KaUlug van aar©* tegen mats. Op Vrijdag j 1. werd door den RegeericgscoEimissaris in eene vergadering van de afdeeiin^begturen der Holl. Maatschappij van Landbouw ter kermis gebracht, dat er in Frankrijk eau groot gebrek aaa zaaibaver is, terwijl het over een voldoende hoeveelheid mais beschikt. Tusschen dit land en Nederland nu is esne overeenkomst getroffen om te trachten tot ruiling te kornen van goede ssaihaver tegen getonde cofeis, waarbij de volgende voorwaarden zijn gesteld. Voor elke 100 K G. haver ontvangt de verbouwer 150 K.G. nasis. Zoowel haver als mais zijn wat qualiteit betreft aan do controle van den Regesringscommissaris onderworpen. De soort van haver is onverschillig, De minste hoeveelheid, die geruild kan wordc-n bedraagt 100 K.G haver. De RegeeriBgscommiêsaïis verstrakt zakken die terug moeten gezonden worden. De verbouwer betaalt de vracht van de haver naar Rotterdam en de vracht van de mais terug. Sleeploon en verdere onkosten te Rotterdam zijn voor rekening van den Regeerisgscommissaris. De ruiling zal plaats vinden begin Maart. De haver wordt niet opgezonden voor dat de mais in de haven is aangekomen. De opgave van de hoeveelheid, die men wenscht te ruilen, moet plaats vinden voor 6 Febr. a s. bij de Secretarissen der dorpslandbouwvereenigingen. Vooral voor melkveehouders en var kensmeaters wordt deze ruiling voordeelig geacht. Men zij zich echter de waarschuwing indachtig, dat ook in ons land de hoeveelheid saaihaver niet groot is.
Sehemwet. I De minister van landbouw, nijverheid ? en handel, gezien art. 1 der Scheurwet 1918 (Stbl. ne. 503) en het Kon. besluit s van 13 November 1918 (Stbl. no. 588) 1 tot vaststelling van een algameenen maatregel van bestuur tot uitvoering van de Scheurwet 1918, heeft: benoemd tot secretaris der commissie van beroep, ia gesteld bij beschikking j van 18 December 1918, voor Zuid-Holland, W. A, Donker, ! Laan van Meerdervoort 217, ’s-Gravenhage, en als piaatsverraagead secretaris, H. H. P. de Wit, Eerste van dan Boschstraat 213, ’s-Gravenhage. Vleesclivooraienilig. De minister van landbouw heeft tot de burgemeesters de navolgende circulaire gericht: De praktijk der laatste weken heeft de behoefte aangetoond van een wijziging der regeling van het slachtverbod van runderen, neergelegd in mijn beschikking van 19 Dacïinber 1918, &fd. Ciisiszaken, bureau Volksvoeding, en wel, omdat een regeling voor slachtrijpe dieren, behoorende tot de categorieën, waarvan hst slachten absoluut verboden bleef, zoowel als ten aanzien van de nuchtere kal veren noodzakelijk ia. Om daarin te voorzien, is een wijziging gebracht in de omschrijving der dieren weike ter slachting zijn toegelates, na daartoe dooi den burgemeester afgeg8ven vergunning. Ik blijf aandringen op het afgeven van slechts zooveel slachtverguianingen als overeenstemt met een hoofdalijk rantsoen van 2 ons per week, met dien verstande, dat het vleeeh van geslachte nuchtere kalveren hierbuiten valt. De minister van landbouw heeft bepaald : dat het onder II sub 3°. van zijn
