Eerste Blad.
Politiek Overzicht. (WïLKKK.) Aan de gelukkige jongelui, die onder zoodanige stoffelijke en geestelijke omstandigheden geboren zijn, dat zij kunnen ingewijd worden in de wijsbegeerte in plaats van in het smeden of metselen, doet men in het eerste uur opmerken, dat tijd de afstand is tusschen twee gebeurtenissen, die indruk op ons maken. Naarmate de gebeurtenissen talrijker en de indrukken sterker zijn, schijnt ons de tijd korter; en van de indrukken kunnen wij dan zeggen, dat ze elkaar verdringen, zoodat wij ze al meer en meer verzwakt bezitten en spoedig verliezen. Wij vergetem Dat alles hebben we in den jongsten tiid ervaren; we zijn proefondervindelijk voorbereid tot de beoefening der wijsheid, die we nog geruimen tijd noodig zullen hebben om vergenoegd te leven. De oorlog gaf ons zooveel te gevoelen, te denken, te begruwen, te berillen en te beijzen, dat wij ons verwonderen over de vluchtigheid van ons leven in.de laatste vijf jaren. Van hetgeen er voorgevallen is, weten we de helft niet meer, en onze ergernissen, griezelingen en verontwaardigingen willen nauwelijks nog een zwakke zenuwtrilling opwekken, als we er aan worden herinnerd. We beginnen aan te nemen, dat het alles zoo erg niet [ was, als het ons werd voorgesteld; we kunnen ons al best verbeelden, dat het geslacht van morgen de akeligheden maar voor een klein deel zal gelooven en er ons om zal benijden, dat we zooveel beleefden. De verslagenen zijn dood en rusten weldra vergeten op het bed van eer, de overwinnaars leven en roemen. Die leden, kun nen vertellen van hunne lotgevallen, zoo belangwekkend, dat de jeugd naar hen luistert met open mond; die verdienden en wonnen, zullen levenslang den tijd, hun geluk en hun schranderheid prijzen; en het opkomend geslacht zal stil verlangen naar eene herhaling van de kansen en mogelijkheden. Dit overwegende gaan we al twijfelen, of het geslacht van morgen niet met evenveel geestdrift ten oorlog zal trekken, als de geslachten van heden, van gisteren en van alle voorgaande tijdperken het gedaan hebben. Duizenden, millioenen zullen altijd denken „groot of dood” en zich den maarschalksstaf willen verwerven die in eiken ransel is verborgen. Hoe heerlijk en begeerlijk worden ze immers beloond met kruisen en linten, al de helden, met titels en schatten, al de maarschalken en admiraals, die geen schrammetje opliepen, daar ze slechts hunne ondergeschikten behoef den te wagen en te jagen en wat geluk behoefden te hebben, terwijl zij de inspanning der „minderen” begluur den door goede kijkers. Alleen de vertegenwoordigers der arbeiders in het Engelsche Lagerhuis vonden het wat te veel, toen aan Maarschalk Douglas Haig en aan Admiraal Beatty elk honderd duizend pond sterling werd toege kend als belooning voor de diensten, die zij den lande hadden bewezen. Tegen de vereering met graventitels hadden ze geen bezwaar. Doch ze bleven in de minderheid en de oude spreuk kwam tot haar recht: „wie Iveel heeft, dien zal veel gegeven worden”. En wat hebt u er van gedacht, dat Kardinaal Mercier te Mechelen het Italiaansehe oorlogskans aannam uit nanaen van oen ïtanaanscnen minister Tittoni? Wat denkt u er wel _ van, dat de zegepralers van land tot’ land trekken, van de eene stad naar de andere, van Amerika naar Europa en omgekeerd? Zijn het geen benijdenswaardige en benijde menschen? Kon nog iets anders dan een geslaagde oorlog hen zoo doen eeren en toejuichen, hen zoo verheffen in eigen en ieders oog? Gevoelt u, hoe weinig op- ’ rechtheid er moet zijn in de verkondi-’ gingen der afschaffing van het militairisme en den oorlog? Maar we zijn den oorlog en zijn bedoelingen, de bloften, de beginselen, ■ de punten, de feiten en de redevoe-j ringen al zoover voorbij, dat ze tot j een verleden behooren, waarvan we' gaarne de behandeling