door H. Ch. G. J. tan de Mandeei IV. De rol, die de vrouw in Engeland j speelt, is ten allen tijde van zeer bij-1 zonderen aard geweest. Men kan niet ^ zeggen, dat in het algemeen de vrouw j in Engeland de positie inneemt, die^ aan haar zusteren in Frankrijk werd; toebedeeld; zeker niet de sociaal over-j heerschende plaats, die de vrouw in' Amerika inneemt. En het is er metj den oorlog niet beter op geworden.1 O, ongetwijfeld, in Londen en elders/ in de badplaatsen en op het platte-1 land, draait alles om de vrouw, meer, dan ooit zelfs en de schijnbare mora-, liteit van den Engelschman komt nooit ( béter aan het licht dan in deze dagen. Maar, de eerbied voor de vrouw is ver te zoeken. Het is eigenaardig om te zien, wanneer men komt in welke der voornaamste restaurants ook van( Londen, dat in den regel de heeren door de kellners het eerst, de dames het laatst bediend worden; dat de( goed gedresseerde waiter met een lucifer voor de sigaretten niet meer het eerst naar de dames maar het eerst naar de heeren gaat. Voor vreemdelingen is het zoo eigenaardig, dat slechts weinigen van hen de lust kun-' nen weerstaan om den kellner met een enkelen wenk te beduiden, dat de dame bij den heer voorgaat. En als men er een Engelschman over spreekt, dan vindt hij dat gemis aan eerbied gansch niet onbegrijpelijk. Want de verhalen, die men speciaal in Londen hoort over de gedragingen der vrouwen, der getrouwde vrouwen, wierlc mannen aan het front waren, tijdens t den oorlog, doen de neiging ontstaan £ de ooren te sluiten voor het ongeloof- c lijke. Het is te begrijpen, dat menige s man, hij moge dan uit eerzucht of uit : oppervlakkige overwegingen naar het j front zijn getrokken, thuis komende, 1 na in elk geval gevaren van verschil- : lenden aard te hebben doorstaan, den i eerbied verliest, wanneer hij waar- 1 neemt hoe in tal van gevallen zijn i vrouw de eer van den huiselijken < haard heeft „verdedigd”. Een derge- j lijk gemis aan eerbied zet natuurlijk i zijn stempel op geheel het maatschap- 1 pelijk leven. Men kan het nog na- ; voelen; men ziet het in de huizen, in I de restaurants, op de straat, overal i waar zich een stuk van dat maatschap pelijke leven afspeelt! En als men de meening zou koesteren, dat de oorlog in Engeland het leven heeft verdiept, verbreed, dan vergist men zich. Wij allen, die slechts eenmaal in Engeland zijn geweest, weten, hoe oppervlakkig het Engelsche tooneel, de opera, en al wat daarmede verband houdt, is. Voor de Engelschen is de aankleeding van het stuk — en naar sommiger grappige opmerking de uitkleeding van de vrouwelijke hoofdfiguren — het voornaam ste; de werkelijke kunst komt in de tweede plaats. Zoo was het. voor den oorlog, zoo was het in den oorlog en zoo is het nu nog. Zeker, de opera in Covent Garden, het theater in Drury Lane geven werkelijke kunst en er zijn enkele theaters in Londen, die in gelijke mate aan de kunst hun aandeel wijden, maar hoe slecht zijn zij in den regel niet bezocht, tenzij het gaat om een of andere modevoorstelling. Kom
iaarentegen in die tientallen andere 1 heaters van den meest oppervlakki- 1 *en aard, die Londen telt; kom in al ’ ie music-halls, de schouwburgen met < ipectacle varié, om van de picture- 1 idaces (bioscopen) niet te spreken, *ij kunt er niet gemakkelijk plaats : (rijgen, wanneer gij niet tevoren be- j spreekt. In Londen was een dusgenaamd Chineesch drama van een ze- i 'an een dergelijk schitterend aangedeed stuk heeft, is te begrijpen; de vinst van geheel een jaar, anders in :en Engelsch theater niet gering, vordt erdoor gedrukt. Voor het innerlijke Engelsche leven :ijn de veranderde sociale verhoudingen natuurlijk van de grootste beteecenis. Deze intusschen leert men naar iet uiterlijk slechts weinig of niet kenlen. Is er in. Duitschland in het al-’ jemeen in de houding van die leden /an arbeidend personeel, waarmede de •eiziger in aanraking komt, een duiielijke verandering waar te nemen: :en opzichte van Engeland geldt dat niet. De waiter is er beleefd als vroeger; de liftjongens zijn er vlug en onverschillig als te voren; de taxi-chauffeurs zijn er stoutmoedig en vrijmoedig