(Welker.) De stemming is gladder gèloopen, dan wij ons hadden voorgesteld, ea de uitslag was vroeger bekend, dan iemand verwachtte. De bureau’» hebben hunne zeer zware taak volbracht op een wijze, die boven onzen lof verheven is. Zij hebben den dank der natie verdiend. Er zijn veel kiezers weggebleven, onwilligen, oaverstandigen en weerspannigen. Dat brengt ons wellicht het strafmandaat, eene instelling, die wel Pruisisch is, doch daarom niet minder goed behoeft te zijn. Het gekonkel bij de stembus is nu vervallen; de samenwerking van blinden en lammen volgens de leer der fabel is in de politiek niet meer mogelijk, althans niet voor- de candidaten en het kiezende volk; het strijden wop vast aeeoord" ter verovering van districtèn en van ffhet regeeringskasteel” behoort tot de ergernissen van het verleden1. De partijen zijn vrij geworden, vrij en zelfstandig. Nier, minder dan zestien zullen er in onze Tweede Kamer vertegenwoordigd zijn : de Neutralen, de Weermachtsdemocratiseerders, de Plattelanders, de Christen-Democraten, idem-Socialen, dito-Socialisten en de Middenstanders, totaal zeven, elk door 1 stem ; de Sociaaldemocratisehen met de So-
cialistischen en de Economischen, in totaal twee, elk door 3 stemmen; de Vrije Liberalen döor 4, de Vrijzinnige Democraten door §, de Unie-Liberalen door 6, de Christelijk-Historischen door 7, de Anti-Revolutionairen door 13, de Sociaal-democratische Arbeiders door 22. Tegenover deze 70 staan 30 Katholieken. Geene partij is sterk genoeg om specifieke eiscken door te drijven. In de toekomstige wetten zal belichaamd worden wat vereenigt, niet datgene wat verdeelt of eene greote groep van burgers zou ergeren. Op het oogenblik voelen we nog sterk de werking van den ouden zuurdeeeem. We hooren nog van de Christelijke partijen, alsof de oude, versleten antithese nog bestond. Al de honderd zijn Christenen. We vernemen ook, dat de sterkste partijen //het regeeringskasteel” zouden moeten betrekken .... gelijk in de dagen van olim. Dat zal wel anders worden na een paar proeven. Het hoofd van den staat deelt de wetgevende macht met de staten-generaal. Dat hoofd stelt ter afwerking van zijne taak, ter vervulling -van ztfn plicht excellente ambtenaren aan, die ministers heeten en ook met de uitvoering der wetten namens dat hoofd belast zijn. Voor haar deel van de wetgeving heeft de volksvertegenwoordiging het recht van amendement en het recht van initiaitef. Waarom zouden de ministers uit die volksvertegenwoordiging moeten voortkomen? Is het niet jam.
mer, dat de knapste mens^hen aan de Kamers onttrokken worden om werk te gaan doen, waarvoor het volk hen niet koos? Wij krijgen koninklijke ministers, extra-parlementaire ministers, zooals het behoort. Het volk wordt niet door de ministers vertegenwoordigt, maar door zijne honderd gekozenen. Be Kroon wordt vertegenwoordigd en gediend door de ministers, die voor al de handelingen der Kroon verantwoordelijk zijn. De Kroon benoemt ze, de Kroon ontslaat ze. Ongetwijfeld mag het hoofd van den staat ook volksvertegenwoordigers tok ministers benoemen, maar dan dienen de uitgevallenen dadelijk voor vier jaar vervangen te worden. O, veel zal veranderen, dat staat als een paal boven water. Weldra zal men niet meer vragen, tot welke partij een minister behoort en of de ministers homogeen zijn. Wat heeft het volk, wat de volksvertegenwoordiging daarmee te maken? Zij heeft te letten op daden en op woorden, die met daden gelijk staan. Innerlijkheden van den ministerraad en van zijne leden gaan haar volstrekt niet aan. Jammer vinden wij het, dat er niet meer dan ééne vrouw tot lid der Tweede Kamer gekozen is. Jammer, want de aanwezigheid van eenige vrouwen zou veel verbeterd hebben. Er zon gewis veel meer orde, stilte en oplettendheid zijn gekomen. En ook veel meer scherpzinnigheid, want dat de dames heel wat scherpzinniger zijn dan de heeren, is mijne lange schoolmeesterlijke ervaring.
