gemeenschappeiijken arbeid. Wij verbeeldden ons, dat do Voreenigde Staten van Kuropa uit den strijd geboren zouden kunnen worden door den edelen wil en de gebleken kracht en gezondheid der natiën. Ontzaglijk, onzegiijk was de teleurstelling I Het kwam spoedig uit, dat er wel stoffelijke en wetenschappelijke vooruitgang was geweest in de negentiende eeuw, in de Eeuw des Lichts, maar dat de gemoederen geraffineerd in de boosheid waren geworden. Onderlinge uitwoekeriog, uitplundering en uitbuiting der bewoners van hetzelfde land was het eerste verschijnsel ; alle vertoon, geredeneer en ge roem over saamhoorigheid ets naastenliefde was slechts huichelarij geweest, alle geloofsbelijdenis slechts valsche getuigenis en schijn ; „de anderen doen het ook,” was de algemeene verontschuldiging der algemeene gewetenloosheid. Zoo moet er geleefd en gewerkt zijn op den vooravond van den zondvloed en sedert dien tijd aldoor in het voorgeborchte der hel, dat zich straks zal openen en waarin de onverzadelijke, de onverbeterlijke menschheid zal wegglijden onder den kreet „anderen doen het ook.” De oorlogvoering, die we ons wel verschrikkelijk bloedig, maar toch grootsch en verheven, als eene ontplooiing van heldenmoed, vaderlandsliefde, wapenbroederschap en offervaardigheid hadden gedacht, werd binnen weinige weken een walgelijk tooneel van valschheid en geniepigheid ; van roof en verkoop van particulier eigendom; van aandrijving tot haat; van toeleg op uithongering ; van ophitsing, omkooping, leugen, laster, hoon, smaad en verspreiding van verzonnen gruwelnieuws; van laaghartig leedvermaak; van verheerlijking van landverraad, trouweloosheid an meineed; van aansporing tot revolutie en vorsten-
ï moord; van bedreiging met wraak es met eeuwigen oorlog na den oorlog | Het miiitairime ten top voerende loo; - men aan de wereld voor, dat men he wilde vernietigen; de kleine stater verdrukkende, beroovenöe, misbrui- kende, verkondigde men, dat men z* 'beseiiermde; naar macht alleen jagende verklaarde men te strijden voor vrijheid ea recht; alleenheerschappij voerend* - of heerschappij dealende met weinigen > maakte men aan het onthutste mensch, dorn wijs, dat men opkwam voor de i democratie en de democratieëo; uit, roepende, dat men een rechtvaardigen, [ duurzamen vrede wilde, vergaderde roea oa maatregelen te beramen voor boycot en uitsluiting, als eenmaal de wapenen zouden rusten. Baast vier jaar lang hebben we zoo de boosaardigheid aan het werk gezien. Nooit tevoren stonden de aar tiën daardoor venijniger, erger en duurzamer vergiftigd, tegenover elkander. En nu is Lord Grey of Fallodon, de vroegere Sir Edwatd, gekomen met een wij-geerig geschrift ter prijzing en aanbeveling ven een volkerenbond, ’t Is, alsof de edelman heel ver buiten de aoiie en de passie zijner tijdgenoofea heeft gestaan, nadat hij zelf alle bedrijf heeft gsstaakt. Volgens Lord Grey is de schepping van zoo’n bond heel eenvoudig. Er is slechts te voldoen aan eenige voorwaarden. Da eerste is, dat de uitvoerende hoofden der staten het denkbeeld met ernst en overtuiging aanvaarden en het tot hoefddoel hunner practische politiek maken, öie uitvoerende hoofden der staten moeten leiden, niet volgen; zoo noodig dwingen, niet gedwongen worden. Deze eerste voorwaarde zal na den oorlog wel vervuld kunnen worden door Wilson, het uitvoerend hoofd der Vereenigde Staten; er zal ook aan voldaan kunnen worden door de regeeringen der landen, die zij aan zij met de Vereenigde Staten strijden. En wat de vijanden betreft, Oostenrijk-Hongarije heeft getoond, dat het voor een volkerenbond wel ’te vinden zou zijn. Da kleine oorlogvoerende en de kleine neutrale staten zouden er zich in hun eigen belang zeker bij aansluiten. Er blijft dan nog slechts de tegenstand over van Duitschland, waar bet krijgsgeluk en de invloed van het Pruisische militairisme alles tot zwijgen hebben gebracht behalve de stern van het geweld. Zoo spreekt Lord Grey of Fallodon. Wie ziet niet, hoe hij gebleven is bij zijn oud denkbeeld en, voornemen ? Hij leeft in de blijde voorstelling, dat dit voornemen al uitgevoerd en het doel bereikt is. Daarom wil hij ook Duitschland ten slotte ia dien volkerenbond opgenomen hebben, want, zoo meent hij, Duitsohland is er van overtuigd, dat het eene vreedzame ontwikkeling