Het overlijden en de begrafenis van prof. Lorentz heeft ons geleerd, dat ons volk zijn groote mannen waardig weet te eeren. Dit is verblijdend, want er is een tijd geweest, die deed denken dat het volk alleen maar oog had voor sport helden. Maar nu hebben we overtuigend gezien, dat ook de geestelijk grooten, ook de mannen wier prestaties niet direct tot ons spreken, omdat wij ze niet ten volle vermogen te beoordeelen, dat ooik deze waarachtig groote mannen zich in de volksgunst mogen verheugen. De stad Haarlem wilde haar grooten burger op stadskosten begraven, doch toen bleek, dat zulks niet mogelijk was, omdat het niet strookte met de wenschen van den overledene, heeft het gemeentebestuur al het mogelijke gedaan om de begrafenis zoo plechtig mogelijk te doen zijn. Op de groote telegraafkantoren in ons land is Donid^jadagmiddag de nagedachtenis van Lorentz herdacht door een stilte van, 3 minuten. En heel het personeel van laag tot hoog werkte spontaan mlede, om deze stilte zoo absoluut mogelijk te doen zijn en daarom het plechtig karakter der herdenking zoo sterk mogelijk tot uiting te doen komen. Ons volk heeft in Lorentz een van zijn grootste zonen verloren, de wetenschap verliest in hem één van die geniale denkers, die slechts zelden voorkomen, hij heeft den naam van Nederland beroemd gemaakt tot over de geheele wereld en het is een ontzaggelijk verlies, dat wij geleden hebben. Doch het leed van dit nationaal verlies wordt verzacht door de wetenschap, dat het Nederlandsche volk de beteekenis van een man als Lorentz heeft gevoeld, zij het ook niet begrepen. Ook voor waardeering van geestesgaven kunnen wij dus nog voelen. En wij behoeven ons dus gelukkig niet te schamen voor ons nageslacht, doordat wij den, besten onder ons niet gekend en gewaardeerd hebben, omdat wij leefden in een tijd, waarin alleen de lichaamscultuur waarde had. Neen we mogen dan een overdreven waarde toekennen aan sportprestaties, het leven en de dood van Lorentz hebben bewezen, dat ook zij die geestelijk ver boven ons uitstéken, algemeene waardeering kunnen vinden. Is deze gedachte niet sterk verblijdend?
Nieuwe Vlaardingsche courant
- 14-02-1928
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Nieuwe Vlaardingsche courant
- Datum
- 14-02-1928
- Editie
- Dag
- Uitgever
- Dorsman & Odé
- Plaats van uitgave
- Vlaardingen
- PPN
- 421046481
- Verschijningsperiode
- 1887-1943
- Periode gedigitaliseerd
- 1 juli 1879 - jrg. 66, no. 7223 (28 mei 1943)
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Stadsarchief Vlaardingen
- Nummer
- 5205
- Jaargang
- 51
- Toegevoegd in Delpher
- 21-01-2019
Een verblijdend teeken!
Buitenland.