als zij voor den oorlog waren, nu misschiet! iets meer nog hun onmisbaarheid gevoelende, omdat de oorlog den laatsten doodelijken slag aan de cabs heeft toegebracht en men deze typische Londensche vervoermiddelen slechts als eèn oase in de auto-woestijn nog ziet. Maar niettemin is de verandering der sociale verhoudingen van beteekenis., Wij weten het allen, hoe. vóór den ^oorlog zelfs een man als -Lloyd George — dien men heel eenvoudig wandelend op de hoek van Sftitehalle en Daon Street kan tegenkomen — rekening moet houden met de leiders der vakvereenigingen: hoe speciaal de maatregelen ter versterking van Engelands militaire macht slechts zelden werden uitgevoerd zonder dat te voren ruggespraak met de vakvereenigingsleiders had plaats gehad. Wij weten het allen, hoe de bedreiging* reeds met een staking de regeering tijdens den oorlog tot inschikkelijkheid moest bewegen. En wij hebben nu bij de spoorwegstaking gezien hoe groot de macht van de vak vereenigingen is. Zeker, volledig is de door haar behaalde overwinning allerminst geweest; de regeering is er met de haar ten dienste staande hulpmiddelen in geslaagd om het verkeer, zooals het dan ging, in stand te houden, en moreel hebben de vakvereenigingen eerder een nederlaag geleden dan een overwinning behaald. Maar, aan den anderen kant zal elke regeering ervoor moeten terugschrikken om het land aan een tweede proef bloot te stellen, als nu gedurende slechts anderhalve week is geschied. Geen wonder dan ook, dat er reeds over wordt gesproken om het dusgenaamd Comité van Veertien, de veertien leiders van vakvereenigingen, die met de spoorweglieden in nauw verband staan, een permanent karakter te geven, teneinde zijn invloed in het maatschappelijk leven blijvend te doen zijn. Wie bedenkt, hoe tal van malen vóór en .tijdens den oorlog vakvereenigingen van toch werkelijk niet geringe beteekenis, ‘moeite ondervonden om zich algemeen te doen erkennen; wie zich herinnert, hoe de macht der vakvereenigingsleiders dikwerf nog was beperkt, zal niet blind kunnen zijn j voor de groote verandering die alleen reeds uit de overweging van dit denkbeeld spreekt. Wanneer inderdaad ; het Comité van Veertien zou worden ’ van permanent karakter, zal veel so1 ciale strijd worden voorkomen, maar ‘ zal ook een blijvende invloed in de ' maatschappelijke verhoudingen door dit Comité van Veertien worden uitge' oefend. (Wordt vervolgd.)
"De toestanden in Duitschland en in Engeland". "Nieuwe Vlaardingsche courant". Vlaardingen, 1919/11/04 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 09-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAVL02:000503133:mpeg21:p00001
Telse. j Een geschiedkundig verhaal uit den oorlog van Ditmarschen, naar het Deenseh van St. St. Blichebs, door N. M. KEUKENMEESTER. 15) Toen de garde haren aanvoerder miste, ontzonk den mannen de moed. „Vlucht, vlucht!” klonk het door de wankelende gelederen, „de overste is gevallen, de vijand zegeviert.” Een wilde vlucht ontstond; de achterste gelederen konden den weg volgen; de mannen der voorste sprongen over de slooten en trachtten de velden te bereiken, welke aan den westelijken kant echter reeds onder water stonden, waardoor de meesten den dood vonden . Zij, die oostwaarts vluchtten, konden grootendeels het daar aan wezige houtgewas bereiken en het leven redden, vóórdat het steeds wassende water hen bereikte. Het deel van de achterhoede ,dat volgens de order reeds over de slooten was gegaan, zag de voorsten vluchten en volgde hun voorbeeld. De wereldberoemde — beruchte ware betere qualificatie —, machtige garde, voor korten tijd 6000 geoefende manschappen tellende, gewoon te zegevieren, was verslagen, verstrooid, ontbonden, vernietigd. Dit bloedige, verwoede gevecht is in een loflied op Wolf Isbrand be-zongen. Het luidt in de landstaal: Isbrant, dat is een framer (1) mann, De wil wol bi loven stan (2) He gav dem Land eine wise lehr To Hemmingstede, all vör de dör: „Legget ju en liittick (3) hier under [den wall Dat ju nemant hier scheten schall, Und leget de spere wat bi ju neder Vroom, dapper. 2) gtloold, gaprezen worde». 8) peosji. 4) trokken.