Dat echter de ééne vrouwelijke uitverkorene Suze Groeneweg was, heeft mij persoonlijk in hooge mate verblijd» Ik ben namelijk mede haar geestelijke formateur geweest. Ik heb haar in 1889 in de registers der toen vierklassige Rijksnormaalschool te Numansdorp ingeschreven, nadat ze terdege geëxamineerd was ten overstaan en onder medewerking van den districts-schoolopziener. Juist vier jaar later had ze de akte als onderwijzeres. Ik kan aan de kiezers verzekeren, dat ze goed is in denken, gedachten zeggen en gedachten schrijven. Gemakkelijk heeft ze ’t niet gehad, want ze moest op de lesdagen vier uur loopen, wat haar zeker gelegenheid heeft gegeven tot erkenning van harde en zachte lotsbeschikkingen en tot veel wijsgeerige beschouwingen. Ze was er al vroeg van overtuigd, dat een kameel eerder door het oog van een naald wandelt, dan een rijkaard door een eroote hemelpoort. Ja, die Sassenaars, dat was een bijzonder volkje : kras, vurig, moedig, rood van zakdoek en van graat. Behalve Suze herinner ik me nog Dammes, Bram, Maaike en Jannigje den Hartog, Elisabeth van der Ree, drie heertjes Engels, Antonie van Dommelen en Gerrit Wervers. Allen reeds met beginselen in het krieken der levenslente. Kranig in d^ maatschappelijke wijsbegeerte. Vooral Bram. Naar aanleiding van het rijmpje : ,/De meester, in zijn wijsheid, gist, De leerling, in zijn waan, beslist,” dat ik als onderwerp voor een opstel opgaf in de derde klasse,
veegde Bram mij, den vertegenwoordiger der wijze, maar gissende meesters, zoo frisch den mantel uit en stak hij de wanende, maar beslissende, werkende en afdoende jongelui zoo flink in de hoogte, dat ik .... dat ik Bram een gulden bood voor zijn werkstuk. Toen werd dit hem plots zoo dierbaar, dat hij het //voor geen geld” meer wilde missen. Menigmaal moest ik het idealisme bekampen met eene herinnering aan de studentjes van Piet Paaltjes, die door de wereld werden doodgedrukt. Op één na zijn al die jongelui bij het onderwijs gekomen. Of er doodgedrukte onder zijn, mogen ze mij wel eens melden, maar Suze is tegen alle krachten bestand gebleken. Zij trotseert duizend kapitalisten en haar woord gaat tot het verstand en het hart van duizend vergaderde bootwerkers. En als een mensch uit de Hoeksche Waard haar ooit eene echte boodschap aan de volksvertegenwoordigers of aan de koninklijke ministers op te dragen heeft, zal hij haar thuis vinden. Want het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Suze is het eerste kamerlid, dat uit de Hoeksche Waard opkwam. Zij is de eerste Nederlandsche voouw, die deel zal hebben aan de Nederlandsche wetgeving. Dat die eerste eene oudleerlinge van mij moest zijn, zie, dat kan mij roeren. Wat is natuurlijker dan dat ik haar geluk wensch en vruchtbaren arbeid en een lang leven !