Politiek Overzicht. De regeeringscoalitie in Duitschland nojg niet ter ziele. — Tengevolge van het ingrijpen van den rijkspresiident. — Poincaré slaat zich vlotter door de moeilijkheden heen. — Voor een Duitschen rijkskanselier om van te watertanden, zulk een vrijheid i van beweging hier. — De kansen op een vervroegde ontruiming van het Rijnland. — ; De grondtoon der verwachtingen is veeleer pessimisme dan opgewektheid. — Een nieu- • we welluidende strophe in de ontwapenings hymne!.. — De verkiezingen in het land der ’ „Rijzende Zon”. — Moskou scherp op de 1 vingers gekeken. — De toestand in Roemenië. — De voortdurende druk der Sowjet- 1 bedreiging. — „Een niet-levensvatbare die- : tatorsregeering”. De regeerings-coalitie in Duitschland is nog et ter ziele. Tengevolge van het ingrijpen 1 in rijks-president Hindenburg, die op het laat- i e oogenblik in een schrijven aan den rijkskan- 1 dier als, zijn meening te kennen gaf, dat, daar < 2 regeeringscoalitie is gevormd met het doel c ;paalde problemen tot oplossing te brengen, i ;t wenschdijk zou zijn, dat deze aangelegen- a ;den nog vóór de ontbinding van den Rijksdag < )uden worden opgedost — heeft het Centrum s jsloten ten minste nog eenige dagen te wachten 1 et de banden, die haar aan de coalitie binden i verbreken en alle middelen te beproeven om < zake de schoolwetgeving met de overige par- ’ en tot een bevredigend accoord te komen. Die < die middelen” bestaan in een compromis-voor- 3 el van den minister van Binnenlandsche Zaken c )n Keudell, dat echter wel geen succes zal heb- i in. Zoodat het bier slechts een uitstel van e cecutie betreft. Blijft de regeering dan nog c 2 loopende, zaken afdoen — hetgeen Hinden- 1 irg haar zeker in een verwachten tweeden r 'ief zal verzoeken, dan wofdt het einde Maart, t i ’t is de vraag: of men dan onmiddellijk tot 3 ijksdagontbinding zal durven overgaan, wijl \ ist tegen einde Maart en einde April een zeer root aantal collectieve arbeidsovereenkomsten
zullen worden opgezegd, zoodat het te voorzien is, dat er in deze maanden tal van arbeidsconflicten, misschien gevolgd door stakingen en uitsluitingen, zullen uitbreken, en dit natuurlijk aan leiding zal kunnen geven tot politieke bewegingen onder de arbeiders. Alles blijft dus voorloopig onzeker. Dit ééne staat intusschen volgens den nieuwen minister van rijksweer dr. Gröner, vast, dat de onder zijn opperste leiding geplaatste instelling trouw haar taak zal, vervullen, volstrekt loyaal tegenover den staat en zijn grondwettige organen. In overleg, ook — en dit is een kapitaal punt — miet den minister van Buitenlandscbe Zaken. Minister Gröner is vol goede voornemens; hij zal, omtrent punten, waarover hij geen eigen oordeel heeft — zooals bijv. de aanvulling van het leger in het algemeen en van het kader in het bijzonder — zijn licht gaan opsteken bij de militaire scholen en bij... de ervaring. Altijd indien hem daartoe de tijd wo-rdt gelaten! * * * Intusschen slaat Poincaré zich vlotter door de moeilijkheden heen en Ikreeg met groote meerderheid van stemmen, 370 tegen 131, een votum van vertrouwen. De kritiek, door tegenstanders uitgeoefend, op zijn financieel beleid, ging langs hem heen en hij stelde eenvoudig de quaestie van vertrouwen. De Kamer verklaarde zich overtuigd van de noodzakelijkheid de politiek van zuivering en finantieel herstel zonder weifeling voort te zetten, overwegende dat het thans een allereerste plicht is het budgetair evenwicht te handhaven en de openbare schulden te amortiseeren. Poincaré gevoelt zich sterk — óók voor de a.s. verkiezingen — want hij kan zeg- ' gen tot de tegensputteraars: Wie heeft er lust den boel op te knappen? Wie heeft er durf? Wie doet het me