zal vinden, als de wereld eenmaal bevryd zal zijn van de bedreiging der militaire heerschers. En de vreedzame ontwikkeling is verre te verkiezen boven die, welke door oorlog wordt verkregen. De tweede belangrijke voor waarde is, dat de staten, die tot stichting van een volkerenbond bereid zijn, ten volle begrijpen, dat zij zich eenige beperking van de nationale actie moeten opleggen en zich eenige offers moeten getroosten. Geschillen moeten beslecht worden door bemiddelings-oongressen of door scheidsrechters. Houdt een of ander volk zich niet aan de statuten of de uitspraken, dan zal de economische druk van da gezamenlijke andere het tot rede en trouw brengen, Hei moet vaststaan, dat ontrouw van de eene natie de andere niet van hare verplichtingen ontslaat. Zoo schrijft de welmeenende lord In zijne verbeelding ziet hij ook, wie in dezen bond, op dit groote zee waar-
i dige schip, op de brag zal staan . Maar hij wijst dien hoofdman ovet ,: honderd niet au. Indién hij het deed ;j*ou de wereld misschien mie der over| tuig-i zij» van zijoe liefde voor hel gansche blanke menschdom en het algemeene welzijn De lord komt te laat. Aan het te laat-konaen is in deze rampjaren al vee! nederlaag te wijten geweest. Zijs denkbeeld is dood en begraven. Er is te veel misdadigs gezegd en gedaan om het aog dés opdol vens waardig te maken. Doch ook vóór al die laagheden, al die bedreigingen, al wat we snoeven opgesomd hebbes, hadden wij de onmogelijkheid van een Europeeschen Statenbond ai ingesisn. De verschillen zija te groot, de scheidende muren te oud en te sterk, het wantrouwen in *11*8 ta machtig. De volken hebben meester® noodig, dwingers, Za zijn immers sis da kinderen; ze groeien nimmer de kinderschoenen uit. Ze moeten behandeld worden naar hun aard, m kunnen niet geleid worden volgens dezelfde regelen, se kunnen niet werken met gelijke kracht ea volharding. Elk ras moet de basen hebben, die hst verdient. Er is geens eenheid tescheppen. Za zou bijvoorbeeld mageljjk geweest zijn ia de maat. Er is naar gestreefd, er is eene maat-unie tot stand gekomen, doch slechts Frankrijk, België, Zwitserland, Spanje, Italië, Roemenië, Servië, Griekenland en Boelgarije waren tot saaiengaan ie bewegen, zoodat osea van de Latynsche muni-unïe moest spreken. Za sloeg’uit 100 kilogram zilver 22,222 zilverstukken. Die hadden ten minste wel denzelfden naam kunnen dragen, daar ze toch dezelfde innerlijke waarde hadden. Dat was niet te bereiken : de stukken kasten franc, peseta, lire, leu, dinar, drachme, lew. Denemarken, Noorwegen en Zweden slaan uit 100 kilo zilver 16,667 krosea, Oobteurijk uit hetzelfde gewicht echter 23,952 kronen, Rusland 5557 roebel, Finland 22,227 markks, Portugal 4364 milreis, Turkije 100,171 piasters, Nedérland 10,582 guldens. Wij rekenen den Eagelechea shiilicg en de Duitsche mark op 60 van onze centen. Zijn ze hetzelfde P Net niet. Duitschland slaat uit 100 kilo zilver 18,000 marken, Engeland 19,116 shillings. Hoe vindt U de getalles? Zijn ze niet bespottelijk door de onroadhaid. Het verschil in gewichten is de oorzaak. De eenheid in het mogeljfke was nooit tot stand te brengen. Zal die in het ónmogelijke, in taal, volksaard en aanleg, het ooit zijn P Ze is niet denkbaar, tenzij er uit anarchie en chaos een machtig geweldenaar opdook, die aan Europa ééae taal, ééa wetboek, ééne maat, één gewioat, ééae munt en ééue gewapende macht opdrong, meedcogenloos uitroeiende al wie en alwat zich durfde verzetten. Misschien zou hij nog niet slagen, als hij ook geeue eenheid van godsdienst wist te scheppen. De derde en onafwijsbare voorwaarde voor het duurzame bestaan van een Europeeschen volkerenbond is: eene heel nieuwe mensch held, dis den ouden 'tijd volkomen wil vergeten. Lord Grey'heeft se niet genoemd ; zija geschrift was hem slechts een tfjdverdryf op het kasteel, waar hij zijne dagen schijnt te slijten in ledig heid met waardigheid en zeker veelte lijden heeft van slapelooze nachten. Het nieuw® van de week is de totale mislukking van het Oostenrijksohe offensief. Met achterlating van 4800 gevangenen zijn da Oostenrijkers teruggetrokken over de Piave. Groote geestdrift en feestelijkheid in Italië. De rest was bladvullende redevoeringen van ie staatssprekors zonder eene enkele nieuwe gedachte of mededaeling..