"De Uitslag der Verkiezingen en de toekomstige Ministeriën.". "Nieuwe Vlaardingsche courant". Vlaardingen, 1918/07/17 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 16-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAVL02:000502093:mpeg21:p00001
"Nieuwe Vlaardingsche courant". Vlaardingen, 1918/07/17 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 16-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAVL02:000502093:mpeg21:p00001
BlijdeHarten. Novellette van WILLY KERR. (Nadruk verboden). 10) — z/Dank je, boer. Ik hoop dan gauw vader tegen je te mogen zeggen. Eefje en ik kennen elkaar ai lang. Ik zou willen trouwen in Mei.” — z/Ben jij stapel, Dirk ? Jij gaat te keer, alsof de mot er in zat. In Mei! Ik sta verstomd !” riep Tulling. — «Mei is de schoonste maand van het jaar, vader Tulling,” pleitte Dirk. — „Heusch ? Nu, daar zal ik je morgen eens nader over inlichten. Je hebt nog een lesje noodig in den landbouw. Eefje is het zeker al niet met je eens op dat punt.” — z/Toch wel, vader. Er is in Mei, zoo omstreeks Pinksteren, overal zooveel moois te zien. Een reisje zouden we toch moeten maken!” De boer barstte uit in een schaterlach. — z/Dus ik heb te doen met twee zotten, twee heetgebakerden. ’t Is te dol, om er vandaag verder over te praten. Jelui gaan naar het ijs, de thee en de gezelligheid en morgen redeneeren wij over de rest. Begrijp toch, Dirk, dat jij land en een stêa moet hebben en dat ik en Kees ons huis anders moeten inrichten, als we Eef kwijtraken. Daar moet ook Kees over gehoord worden. Dirk, je valt me tegen, wat je inzicht in het landbouwbedrijf betreft. Alleen koningen en bedelaars
kunnen trouwen, wanneer ze willen: ze kunnen niet meer vooruit of aehter- uit. Maar boeren F Wou jij gaan oogsten, waar een ander gezaaid heeft F Ik ben je toch altijd nog wat voor in * kennis en ervaring.” — „Het zal mijn lust zijn, daaruit zooveel nut te trekken, als mogelijk is,” glimlachte Dirk. — „Je kunt morgen beginnen. Maar n in Mei wordt je mijn schoonzoon nog i. niet. Dat kan in October zijn. Je k ouders hebben daar ook wat in te zeggen. Eef, zet bittertjes op, dat we .t elkaar frissohen morgen wensohen en n den eetlust vermeerderen voor het spek met de peren. Wigland moet wel vern wonderd zijn over het gesprek, dat hij [. heeft moeten aanhooren.” e — „Ik heb u aldoor gelijk gegeven, i. Tulling: in mijne papieren staat ook n altijd van aanvaarding met blootschoof, it pachtpenningen te betalen met Kerstmis, woningen vrij van huur, en zoo al meer. i, Ik denk, dat Dirk zich wel aan uw sl voorwaarden zal onderwerpen, want ik e heb hem dezen nacht nog hooren roepen, dat hij gehoorzaam is.” ï. — ’t Is hem ook aan te raden. Eef, e roep Kees; de bittertjes moeten niet e verschalen of koud worden. De Dure hams kun je op een anderen dag wel e eens bezien, Wigland Ik denk, dat n jelui notarissen meer behoefte hebben i, aan grondige kennis van den regel van n drieën dan aan die van veerass8ii.” ■s Dirk keek Wigland waarschuwend ï. aan en de^e begreep, dat hij den regel d van drieën niet ten tweeden male moest it noemen. Hij verklaarde, dat hij blij >- was, het notariaat een dagje te mogen :s1 vergeten en eens weer op het ijs te
kunnen komen. Jammer vond hij het, dat hij er zoo slecht voor was gekleed. Gaat men ooit op het ijs in een zware overjas F Maakt men er geen gek figuur, als noen er verschijnt in een 'deftig Zondagspak F — „Man,” riep Dirk, „daar weet ik wat op. In de kast van Hannes hangt nog zijn ijsjekkertje, dat vader duur heeft moeten betalen voor zijn heer student en waarvan hij mij en Geertje daarna ook een exemplaar moest geven, ’t Zal jou net passen. Hannes was er een paar jaar geleden al uitgegroeid.” Kees kwam binnen op zijn sokken. De candidaat-notaris werd hem voorgesteld, het nieuws van den dag hem