overlaten aan, de geschiedschrijvers. De allermees-, ten van ons stellen alleen belang in de vraagstukken van den huidigen dag. Die zijn: de loonen en de kolen> vraagstukken, die niemand in de toekomst zag, toen men oorlogstuig maakte en opstapelde. De loonen en de kolen maken de zegevierende volken met de verslage- ( ne gelijk en zullen hen ten slotte dwin' gen, elkaar de hand te reiken. Loonen zijn niet door oorlogen te regelen, noch door encyklieken van pausen, noch door wetten en reglementen. Zelfs wat overeenkomsten, accoorden en contracten beteekenen, is ons in den laatstfn tijd in alle landen vertoond, te Amsterdam zoowel als te, Rome, in den Haag gelijk te Hamburg en te Berlijn. Wat zal men moeten doen, om op het gebied der loonen tot vrede te komen? De Engelsche regeering heeft nu met de leiders der spoorwegmannen het accoord getroffen, dat die leiders aan hunne onderdanen den raad zullen geven tevreden te zijn met de maxima, die de regeering hun biedt. De heele lijst dier maxima is niet af te schrijven: eenig denkbeeld krijgt men uit de wetenschap, dat het maximum voor de machinisten negen gulden daags, voor de stokers zes gulden zestig zal bedragen Voor acht uren arbeids. Wat voor IV,e stokers het meeste is, zal voor de machinisten het minste wezen en de stokers zullen beginnen met f 4,80. Lang zal de bevrediging niet duren, want de vakbonden hadden meer ge- ‘ ëischt en zullen ook de hoogere eischen kunnen doorzetten, zoodra de hoogere loonen sterkere weerstandskassen ter wereld hebben gebracht. Nu kunnen machinisten en stokers de treinen slechts laten loopen of stilstaan; zij kunnen de lijntrekkerij niet beoefenen. Maar wat zal de regee- ‘ ring doen met de mijnwerkers? Die kunnen vlug werken, maar ook langzaam, goed, zoodat het product bruikbaar is, doch ook slecht, zoodat er steenen voor kolen worden opgehaald. De mijnwerkers hebben heel het bedrijf in de hand. Kolennood is er thans overal, ook in de landen, die volop eigen mijnen hebben. Hoe Duitsch Oostenrijk en Italië er voor staan, kunnen we begrijpen: zij moeten al hunne kolen uit den vreemde betrekken. Frankrijk heeft, als het bericht niet verzonnen is, het eerste millioen ton, dat Duitschland moet leveren, ontvangen met de tijding, dat de afgifte van de geheele gevorderde hoeveelheid onmogelijk is, eenvoudig ónmogelijk. Wat kolengebrek beteekent is in weinig woorden te zeggen: gebrek aan alles, stilstand van alles. Hoe anders was de wereld zestig, korte zestig jaar geleden. Uw dienstwillige dienaar en zijne omgeving leid den toen een heel gelukkig leven zonder spoorwegen, zonder stoomvaart, zonder gas, petroleum, electriciteit of telegraaf, bij een voorraad kolen, die België leverde, tegen 72 centen per hektoliter in den kleinhandel. Thans zijn echter de menschen veel talrijker
en ae oenoenen gegroeid in nei orimetelijke. Zoo vertoont de vooruit- J gang zijne schaduwzijde. Wat kunnen we doen? We kunnen met den ouden oud-president van de Transvaalsche ex-republiek zeggen: „Alles zal reg kom!” ..In de politiek zal inderdaad alles: reg kom; dat is zelfs aan de Trans-j vaal bewezen, die nu zoo dapper heeft. meegevochten en nog zooveel eetbaars over had, dat ze ons eene scheepslading mielis kon schenken, gedachtig aan de guldens, bouffanten, kalveren en schoolboeken, die wij haar zonden in de dagen van haar nood. Over de politiek is ook veel gemakkelijker te praten en te schrijven dan over de volkshuishouding of economie. De politiek is staatszaak, menschenwerk, de economie is gegrondvest op de maatschappij, die op hare beurt een voortbrengsel is van de natuur. De staatsinrichtingen zijn door oorlogen, omwentelingen, door misdaden zelfs te veranderen. Wat er aan den gang der maatschappij te j verbeteren is, beproeve men thans met de loonen en de kolen. Wat had de