na? En de groote massa denkt — voorzooverre er in Frankrijk door de massa politiek gedacht wordt —: „wat het zwaarst is, moet het zwaarst wegen, laat Poin- , caré begaan”. Voor ’n Duitschen rijkskanselier , om van te watertanden, zulk een vrijheid van ■ beweging! ; * * * Met de kansen op een vervroegde ontruiming ] van het Rijnland door de geallieerde troepen staat het op ’t oogenblik voor Duitschland even < weinig gunstig (ten spijt van alle protesten en : eischeni), als met het welslagen van België’s reclames tegenover Frankrijk inzake de econo- j mische moeilijkheden, door Parijs aan Brussel j veroorzaakt. i Locker Lampson, de Britsche onderminister < van, Buitenlandsche Zaken, antwoordde dezer da j gen in het Lagerhuis op een vraag of de regee- i ring bereid was een vervroegde ontruiming van ] het Rijnland im overweging te nemen, dat er j geen quaestie kan zijn van een afzonderlijk te- i rugtrekken van, Britsche troepen, hetwelk naar ’s ministers meening onder de huidige omstan- < digheden in niemands voordeel zou zijn. Een al- < gemeene ontruiming van het Rijnland vóór de i in het verdrag van, Versailles vastgestelden ter- t mijn kan alleen maar het gevolg zijn eener regeling tusschen de mogendheden, welker troepen erbij betrokken zijn eenerzijds, en de Duitsche regeering anderzijds. Indien zulk een re- c geling mogelijk is, zou zij de Britsche regeering I zeer welkom zijn, doch in dit verband wenschte £ hij te wijzen naar de redevoeringen inzake de r voorwaarden, waaronder een vervroegde ontruk- I ming zou kunnen plaats hebben, redevoeringen, f welke onlangs door de Franschie en Duitsche \ ministers van buitenlandscbe zaken in den Fran- 1 schen Senaat en den Rijksdag zijn gehouden. t Met andere woorden: de Britsche regeering t schuift elk initiatief in deze netelige quaestie I van zich af en stelt zich ermee tevreden, acht | het blijkbaar veiliger en heeft er ook wel de t noodige onkosten voor over, miet è la suite van Marianne te gaan. Zij doet dit natuurlijk zonder mokken en zonder eenige andere reden tot ontstemming (of deze zou alleen door den bewapemingswedijver van Parijs gewekt moeten worden) zonder openlijke klachten:, zooals we die telkens weer uit Brussel vernemen. Nog steeds hebben de economische besprekingen met Frankrijk niet het resultaat gehad dat men, zich in België daarvan wenschte. Men wijst erop dat de rechten, waarom de strijd gaat, voor ’s lands financiën van het grootste gewicht zijn, en dat aan den anderen kant ook in politiek opzicht de regeering zich tot geen verdergaande concessies kan leenen, daar anders te vreezen is dat de Kamers opnieuw zullen weigeren het economische verdrag te ratificeeren. Juist aan die rechten, waartegen hief Belgische parlement het meest gekant is, houdt Frankrijk het hard- n nekkigst vast. Onzekerheid blijft heerschen om- o trent hetgeen men ten slotte te Parijs bereiken n zal, doch de grondtoon der verwachtingen is P veeleer pessimisme dan opgewektheid. v * *
Ditzelfde kan men gerust verklaren wat betreft al die pogingen of voorstellen, al die ideeele ontwerpen tot het bereiken eéner noemenswaardige verandering van de strijdmachten — vooral ter zee — der groote mogendheden, der „big five”: GröotrBritannië, de Vereenigde Staten, Frankrijk, Italië en Japan. Elke mogendheid wil tot een beperking der zee-strijdmachten overgaan en door anderen besloten zien zóó, dat zij zelve gerust kan voortgaan met het versterken van het verdedigngs- of aanval-wapen, dat haar het meest van noode is, terwijl zij het geliefkoosde wapen harer tegenstanders gaarne geheel uit de wereld wil helpen verdwijnen: Amerika wil, zijn duikbootenbouw wel stop zetten, doch blijft voortwerken aan zijn