"BUITEILAND.". "Nieuwe Vlaardingsche courant". Vlaardingen, 1918/06/29 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 17-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAVL02:000502085:mpeg21:p00001
CCCCXXIX, Een Ffftöseh spreekwoord zegt dat
het moeielijk is iedereen tevreden ti stellen en tevens zijn schoonmoeder De waarheid daarvan ondervindt ieder een op zija beurt. Ik heb ze wsei eeus ondervonden naar aanleiding var mijn korte historische „las” en .de ge beurterissea van 1672 en wat ziet verder om da persoon van Jan de Witi groepeerde. Vooral viel de boosa tooi op, waarop men mij te lijf ging alsol ik de grootste misdaad van de wereld had begaan door te verklaren dat ik den 22-jarigen stadhouder allesbehalve een geniaal type vond. Maar genoeg daarover: het zou ons vcjel te ver voeren, wanneer wij in deze brieven over de geschiedenis des vaderlands en de verdiensten onzer stadhouders moesten gaan kibbelen. Ik aal me niet eens beklagen over den onwel willenden toon die tegen mij werd aangeslagen. Wij, krantenmenseben krijgen nooit lof te hooren en als wij worden aangevallen is hst bijna altijd op onvriendelijke wijze. Dezelfde spreekwijze die ik zooeven voor me zelf aanvoerde, kan ook de heer Jeltsma, deu beeldhouwer van het standbeeld van Johan de Witt voor zien aauyoeren. Van vele zijden is hem lof toegezwaaid, vaa bevoegde zijde en vau niet bevoegde zijde, doch hem is ook kritiek niet gespaard. Albert Plassehaert heeft het beeld „afgekami” gelijk mes het technisch pleegt uit te drukken. In zijn bakenden, niet zoo bijzonder helderen stijl heeft deze alleszins bevoegde kunst-oriticus da fouten aangewezen. Ds beeldhouwer heeft z. i, gezondigd tegen den regel der aaogename verhoudingen. Het is niet groot genoeg of niet klein genoeg. Deze [ietwat paradoxale kritiek houdt wei te verstaan rekening met de omgeving waarin het beeld is geplaatst. De „Plaats” is een nauw punt, geen plein en van alle kanten is hei uitzicht op het standbeeld zeer beperkt. Men ziet het niet op een fliafcea afstand, doch van welken kant ge ook komt, ge staat er altijd onmiddellijk met uw neus vlak voor. Daarom kwam het mij die gaarne het hoofd buigt voor Plasechaert, juist voo? dat de beeldhouwer een gelukkig midden had behouden tussohen een ea „té-groot” dat in de beperkte ruimte log zou hebben aangedaan en een „te-klein” dat het monument als monument zou hebben geschaad. De gelaatsuitdrukking wordt door Plasschaert ook onvoldoende geacht. Een groot wiskunstenaar heeft volgens hem een „schouwend-verfijnd” gezicht bü dat ontbreekt hier aan het standbeeld van de Witt. In de derde plaats deugt er van den rug van het standbeeld volgens dezen Kunstcriticus- niets, „De haren, zoo schrijft hij, die onder het kalotjesichtige hoofddeksei komen en op den rug hangen, maken mat het hoofddeksel jen zoödanigen indruk, dat het lachen neer nabij is dan het bewonderen. De leele rug van top tot teen bezien, is teer zwak. Er is leven noch stijl.” Met opzet halen wij deze woorden sens aan; omdat zij feite)ijk een verjietigende kritiek op dit nieuwe mommen! bevatten, terwijl van alle ranten — ook bevoegde —- zeer veel lulde is gebracht aan' Jeltsema’s werk. Misschien dst gij, lezeres of lezer, van lezen zomer neg eens in de residentie comt, welnu, loop dan eens voorbij het nonument en zie eens uit eigen oogen. Jw aandacht is nu gevestigd op de lijzondere onderdeden en ge kunt nu lens uw eigen opvatting toetsen aan lie van een bevoegd deskundige. Tien tegen één dat het u gaat als nij en dat ge die kritiek nogal overIreven vindt. Met schrik zied wij de tweedracht e gemoet die straks in artistieke kringen lal ontstaan wanneer den Haag sija iieuwe stadhuis gaat bouwen. Aantaanden Maandag komt het voorstel in