menschheid zestig jaar geleden, dat zij thans mist? Zij had tijd. De versnelling van alle bewegingen, de veigrooiing van het zielental, de uitbreiding van den kring der belangen heeft haar armer gemaakt aan tijd om kalm te leven. Heel wat meer menschen waren toen hun eigen heer of baas en meester dan tegenwoordig, al lazen ze geen of een heel klein courantje, al deden ze dat ook maar eens in de week. Thans gaan we op in de drukke menigte en klagen we, dat we voor veel nuttigs en genoeglijks geen tijd hebben. De man van drie en zeventig heeft vaak medelijden met de jonge menschen, die in auto’s door, in vliegtuigen over de wereld ijlen, niets hoorende dan geraas, niets ziende dan kladden of verkleiningen, niets ruikende dan stanken, in hun haast niets proevende van hetgeen ze verslinden, hun heele wezen zwaar inhullende, om het te beschermen tegen de vijandige elementen. En hij vraagt zich af, of deze vooruitgang het geluk is of de oorzaak der eindelijke geboorte van het geluk? Neen, voor den schrijver, spreker, meedoender en strever is niet de economie, maar de politiek het aangewezen sportveld. Wilson en Clémencean, Lenin en Trotzky, Hijmans en Briand, Wijnkoop en Troelstra, Scheidemann en Ebert hebben er prijzen en lauweren gewonnen. Kurt Ebert heeft deze week den eed afgelegd op de grondwet der Duitsche Republiek. De gewezen zadelmaker is nu evengoed een staatspresident als de gewezen advocaat Poincaré en de gewezen professor Wilson. Hij heeft eene even mooie rede gehouden over trouw, oprechtheid, moed, kracht, deugd, recht, wijsheid, vaderlandsliefde, goed, bloed en arbeid als de beste en geleerdst^ koning of hertog. Hij mag het een geluk achten, dat hij geen grootvorst of aartshertog is, want dergelijke mannen hebben tegenwoordig geen kansen meer. Aartshertog Jozef van Habsburg heeft het ervaren: hij is zelfs geen tijdelijk of voorloopig regent van Hongarije kunnen blijven. Te velen waren in en buiten het land bang voor het herstel van de monarchie en met dit pijnlijke gevoel heeft ook de wereldmogendheid te Parijs hem niet erkend. Achter hem ging zijn ministerie. Lloyd George heeft eene rede van drie uren gehouden. Wij hebben er uit aangeteekend, dat de oorlogskosten van Engeland vier milliard pond sterling hebben bedragen, daV er 3,600,000 Engelschen gedemobiliseerd zijn, waarvan er slechts 350,000 nog geen werk in de burgerlijke maatschappij hebben gevonden, en dat het
eerste noodige voor Engeland is vermeerdering van de productie en vermindering van invoer en van uitgaven. Ook President Wilson heeft weer prachtig gesproken in zijn senaat. Volgens het blad The Nation is het thans duidelijk, dat Amerika blindelings den oorlog in is gegaan. Op de vredesconferentie kwamen allerlei geheime verdragen voor den dag, die Wilson niet gekend had en die hem nu machteloos maakten, zoodat hij in alles wat er te berde kwam moest toestemmen, om den vrede niet in gevaar en zijn volkenbond niet onmogelijk te maken. Zijn volkenbond bleek tenslotte Engelsch fabrikaat te zijn. alleen geschikt om Engelands wereldmacht zonder groote opofferingen in stand te houden. En Prins Karei van Hohenzollern heeft bedankt voor de toekomstige kroon, na opgemerkt te hebben, dat de heeren generaals zijne vrouw, een lief en mooi burgermeisje, niet hoog genoeg geboren achtten om koningin te worden. In Roemenië is ’t gebeurd. Daar zijn generaals en generaalschen allen zeer hoog geboren. Nu heet de kroonprins Nicolaas naar zijn dooden peetoom, en daar hij eerst zestien jaar oud is, behoeven de generaals niet te vreezen, dat hij spoedig zal trouwen „beneden zijn stand”. Roemenië heeft ook drie prinsessen, voor wie onze democratische tijd niet veel hoogheid in zijn mars draagt. Waarom bespreken wij de actie van België niet? Omdat wij er van walgen gelijk Uwedele.