beschikking van 19 Deo. voorkomende aldus zal moeten worden gelezen : 3°. De burgemeesters der gemeenten zijn bevoegd de sub 2°. bedoelde vergunning te verleenen, met uitzondering van voor kennelijk dragende dieren en voor vroüwelijke diersn met minder dan 6 breeds tanden. In plaatsen met een gemeentelijk abattoir ken — in afwijking van het hiervoren bepaalde — door den burgemeester bovendien vergunning worden verleend tot het slachten van vrouweiijke runderen met minder dan 6 breede tanden, wanneer deze dieren naar het oordeel van dea door den burgemeester aan te wijzen deskundige niets anders dan tot slachting kunnen dienen. Staatscommissie crisis enquetewet 1918. Bij Kon. besluit vaa 8 dezer is, ter uitvoering van de Crisis enquêtewet 1918 (Stbl. no. 559), een Staatscommissie benoemd tot het instellen van sen onderzoek naar: lo. de voorziening van hei land mat levensbehoeften en grondstoffen, de maatregelen, genomen ter ondersteuning van landbouw, nijverheid en handelen tot regeling van het goederenverkeer met hst buitenland, tijdens dea toestand van oorlogsgevaar; 2o. de samenstelling en den aard van de commissies en organisaties, welke ter verzorging van de belangen, onder lo genoemd, zijn gebezigd, en de wijze, waarop die lichamen en de personen, wslke daarin of daaronder werkzaam waren, da t&ak waarmede zij waren belast of die zij op zich hebben genomen, hebben vervuld ; 3o. de uitvoaring van de wet van 3 Augustus 1914 (Stbl. «o. 344), houdende verbod vaa uit- en vervoer van sommige artikelen, van de artt. 76 a—f dar Onteigeningswet, zooals die is aan-
gevuld bij de wet van 3 Augustus 1914 (Stbl. no. 351), ter voorkoming van vasthouding en prijsopdrijving van waren, vaa de Distributiewet 1916, vaa de Sehepenuit voer wet, de Sehepenvorderingswet en andere belangrijke , wette», welke crisismaatregelen in-houden. Zij, die voormelde commissie gegevens wenschen te verschaffen ter uitvoering van hare taak, gelieven zich schrifteiijk te wenden tot den secretaris, den heer W. O. A. Koster, ’s-Giavenhege, van Boetzelaerlaars 24. We vrije liberalen en de sociale wetgeving. De Bond van vrije liberalen heeft aich op zijn te Utrecht gehouden vergadering in beginsel verklaard voor een weitelijke regeling van den arbeidsduur voor allen externen arbeid, in de richlirg van den 8-urigen arbeidsdag. Eveneens is do Bond voor Staatspensioen op 65 jarigen leeftijd en gebracht van f 2 op f 3 (voor gehuwden van f 4 op f 5). De sociale verzekering dient spoedig iugevoerd en ’t beheer der verzekering moet ia handen van den arbeider komen. Ook W8rd inzake loonsvsrhooging «oor het overheidspersoneel in combinatie aangenomen. X. O. T. heffing van ingevoerhe goederen. In verbaad met het wetsontwerp regelende o a. de voorzieningen vaa geldefijken aard ten aanzien van de met _ de geassocieerde mogendheden te Londen gesloten overeenkomsten zal de N. O. T. met ingang van 1 Februari ingevolge opdracht der regeerieg en ten behoeve van de schatkist 5 pet. heffsn van de factuurwaarde der goederen, die door bemiddeling van de N. O T. uit het buitenland worden betrokken.