den raad aan de orde om de plaats te bepaléü. In navolging van Rotterdam willen 8. en W. in het hartje van de stad, in het oude en minder fraaie deel eeu groote opruiming van oude en leelijk« krotten houden, ten einde daardoor terrein open te krijgen voor een flink stanhuis. Ik gevoel vooreen dergelijke „dubbele” actie niet veel. Waar men het stadhuis wil plaatsen is allang het centrum niet meer. Dat ligt veel meer naar de zee toe an daarom is het denkbeeld om het aan hst einde van de Zeestraat te plaatsen veel gelukkiger. Het aaagew’S'ïen terrein sou volgens ons inzicht altijd nog het Alexanderveld üjn en het ko*ait ons voor. dat men best eenige janen kan wachten met den bouw van een nieuw stadhuis tot tijd en wijle de kazerne-kwestie die met het Alexandervald ten nauwste verband houdt is opgelost. In deze dure en onzekere tijden heeft de stichting vaa een nieuw stadhuis yeel van een weeldedaad en het doet daarom niet aangenaam aan dat men thans dat punt behandelt. Vergeleken met particuliere kantoren is de huisvesting van het gemeentelijk gezag lang niet slecht. Het kon zelfs wel minder : de gemeente-ontvanger zit in een prachtige villa,'onderwijs heeft een groot heerenhuis, bevolkingshureau is zeer gemakkelijk gebouwd, dat sogjaren mee kaa; de raad heeft eea goede «aal. Het is heusch nog niet noodig om vela tonnen gouds thans to gaan besteden. Maar.... gaat men het toch doen dan zie men het eens op een accoordje to gooien met de bevoegde artisten. Hst voortdurend geklaag over gemis aan artistieken smaak is zoo vervelend. Het is we! moeielijk iedereen tevreden te stellen, doch gaat het als in Rotterdam, dan is zoowat niemand tevreden. HAGENAAR.
"Brieven uit de Hofstad,". "Nieuwe Vlaardingsche courant". Vlaardingen, 1918/06/29 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 17-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAVL02:000502085:mpeg21:p00001
ï istsalt, 2aivelforeii!iitg9ii:', Opslag van aardappelen. Met groote ingenomenheid zal door belanghebbenden kennis genomen zijn van hetgeen in verband daarmede door den Minister van Landbouw aan de Gemeentebesturen werd bericht Want — er blijkt duidelijk uit, hoe nog niet vast staat, dat het opslaan van aardappelen sal worden verboden. Wff hebben dus nog een kans ! En daarover zijn we al verheugd, niet waarP Te meer, omdat wij gezegde kans vrfjgroot achten. Immers — Zijne Excellentie verzoekt de Gemeentebesturen — soo ze dit wenschelijk achten na raadpleging vaa den Gemeenteraad — bem te willen mededeelen, „welke weg dieet te worden gevolgd”. Het lijdt, dunkt mij, geen twijfel of — ik zou haast zeggen — alle Gemeentebesturen zullen adviseeren : laat de burgerij wat betreft den „opslag van aardappelen” vrij handelen, gelijk zij dat vroeger deed. Dan toch zullen eventueele verliezen tengevolge van het bewaren zoo gering mogelijk zijn. Vooral, wanneer de menschen zekerheid hebben, dat ze hunne voorraden, zooats voorheen, mogen opslaan. Dan zullen ook niet duizenden H L — gelijk ten vorigen jara — veel te vroeg gerooid worden en — zóó van ’t land in kelder of op zolder terecht komen. Herhaaldelijk is daartegen gewaarschuwd. Doch de belanghebbenden waren nog zóó onder den iedruk van de aardappslmieère tijdens ’t voorjaar van 1917, dat ze tot eiken prijs aardappelen wiiden opdoen. Mij zijn voorbeelden bekend van gezinshoofden, die einde Augustus en begin September reeds eltelijke H.L winter(P):ïardappelen in huis hadden. Dat deze bijna zonder uitsondering „groen” waren gerooid en in geen geval „uitgeziekt” spreekt van