uitrusting met groote schepen, Engeland verklaart snelvarende kruisers noodig te hebben in zóó grooten getale, als de behoorlijke verbinding met zijn „dominions” en de verdediging van zijn imperiaal gebied diit eischt, welke verklaring weer door Frankrijk en Amerika met wantrouwen wordt bejegend; Italië acht alle scheepstypen voor zich even noodig en Japan zegt: „ik ben reeds gegaan tot het minimum, wat kan ik nog meer doen?” In tegenstelling met de verklaring, door de Britsche regeering onlangs te Genève afgelegd ten gunste van de algeheele afschaffing van duikbooten als. oorlogswapen, wordt thans gepubliceerd, dat de Britsche regeering opdracht heeft gegeven tot den bouw van zes duikbooten. Deze worden, wat waterverplaatsing en bewapening betreft, de beste der wereld geacht en hun getal zal in 1930 zijn opgevoerd tot 17. Ziedaar een nieuwe welluidende strophe in de ontwapeningshymne! * * * Terwijl in Noorwegen de radicale leider Mowinckel een kabinet formeert, en Zuid-Slavië maar geen heksenmeester vinden kan, die een dergelijik product in elkaar toovert (alle door den koning ontboden politici bedanken successievelijk voor de eer!), is in het land der „Rijzende Zou”, Japan, de verkiezingscampagne in vollen gang. Met de meest moderne middelen van Wiestersch karakter: grammofoons en sprekende films, omkooperijen en politieke spionnas*e, gewelddaden enz. Natuurlijk roeren zich daarbij ook de communisten zeer ijverig, doch zij hebben, volgens het oordeel van bevoegde fapan-keniners, geen kans. Weliswaar onderhoudt de regeering te Tokio met de Sovjet-re^eering officieele betrekkingen en heeft Moskou te Tokio een vertegenwoordiging, doch in het destijds gesloten verdrag werd een clausule opajenomen, waarbij propaganda van de communistische leerstellingen in Japan werd verboden. 5r bestaan in dit land zeer strenge bepalingen tegen het communisme en tot dusverre hebben, voorzooverre valt na te gaan, de Sovjet-vertejenwoordigers in Japan zich zeer correct gedragen. Het is trouwens bekend, dat zij daar scherper op de vingers gekeken worden en zich nind-er brutaliteiten veroorloven kunnen dan )ijv. in China. * * * Men weet het Roemenië leeft onder den voortlurenden druk der Sovjet-bedreiging, van het Bolsjewistische gevaar. Bratianoe hoopt de jerstvolgende parlementaire verkiezingen te kun ïen „registreeren” met Fransch geld. Maar iu "rankrijk doen zich stemmen hooren die de redering ervoor waarschuwen geen geld weg te verpen aan het kortstondig bestaan eener „niet evensvatbare diictators-regeering”. Een prachig onderwerp voor eindelooze discussie, waar>ij rechts en links het natuurlijk nooit >eens zulen worden over de vraag of -deze of die redering in Roemenië nu eigenlijk als levensvat>aar moet worden beschouwd of niet.
Uit eigen land.
Het vacclnewetje in de Eerste Kamer. — Principieele oppositie. — Het standpunt van den Minister. — Tenslotte met 22 tegen 11 stemmen aangenomen. — Werkgevers en werknemers. — Bespreking der mogelijkheid van overleg en samenwerking. — Een bijeenkomst te Den Haag. — Een gebeurtenis, welke met vreugde dient te worden begroet. — Moge het pas ontkiemde zaadje tot een krachtïgen boom uitgroeien. Het Vacciiinewetje is er in de Eerste Kamer minder gemakkelijfc doorgekomen dan aan de overzijde van het Binnenhof. Er bleek een tamelijk sterke principieele oppositie tegen te zijn. Allereerst bleek dit, toen de bekwame woordvoerder de heer Rink, de leider der Vrijheidsbondsfractie optrad. Deze vreesde n.1. dat deze tijdelijke opschorting van den indirecten vacci-