Und latet se teen (4) bewesten vör.” s Dat höreden wol dordehalf hundert p [mann, k De gingen de grote garde an. c Een groot deel van het leger was gedurende dien gewichtigen tijd ge- d heel onwetend geweest van het dra- r ma, dat bij Duizend-duivelswerf werd f af gespeeld; het was steeds langzamer t voorwaarts gerukt, tot het ten laatste r moest halt houden. Vergeefs vroegen \ de Koning en zijn broeder naar de r oorzaak daarvan; zoover de sneeuw- r jacht het toeliet, zagen zij ,dat het j volk onbeweeglijk stand hield. Dit , oponthoud bij zulk ruw weder verbit- \ terde den Koning, die toch al niet best 1 geluimd Meldorp had verlaten; hij ver- I langde spoedig bericht aangaande de j oorzaak. Zij, die uitgezonden werden \ op kondschap, konden al gauw noch ; voor, noch achterwaarts en die buiten j den troep omgingen, kwamen wel te- 1 rug, doch konden slechts berichten, « dat zij door ondergeloopen landen wa- i ren gestuit en de dichte kruitdamp en i de jachtsneeuw, die hen vlak in het j gelaat woei, niet toelieten te zien, wat de garde uitrichtte. i Zijne Majesteit merkte op, dat Slenitz tamelijk veel complimenten maak- > te met dat troepje pummels. „Hij paart voorzichtigheid aan dapperheid”, antwoordde de Hertog „en is gewoon aan den oorlog in polderlanden; hij zal den weg geheel vrij willen maken alvorens op te rukken.” Hoewel nu geen kanongebulder méér werd gehoord, kwam er nog geen beweging in den troep, wat den Koning even ergerlijk als onbegrijpelijk was en hem den wanhopigen uitroep deed slaken „als dit nog langer moet duren, maak ik rechtsomkeert naar Meldorp — hier hooren noch zien wij toch iets.” „Met Uw verlof, Majesteit!” zei Ahlefeldt, „ik meen een dof, onduideI lijk ruischen te hooren als van strooI mand water, maar hat huilen van dan
storm, het brieschen en trappelen der paarden en het luidruchtige praten der krijgers maken, dat het geluid niet te onderkennen is.” Eindelijk drong een vaag gerucht door de lange kolonne van Holsteiners, Duitschers en Denen heen. Het heette eerst, dat de garde had gestooten op een ongehoord sterke schans met honderden kanonnen, welke de voorhoede stormende zou nemen daar n^t bereikte den staf het heuglijke nieuws, dat de schans was genomen, spoedig gevolgd door de treurmaren: „de storm is afgeslagen” — „de garde wordt teruggedreven” en dan weder klonk een moedgevend bulletin: „de Ditmarschen hebben een uitval beproefd en zijn gezamenlijk neêrgeveld”. Zoo wisselde het krijgsnieuws af, doch in den troep was geen voortgang te bemerken. Eindelijk zag men flauw eenige vluchtenden, die op de Geest toeliepen en toen werd er geroepen: „dat zijn vluchtende boeren; nu zal het spoedig vooraan vrolijk toegaan”, doch die blijde verwachting werd spoedig te niet gedaan door de nagenoeg ongelooflijke boodschap: „het zijn geen boeren, het is de garde, die vlucht, verslagen en uiteengejaagd is, wier bevelhebber gevangen of gevallen is.” Kort daarna verspreidde zich in het Deensche leger de Jobstijding, dat werkelijk de garde en de Holsteinsche troepen waren verslagen. Verbitterde woede vervulde het gemoed der Koninklijke broeders, die door de opeengehoopte troepen op den besneeuwden, moerassigen weg werden opgehouden, zonder de voorhoede te hulp te kunnen komen. Het eene gerucht was al vreeselijker, ongeloofelijker dan het andere en geene zekerheid te bekomen omtrent het lot dei voorhoede. Er was niets te zien, dar de naastbij staande peletons — verder was alles sneeuw en water, wam de zee had reeds de weiden aan beide zijden overstroomd.