meegedeeld. Kees vond alles best en daarop werd geklonken. Naar het ijs zou hij eens gaan kijken, voor de gezelligheid had hij geen tijd, als huisman moest hij waken voor de belangen van het huis en het vee helpen afvoeder&n; maar hij kon de zon wel in het water zien schijnen. — „Jij, meneer Wigland, zoubijsgelijk een bekwaam vrijer wezen voor Geertje Ruizeweg, wat zeg gij, vader F” — „Dat heb ik dadelijk gedacht,” zei de boer, „en ik wed, dat het ook de meening is van Eefje.” • — „Beste menschen,” lachte Dirk, „hij heeft zich gisteravond al zonder woorden candidaat gesteld en dezen nacht heeft hij op het welslagen gedanst, net zoo goed als ik.” — „Een gelukkige tijd zou voor mij aanbreken, als jelüi meeningen werkelijkheid werden,” sprak Wigland. „Ik wil hier bekennen, dat Geertje msj | gisteravond onvergetelijk is geworden ; als zij mij niet dadelijk afwijst, zullen
jelui mij hier vaak zien. Maar ik kan niet van de mooie Meimaand, van huurvrijheid of blootschoof praten, zooals jelui, gelukkige koningen en kroonprinsen : ik moet op eene benoeming tot notaris wachten.” — „Die komt wel, bijsgelijk,” oordeelde Kees. Haast is er niet bij. Onder ons zit geen mensch op een schopstoel.” — „Dus en derhalve, Vader Tulling, ben ik van dezen dag af met Eefje verloofd of geëngageerd,” zei Dirk plechtig. „Zouden we het in de krant laten zetten P Of zouden we kaartjes zenden aan familie en kennissen F” — „Wind, Dirk, stadswind, overgewaaide Pruisische wind !” betoogde de boer. — „Goed gepraat, vader,” verklaarde Kees, „ons eenvoudige huisluiden past die moderne beweging niet.” — „Ze heeft haar goeden kant toch,” meende Dirk//de openbaarheid maakt den band gewis vaster. Eefje moei niet gemakkelijk van mij af kunnen.” — „Is het oude gebruik niet veel aardiger F” vroeg Tulling ; „ik reed met mijn meisje rond bij al de lui, aan wie ons wat gelegen lag ; bij den een stelde ik haar voor, bij den ander deed zij het mij.” — „Ritjes maken we seeuur ook, maar ik zou toch ook wel een woordje in de krant willen zetten,” zei Dirk; „ik zou wenschen, dat eenieder overmorgen wist, dat hier alles klaar en afgedaan is. Er mag geen twijfel overblijven, nergens, bij niemand,” drong Dirk aan. — „Jij zijt bang, dat Hannes nog zal komen opdagen bijsgelijk, om je
mijn zus afhandig te maken,” zei Kees. — „Jij slaat den spijker op den kop man,” riep Dirk. „Laat Eefje beslissen. Ia de krant of niet, Eefje F” — „In de krant, en zoo spoedig mogelijk,” zei het meisje. — „Zie je,” grinnikte Kees, „die is ook al bang voor Hannes.” — „Bang niet,” verzekerde Eefje, „hij heeft mij nooit gevraagd, al heeft hij zeker veel van mij gehouden ; maar ik wil voorkomen, dat hij mij nog vraagt; hij weet immers niet, hoe hier de zaken loopen; iu de stad verliest men de juiste voorstelling van het boerenleven; ik pas niet bij Hannes den dokter en nog minder bij Jo, al kan ik hem goed 'lijden ; ik behoor bij Dirk. Ik kan met Dirk praten, eten en hossen, met Jo niet. Voor den dokter zou ik altijd een kind of een dienstmeisje blijven, maar Dirk ... dien krijg ik onder den pantoffel.” — „Wel, Wigland, wat zeg je van mijn aanstaande F” schaterde Dirk. Krijg je niet den indruk, dat ze welsprekend is en op grooten voet leeft F Je zult straks haar schaatsjes zien en dadelijk overtuigd zijn, dat ze geen pantoffel heeft, maar slechts een heel klein pantoffeltje, dat me niet hard kan drukken.” — „Te oordeelen naar hetgeen ik aanschouwd heb bij onze aankomst,” zei Wigland, „besluit ik, dat jelui aan elkaar gewaagd zijt. Vond je Dirk geen krassen drukker en overweldiger, Eefje F” (Wordt vervolgd.)
"FEUILLETON.". "Nieuwe Vlaardingsche courant". Vlaardingen, 1918/07/17 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 16-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAVL02:000502093:mpeg21:p00001