nedwang voor één jaar de opheffing inluidde van de vaccinatieverplichting. Immers was een volgend jaar de toestand onveranderd gebleven, dan zou de Kamer geen enkel motief hebben om een verlenging van de opschorting af te wijzen. Hij geloofde ook dat minister Slotemaker de Bruine zeer dicht stond bij de tegenstanders der i verplichte vaccinatie, zooal niet zelf tegenstander daarvan was. De minieme kans, dat de vaccinatie niet ongevaarlijk was (bewezen is te dien aanzien niets, meende hij), woog z. i. niet op tegen het positieve gevaar voor een pokken-epidemie, wanneer de gewoonte bij ons volk om zich te laten vaccineeren verslapte. Hij ' herinnerde daarbij aan de verschrikkelijke epi■ demie van 1870, die hij als student te Utrecht had medegemaakt en die aanleiding was geweest tot opneming in de wet op de besmettelijke ziekten van de verplichting de kinderen en onderwijzers op de lagere school slechts gevac; cineerd toe te laten. De heeren Verkouteren (C. H.) en Wibaut (S. D. A. P.), ofschoon ook dit wetsontwerp niet geheel ongevaarlijk achtend, verklaarden er zich toch bij neder te l-eggen, omdat het slechts voor één jaar gold. Ook de heer Blomjous (R. K.) verklaarde zich vóór den maatregel, erop wijzende, dat vele ouders thans hun kinderen niet aan vaccinatie durven onderwerpen. Zijn geestverwant de.heer Arntz (R. K.) daarentegen, die een paar niet al te duidelijke vragen aan den minister stelde, bleek tot de tegenstanders van het ontwerp te behooren. De heer De Veer (A. R.) liet de vraag hoe men staat tegenover den vaocinedwang ter zijde, doch beval op practische gronden het ontwerp aan. * • * Minister Slotemaker de Bruine legde er in zijn antwoord aan den heer Rink den nadruk op, dat deze hem ten onrechte eenigszins had gewantrouwd. Ik ben geen tegenstander van de verplichte vaccinatie, verzekerde de minister. Maar waar het thans waarschijnlijk is, dat de vaccinatie den dood van het kind kan tengevolge hebben, daar acht ik mij niet verantwoord den dwang te handhaven, zoolang geen middel is gevonden om dit te voorkomen. Weliswaar had de heer Rinik betoogd, dat het pokkenge^ vaar een veel grooter, ernstiger gevaar is, maar de minister antwoordde hierop, dat voor zijn verantwoordelijkheid deze twee zaken niet gelijk stonden. Wanneer ik thans dwing tot vaccinatie — aldus de minister —neem ik de verantwoordelijkheid op mij voor den dood van kinderen; laat ik daarentegen de vaccinatie vrij, dan komt de verantwoordelijkheid voor het pokkengevaar voor rekening van degenen die zich niet laten vaccineeren, hoewel zij er de gelegenheid toe hebben. Dit argument was o. i. van tamelijk twijfelachtige waarde. Sterker stond de minister waar hij zich beriep op de onrust in medische kringen verwekt door het bekend worden van enkele gevallen van ziekteverschijnselen als gevolg van de vaccinatie en op de weigering van vele medici om onder de tegenwoordige omstandigheden te vaccineeren tenzij de ouders uitdrukkelijk verklaarden de gevolgen voor hun verantwoording te nemen. Wanneer gij practiseerend arts of minister waart, riep hij den heer Rink toe, zoudt ge u wel driemaal bedenken eer ge anders handeldet. Het wetsontwerp droeg beslist een tijdelijk karakter, verzekerde hij bovendien. Alles goed en wel. Maar hoe, wanneer nu na een jaar van studie, de deskundigen geen middel hebben gevonden om te voorkomen dat de vaccinatie doodelijke gevolgen kan hebben? Wat zal er dan moeten geschieden? Zal men die nadeelen dan in den koop moeten nemen of de verplichte vaccinatie moeten afschaffen? De quaestie is zeker nog niet van de baan. Het wetsontwerp is ten slotte aangenomen mef 22 tegen 11 stemmen. Tegen stemden de Vrijheidsbonders, benevens enkele katholieken en soeiaal-democraten. * « * Kapitaal en arbeid, werkgever en werknemer — sinds jaren heeft men ze ons afgeschilderd als twee vijandige elementen. Zij