Een snel besluit moest worden genomen, maar in welken geest? Niemand durfde het woord terugtrekken uit te spreken. | De koning gaf zijn broeder de schuld van dezen hachelijken toestand; deze schoof die op de hem om-, ringende Holsteinsche edelen, die haai op den breeden rug van den bevelhebber der garde Jonker Slenitz laad- . den. Maar het gevaar naderde voortdurend dreigender; wapengekletter, schieten en schreeuwen der vechtende partijen werd duidelijker vernomen, bracht onrust en verwarring onder het voetvolk en men zag de springende, wadende, tuimelende, om hulp roepende vluchtelingen aan beide zijden in de ondergeloopen landen opdagen. Toen was de Hertog de eerste die het aandurfde te zeggen: „Wij moeten terug uit dezen vervloekten val naar den vasten bodem bij Meldorp; daar zullen wij den onbeschaamden vijand te | woord staan.” Met tranen van spijt in de oogen 1 wendden de broeders hunne rossen, ! het aan hun staf en de helft der ruiterij ' overlatende, om het voetvolk te hulp | te komen en den vijand tot staan te brengen, wanneer het hem werkelijk ; mocht gelukken zoover door te drin■ gen. Met groote moeite baanden de . Vorsten zich een weg tusschen de troepen en den tros;slechts de eerbied open ■ de hun dien, welke daarna voor vele ! duizenden gesloten bleef. Nauwelijks ' waren zij het gevaar ontkomen of de ' vlucht werd algemeen, ook onder dat ■ gedeelte van het leger, dat nog niet ' aam den strijd had kunnen deelnemen. Wel beproefden de edelen de verbro! ken ordo te herstellen en öf een vijand | te verjagen, die noch door aantal of ; tactiek gevaarlijk was of ten minste 1 een minder oneervollen terugtocht te bewerkstelligen. Maar al hunne pogingen bleken te vergeefs. Moed, overleg, krijgstucht — alles was ver| loren en vervangen door onweder-
itaanbaren angst. De vertoornde henel boven zich — het verraderlijke dement, het water, van weerszijden — vóór zich de onmeedoogende, verwoede vijand, aan wien zich te onttrekken alleen de landweg overbleef. En deze was niet minder ongewis, want ruiters, voetvolk, kanonnen, wagens woelden daarop dooreen, officieren en soldaten vielen en vertraden slkaar, zoodat ten laatste de slooten, tot vaarten verbreed, meer zekerheid schenen aan te bieden dan de weg zelf. Velen sprongen er vrijwillig in; anderen werden er ingedrongen, trach tende door zwemmen of waden zich te redden. De Ditmarschen, bemerkende, dat van hunne doodsvijanden al meer en meer ontkwamen, ijlden nu van alle kanten toe en sloten den vijand in; brak er een uit, dan doorboorden zij hem of sleurden hem in de diepte met hunne hellebaarden. Ja, vaak als die manier van dooden hun te langzaam ging, dan sprongen zij bij troepen over de sloot en drongen de dichtgesloten rijen naar de tegenovergestelde zijde, waar weder anderen hen met houw en stoot ontvingen. Evenals spinnen de in het web hangende vliegen heen en weer slepen, ze vaster en vaster snoeren, hun stoot op stoot geven, zoo gingen de boeren om met het ingesloten leger; zij kenden hetyland, sprongen over de vaarten en weder terug met te meer vlugheid en kracht, omdat zij reeds lang op IJsbrand’s voorbeeld hun wapenkleeding en schild hadden weggeworpen — te verdedigen behoefden zij zich niet meer, slechts aan te vallen en te dooden. Een oud'platduitsch versje bezingt der Boeren lof aldus: „De sik gegen Ditmarschen setten will, De stelle sik wol to weren. Ditmarsen, dat scholen Buren sin — Et mogen wol wesen Heren!” (Wordt vervolgd.)
"FEUILLETON.". "Nieuwe Vlaardingsche courant". Vlaardingen, 1919/11/04 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 09-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAVL02:000503133:mpeg21:p00001