Voor de Ver. van Ctem.-Veldw. in Z.-Holland. Per circulaire van 14 Jan. no. 88 hebben Ged. Staten van Z.-Holland B. en W. der gemeente in die provincie verzocht te bevorderen dat de thans geldend» regeling van de bezoldiging van gem,-veldwachters en dienaren van politie worden herzien met inachtneming van het volgende: Het komt Ged. Staten billijk voor, dat aan de gem.-veld wachters en politiedienaren reeds in de kleinste gemeenten ten minste zal worden toegekend een jaarwedde van f 750 met vrije bovenkleeding an vrije woning of f 800 met vrije woning of f 900 zonder verdere vergoeding. In gemeenten van eenige beteekenis %al met deze minima echter niet kunnen volstaan en zullen de gemeentebedragen ten minste f 100 hooger moeten worden gesteld. Verder zouden Ged. Staten willen zien toegekend 8 verhoogingen ieder van f 50 ’sjaars, de eerste 2 telkens na één jaar en de overige zes telkens na 2 jaren dienst. Tevens hebben Ged Staten er geen bezwaar tegen d&t de inkomsten uit de nevenbetrekkingen ter bepaling van het minimum medetellen, doch zij zouden ten aan zien van de inkomsten uit pensioen deze wijze v&n berekening alleen gevolgd willen zien voor die veldwachters en politiedienaren die hun standplaats hebben in gemeenten van minder dan 1500 zielen. Ten slotte achtte zij het wenschelijk dat voor het bezit van het politie-dipioma een jaarlijksche belooising van f 25 en voor het bezit van «jen diploma met aanteekening f 50 worden toegekend. Zij geven in overweging de nieuwe regeling terug werkende kracht te verleenen tot 1 Januari 1919 terwijl de gem. besturen worden uitgenoodigd voor 1 Mei a.s. Ged. Staten te berichten omtrent de uitvoering van een en ander.
"GEMENGD NIEUWS.". "Nieuwe Vlaardingsche courant". Vlaardingen, 1919/01/29 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAVL02:000503014:mpeg21:p00001
HULLENDE HUL; Novellette van WILLY KERR. Pendant en vervolg van „Blijde Harten.” (Nadruk verboden.) 17) : — „He, mijnheer Ruizeweg ! Maak het u gemakkelijk, ga zilieu I Neem een van mijn goede sigaren en bedien u van mijn lucifers. Laat ons dan praten als goede vrienden. Ik begrijp, dat u komt om mij de hand van mijn dochter Marie te vragen. Spaar alle romantische mooie woorden. U zijt welkom en u weet, dat ik u genegen ben.” — „Daar heb ik mijne verwachtingen op gebouwd, mijnheer Van der Weyde. Ik kom uw toestemming vragen voor een openbare, in de dagbladen ter kennis van Jan Publiek te brengen verloving met Mejuffrouw Marie, uw oudste doohier. ’t Is een gebruikelijkheid, waaraan wij ons willen ouderwerpen.’” — f/Tot mijn leedwezen, dat ook een gebruikelijkheid is, kan ik de gewensch* te toestemming niet geven. Mijn dochter is voor u geen geschikte vrouw, ’t Is een schoonheid en dat heeft u ingepakt. Vier en twintig jaar geleden overkwam mij hetzelfde en ik werd er rampzalig door. Ik heb mij weten te redden, maar ben toch een eenzame geworden, een sakenmensch zonder huiselijk leven. Ik vermoed, dat u dol verliefd zilt. Ik was het ook. Ik had vrienden, «fis mede de schuld droegen en zich waarschijnlijk nog in mijn ongeluk verkneukelden. Ik wil niet medeplichtig worden aan het uwe. Ik ben u genegen. Mijn dochter zal dat ook wel zijn in het vrouwelijke, dal wil zeggen verliefd. Maar ze past niet bij u. ’t Is een leege pop, mode de Paris. Za