jielf. En dal dergelijke partijen tot la groot verlies aanleiding hebben moeten ze geven behoeft even min betoog. d« Ware men er zelcer van geweest, op vs de gewone wijze te mogen opslaan, d< het te loor gaan van duizenden E L w zou voorkomen zyjn. gl Dit feit vorme de basis van de ad- N viesen, door Gemeentebesturen in dezen tr uit te brengen. En wanneer dan bij as het verder opbouwen er van vooral D ook gelet wordt op de omstandigheden, d dat wij in de vooroorlogsche jaren Is altijd wel zooveel aardappelen ver- lc bouwden, als noodig was voor het ge- d bruik hier te lande, terwijl de beieelde d oppervlakte gewis eer grooter dan k kleiner zal zijn geworden, dan is het o zeker niet twijfelachtig meer wat wel vi de conclusie zijn zal van de betrokken d Gemeentebesturen. _ e De vrees, dat veel meer zal worden v verbruikt dan overeenstemt met de in si den lande voor een ieder beschikbare z hoeveelheid behoeft mijnsinziens niet d zoo heel groot te zijn. Wie eenmaal v weet, dat hij met zeker aantal H.L. d gedurende een vooraf vastgestelde periode moet rondkomen, is door de om- h standigheden wel ai zóódanig getraind, is dat hij z’n rekening en verdeeling zeker e netjes opmaken zal. z Het opslaan van aardappelen op o plaatsen, welke zich daarvoor niet lee- v nen, dient natuurlijk te worden tegen- b gegaan. Zulk tegengaan zal evenwel t onnoodig blijken, wanneer de bevolking v (ik denk nu vooral aan groote steden) n maar weet, dat in en door de Gemeente c voor hen werd opgesiagen, zoodat nsen d verzekerd is, ten allen tijde en op de ge- r wone wijze (bij den groenteboer) te kun- e nen koopen wat men noodig heeft — zij 1 het dan ook tegen afgifte van zekers < bons. Waar.de Minister de gelegenheid s gaf, dat Gemeentebesturen zelf konden t koopen en opslaan, daar is het mij altijd \ een raadsel gebleven, waarom deze zulks hebben nagelaten. Of zouden wij hier s niet even goed onze aardappelen kun- i nen inkuilen als zulks op of bij de s boerenerven gsschiedtP Welnu, waarom i dan niet gehandeld, toen het de tijd \ daarvoor was? ’ Doch laten we te dezen maar niet . meer praten over wat voorbij is. Beter ' zal 't zijn te beproeven, dat herhaling < van een fout worde voorkomen. g En dus — i lo. wie dit wenscht, krijga de ge- s legenheid (geheel op eigen verantwoor- 1 lijkheid natuurlijk) om op de gewone i wijze z’n toiwteraardappelen op te doen. (Zoo onverhoopt de te beperkte hoe- ] veelheden rantsoeneering noodig maken « mocht, Worden aan hem natuurlijk geen i bons verstrekt). f 2o. de Gemeente zelf zorgë voor i het opslaan of doen opslaan van de i noodige aardappelen voor de reet zijner i ingezetenen. ' Verder moet •— om onaoodig ont- f trekken aan de consumptie voor den ] mensch te voorkomen — van o verheids- i wege streng gewaakt worden tegen het 1 misbruiken van zoogenaamd ,/uitschot” als veevoeder. Het is zeker nuttig hier i te wijzen op het feit, dat — wsar men t ,/kriel” en rotte aardappelen mocht \ gebruiken voor veevoeder — er ten < vorigen jare ettelijke honderden, mis- ( geinen wel duizendtallen onder den i naam van jkriel” en //rotte” aae de voorraden menechelijk voedsel zijn ont- I trokken om gekookt te worden inge- i kuild en later aan het vee opgevoerd. Mogelijk, dat het bovenstaande wel < eenig materiaal bevat voor het door j den Minister aan de Gemeentebesturen i gevraagde advies. I Dat dit de voorziening der bevolking i van een goeden winteraardappel zal j mogen bevorderen wordt zeker door een iegelijk gehoopt. G. VAN DER MOLEN. Landbouwonderwjjzsr. ■ Vlaardingen, Juni 1918. CORRESPONDENTIE. Den heer D. V. te O. B. zij de goede, i ontvangst bericht van zijn schrijven. Ik geef hem den raad beianghebben- i den per advertentie zijn adres te doen kennen.
"Landbouw.". "Nieuwe Vlaardingsche courant". Vlaardingen, 1918/06/29 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 17-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAVL02:000502085:mpeg21:p00001