verdragen elkaar niet, evenmin als vuur en water, zij zijn hoogstens korten tijd in evenwicht, als de schalen van een balans. De minste verplaatsing van gewicht verbreekt -echter dit evenwicht. Zoo vaak en zoo lang is ons voorgehouden, dat er een onoverbrugbare kloof gaapt tusschen kapitaal en arbeid, dat men aan beide zijden van den afgrond het is gaan gelooven en ieder, die durfde verkondigen, dat ook eèn maatschappij denkbaar is, waarin deze twee factoren samenwerken, uitgekreten werd voor een fantast, een* droomer, een idealist. Dit als inleiding van het volgende communiqué dat de bladen werd toegezonden: „Vrijdag is op uïtnoodiging van het Verbond van Nederl. Werkgevers te Den Haag een viefs
gadëring gehouden met Voorzitters en Secretarissen van het Nederi. Verbond van Vakvereenigingen, het R.K. Werkliedenverbond in Nederland, het Chr. Nat. Vakverbond in Nederland en het Alg. Nederi. Vakverbond, ter bespreking van de mogelijkheid van overleg en samenwerking op verschillende terreinen, waarbij de belangen van ondernemers en arbeiders beiden zijn betrokken. De vertegenwoordigers der vakcentralen verklaarden zich in beginsel bereid, aan een zoodanig overleg en samenwerking deel te nemen. De vertegenwoordigers der arbeidersvakcentralen brachten o. m. naar voren de erkenning der vakorganisaties als aangewezen vertegenwoordigsters der georganiseerde arbeiders en de regeling der arbeidsvoorwaarden tusschen de organisaties van werkgevers en arbeiders in de betrokken bedrijven. Van de zijde van ihet Verbond van Nederi. Werkgevers werd er op gewezen, dat het feit der uitnoodiging van de vakcentralen tot deze bespreking reeds insloot dat het verbond van Nederi. Werkgevers de vakorganisaties als zoodanig volledig erkent. Wat de regeling van de arbeidsvoorwaarden betreft, wezen de werkgevers er op, dat dit een onderwerp betreft, dat buiten de bemoeiingen van hun Verbond valt. De vergadering bleek echter eenstemmig van oordeel, dat er daarnaast vele andere onderwerpen waren, die met vrucht tot voorwerp van bovenbedoeld overleg en samenwerking zouden kunnen wordeng emaakt. Verschillende onderwerpen werden als zoodanig genoemd. Voorts verklaarden de vertegenwoordigers van het Verbond van Nederi. Wekgevers zich bereid in eigen kring zich er over te beraden in hoeverre het mogelijk zijn zal, het overleg in de toekomst op een breedere basis te vestigen. Besloten werd de goedkeuring der verschillende besturen te vragen, om binnenkort opnieuw een gemeenschappelijke vergadering te houden en aan een kleine commissie op te dragen, eenige concrete punten op te stellen, welke als grondslag voor een volgende bespreking zullen dienen”. Wie bovenstaand communiqué aandachtig gelezen heeft, zal erkennen, dat dit alles slechts nog een aarzelend begin is. Maar in ieder geval een begin! Dat in deze eerste samenkomst tastbare resultaten zouden worden bereikt zal wel niemand verwacht hebben, trouwens niet die resultaten maken de beteekenis uit van deze bijeenkomst, doch louter het feit, dat we hier de vijandige machten, het Verbond van Nederi. Werkgevers en het N.V.V., het R.K. Werkl. Verbond., het Ohr. Nat. Vakverbond en het Alg. Nederi. Vakverbond om één tafel zien plaats nemen. Niet om een gerezen geschil te beslechten, niet om een loonstrijd uit te vechten, doch in vollen vrede, zij het nog niet in volle vriendschap. Een zwaluw maakt nog geen zomer en deze eene bijéénkomst beteekent nog niet het inslaan van een nieuwe richting, maar toch zal ieder weldenkend niet verpolitiekt rnensch deze gebeurtenis met vreugde begroeten en van harte wenschen, dat dit zaadje, dat op den lOen Februari 1928 ontkiemd is, eenmaal tot een kracihtigen boom moge opgroeien.