heeft niets te beweren. Wij zitten allen s aan tafel ds Jut, Jul en Co; ieder . gaat tevoren en daarna zijn eigen weg. I Altemaal leeghoofden. Marie schijnt i het meest op haar gemak bij een ge- t wezen werkmeid van mijn vrouw. Om i uwentwil en om mijnentwil, waarde I dokter, weiger ik mijn toestemming. ■ Ik wil mij nu of later niets te ver- | wijten hebben.” ! — „Aoht u het ook mogelijk, mijn- . heer Van der Weyde, dat u uw dochter < niet kent ?” — „Die vraag wordt eiken dag aan vaders gesteld. De kinderen zelven beantwoorden zo naet de verzekering, dat de vaders, vooral da kantoormenschen, vreemdelingen zijn in hun gezin. Als ik de dochter niet ken, dokter, dan ken ik da moeder zooveel te beier, en nog nooit is een appel ver van zijn boem gevallen.” — „Kan het ook wezen, dat u zelf de boom zijtP” — „U bedoelt, dat mijn dochter zon gelijken op mij. Wei, dan zou ze voor u al eveamin deugen. Ik ken ia mij» zei ven geen eigenschappen, die ik aan een doktersvrouw zou toewenschen. Maar ik heb nog een derde reden tot weigering: ik aoht een dokter als u • hoog, zeer hoog, maar ongeschikt om ■ de man te zijn van mijn dochter. Ik i heb dat al dikwijls overwogen, waet ik weet, dat u reeds lang het hof msskt i aan Marie. Het tooneel van gisteren; avond is beslissend geweest. Geen , dokters meer in de familie, geen meer , aan mijn disoh, zoolang ik het verhoeden kao. Mijn besluit staat vast: om uwentwil, om mijnentwil ea om der 3 wille van mijn dochter zelve weiger ik - mijn toestemming. En dat zou ik adverteeren, als het ia uw hollend hoofd v opkwam, mijns ondanks uw verloofd- heid te publioeeren.” 1 — „Maar als uw dochter eenmaal a meerderjarig is P” s — „Man, dan zal ik mij felieiteeren, a zooals ik gedaan heb, toen mijn heer
zoon dien graad van geluk bereikte, i Als mijn dochter drie en twintig is, i ben ik vrij van alle verantwoordelijk- i hesd; u hebt dan geen behoefte meer < aan toestemmingen; u wandelt met i haar naar den kaatonrechier en die < brengt alles in orde met een akte van > déférentie of révérenfte of hoe zoo’e i papier mag heeten; ik ben niet sterk I in de stadhuiswoorden en rechtstermen, s Ja moet niet meenen, waarde dokter, i dat ik iets tegen u heb als man, mensch i en Ruizaweg; ik vlaei over van hoogachting, meer dan ooit sedert gisterenavond, toen u dea plicht verkoos boven mijn goeden maaitijd. Maar wat Marie deed, was een doorslaand bewijs van haar ongeschiktheid voor doktersvrouw. Mija maaitijd was er door bedorven. Mija vrouw kookte van ingebonden woede. Eerst vanmorgen brak het onweer los over de ontoerekenbare gans. Bij mijn vrouw hebt u het voorgoed Verkorven; zij is een doktersdoehter en schijnt daaronder ook zooveel geleden te hebben, dat ze van dokters als eehtgenootec niet meer wil hooren. Ga ze maar niet opzoeken.” — „Dus ik ben afgewezen ?” — „Afgewezen P Volstrekt niet Ik ben niet het meisje, waarmee u wil trouwen. Ik heb niets af te wijzen. Ik weiger slechts, te geven wat van mij is: mijn toestemming, die mij verantwoordelijkheden opiegt.” — „Das u verbiedt straks niet aan uwe dochter, dat ze met mij wandelt?” — „Ik verbied haar niets. Ik zou daarmee maar het tegendeel bereiken. U moet zelf weten, of u wil wandelen inet zoon’n wuft schepsel. U kunt er hoogstens mee pronken, ’t Is werkelijk een mooie meid. Mijn vrouw was indertijd de mooiste van Amsterdam. Ik wii u en mijn dochter, voor zoover dat in mija vermogen is, behoeden voor de levensmisère, die ik heb ondergaan Maria is goed voor een man, die naar zijn kantoor kan vluchten en zich met een raaisterée kan troosten, gelijk
zoovelen, die ik goed ken. 'Laat je t raden, man, zie van mijn dochter af, i neem je een ontwikkeld burgermeisje, i wier familie geen pretententies heeft of i in een wereld vol waao, ijdelheid en i dwaze verbeelding leeft zonder grond, ' doel of nut. Noem een huiselijk vrouw- i tje, dat biiyuen de muren bevredigende bezigheid en geluk vindt. Neem je geen vrouw, die zeventien parasols i isoodig heeft voor de weinige uren, dat in ons nevelige Holland de zon schijnt.” — „Zeventien parasols P Ik heb Marie nooit met een parasol gezien — „Ik ook niet, maar ik heb de fraaigheden betaald. Zes en zeventig paar handrohoenen, twee en veertig paar laarzen. Ia één jaar Raad eens, wat mijn huishouding kost ? ’ — „Ik sta verstomd over de getallen; ik heb aen iaoed niet, een slag te slaan naar uw uitgaven.” — „U zou ook mis slaan. Ze beloopen na aftrek van de zakgelden en osotngankelijke ondersteuningen van nuttelooze'famüieledes nog om ert om de veertig duizend gulden Kunt u zooveel opbrengen uit vermogen en arbeid ?” — „Niet de helft 1 Maar ik kan niet gelooven .. .” — „Ik ook niet. Wij kooplui ge» , looven niet. Wij betalen alleen tegen i kwitantie op gespecificeerde rekenisg, • behalve aan oazeu waarden huisdokter. Wij houden boek: U schijaWe i gelooven. Geloof dan ook, dat ik hei ’ goed met u meen, als ik herhaal r i dokter, zie af van het meisje, dat niet . bij u past ” * — „Nimmer, nimmer 1 Ik kas waohr ten. Nu is het zeker wel uit met mijn t huisdokterschap bij u ?” s — „Dat zou mij allerdeerlijkst spijten. Waar ik geneeskundig hulp noodig r aoht, iaat ik u roepen en nooit ben ik r er vaster dan sedert gisterenavond van 11 overtuigd geweest, dat u zult komen, r U zijt een man van eer, plicht en offer, :t en juist daarom deugt u niet als echtk genoot voor mijn dochter. Ik bon gisteren een oogenbük boos op u geweest, maar heel het gezelschap heeft u bewonderd, behalve afijn vrouw misschien, waaraan elk pondje egoïstisch is. U blijft mijn hooggeachte en hartelijk vertrouwde dokter, maar mijn schoonzoon wordt u niet,-zoolang ik het kan verhinderen.” ■— „Ik vrees, dat ik te fier ben om u daartoe ten tweeden male in de gelegenheid ts stellen Ik sta er maar verbaasd over, dat sen vader zijn kind zoo weinig kant, neen, volstrekt miskent.” — „Bravo, dokter ! We spreken er dus niet meer over. Laat mijn vrouw er ook asaar buiten. De jonge mevrouw Boskamp, die je gisteren zoo offervaardig gediend hebt, schijnt bij haar niet in de gratie te staan. Als ik goed zie en hoor, beeft mijn vrouw sen menigte vijandismen. Ook al een gevolg van de selfovejsehattiDg, waaraan *e altijd geleden heeft.” — „Marie oversebat zich zeker niet — „Daar heeft ze wel gelijk in: ze is maar een afstammelinge van een Aatwerpschen zakkendrager, die omhoog kwam, omdat hij niet zoop.” — „Ik krijg den indruk, mijnheer Van der Weyde, dat u nw kinderen niet liefhebt.” — „Een heel juiste indruk, waarde dokter; mijn kinderen en ik zijn alleen door de wet aan elkaar verbonden en aan de wet wil ik mij houden. Wij kooplui hebben een woord en houden dat. Ik gaf het mijne een betreurenswaordig tijdperk van dolheid, maar ik heb het desniettemin gestand gedaau tot heden. Verlost mij echter de wet, dan ben ik hartelijk blij in dit vertrek. Het valt mij 'dikwijls hard, dat ik woorden gegeven heb, waarvan alleen de dood mij kan verlossen. Doch tsotsch draag ik de gevolgen van mijn vroegere lichtzinnigheid en mijn hartstocht. Doe desgelijks.” (Wordt vervolgd),
"FEUILLETON.". "Nieuwe Vlaardingsche courant". Vlaardingen, 1919/01/29 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAVL02:000503014:mpeg21:p00001