De moeilijkheid om in Den Haag wat gedaan te krijgen. — Vooral wanneer het betreft om de ambtenaren er toe te brengen, dat er minder royaal met de gelden wordt omgegaan. — Het moet worden betwijfeld, of de ernstige wil tot bezuinigen wel voldoende is doorgedrongen. — En dat, terwijl ’s lands financiën nog steeds groote zorg vereischen. — De voorstellen van de Bezuinigingscommissie. — Wordt aan deze voorstellen wel steeds de noodige aandacht geschonken? De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid 5 overgegaan tot de benoeming van eene comnissie van onderzoek naar de taak van dat deel an den dienst der Volksgezondheid, dat zich 'ezig houdt met het toezicht op de apotheken, le naleving van de Warenwet en de. hygiëne an lucht, bodem en water. Uit zichzelf is de Ainister niet tot dezen maatregel gekomen. Neen — eene aansporing daartoe had hij gekregen van, le Bezuinigingscommissie en het duurde een aar en ruim drie maanden eer de Regeering rilde verklaren, dat zij bereid was aan de intelling eener commissie, als boven genoemd, aede te werken. Eigenlijk is dat niets bijzones. Wij weten het allen wel, dat het vaak heel /at moeite kost om in den Haag wat gedaan te rijgen, vooral wanneer het betreft om de ambenaren er toe te brengen, dat er minder royaal iet de gelden wordt omgegaan. Zeide ook de laad van State niet in zijn advies over voortellen der Bezuinigingscommissie, dat hij op ;rond van mededeelingen dezer commissie reende te moeten betwijfelen, of de ernstige wil rt bezuinigen wel voldoende is doorgedrongen 1 alle Regeeringsorganen, en dat hij het zou etreuren, indien ook de tweede Bezuinigingsommissie zich genoodzaakt zou zien, door geris aan medewerking van de zijde der Regeeing, haar taak neer te leggen. En hij meende an ook ernstig te moeten aandringen op het reffen van de noodige maatregelen, opdat aan e beschouwingen der Bezuinigingscommissie leer aandacht worde geschonken dan tot dusver et geval schijnt geweest te zijn. Maar luidde ok niet herhaalde malen de klacht van de Alemeene Rekenkamer, dat men haar zoo weinig ;r wille was, dat zij niet zelden heel lang moest /achten op antwoord op vragen, dat zij aan oovemans deur klopte, ja dat zij tevergeefs ver_ ocht had om meer personeel, teneinde haar omangrijke en nuttige taak beter of naar behooren 2 kunnen vervullen. En toch kan er nog niet oyaal worden geleefd, want de Minister van Fianciën, jhr. de Geer, verklaarde zelf kort geiden nog aan de Eerste Kamer, dat ook thans og, al is verbetering ingetreden, ’s lands finaniën groote zorg vereischen. Het hooge peil oner belastingen en de nog steeds drukkende werk losheid zijn voor de beoordeeling van den toetand belangrijker factoren dan de rentestand, /elke door zeer samengestelde omstandigheden /ordt beïnvloed. Maar de Regeering werpt het erwijt van zich, als zou de begrooting van eenie poging, om op de inrichting van den Staatsienst een daadwerkelijke blijvende bezuiniging ie te passen, zelfs geen spoor dragen en dat eze opvatting ook moeilijk zal kunnen worden olgehouden, indien het normale accres van de itgaven in de vóóroorlogsche periode wordt ergeleken met het totaal der gewone uitgaven ï de laatste jaren; niettemin deelt zij toch in oover het inzicht der commissie dat hetgeen 3t dusver ter vermindering van den uitgavenist is bereikt, nog geenszins als voldoende kan /orden aangemerkt. Dat aan de voorstellen van e commissie niet steeds voldoende aandacht
zou worden geschonken, moot de Regeering eveneens ontkennen. Dat nochtans de arbeid dezer commissie, welke meermalen tot uitvoerige corresponpondentie aanleiding geeft, niet steeds tot eene aan den daaraan verbonden arbeid evenredige bezuiniging- op de Staatsuitgaven leidt, moet mede hieraan worden toegeschreven, dat de Regeering, die door het bestaan van welke Staatscommissie ook zich niet mag laten afhouden van haar taak om ook door eigen onderzoek, waar mogelijk, op de uitgaven van de Staatsdiensten te bezuinigen, en die bovendien het geheele Staatsbeleid moet overzien, wel eens in de noodzakelijkheid komt om de voorstellen der commissie door nader onderzoek te toetsen aan hetgeen zij wenschelijk en bereikbaar acht. Met het waarschijnlijke gevolg, dat de beide conclusies niet dezelfde zijn, omdat de inzichten te zeer verschillen aan beide kanten, en dat het werk der commissie tevergeefsch is geweest. Maar deze mag zich daardoor niet laten afschrikken, want op den duur zal — de Algemeene Rekenhamer heeft die ondervinding ook — Ihaar succes grooter worden, wanneer er aan hare voorstellen maar de noodige ruchtbaarheid wordt gegeven en haar pogen gesteund wordt door hen, op wier weg dit in de allereerste plaats ligt. Want elk overbodig uitgegeven bedrag kan — het wordt zoo dikwijls vergeten — voor nuttiger doeleinden worden besteed. Maar bovendien: we zitten nog lang niet zoo dik in de duiten — de Minister heeft het immers zelf erkend —, dat er niet royaal op los kan worden geleefd. En, dit is ook niet ten onrechte opgemerkt: dat de vrijheid welke de Regeering zich thans hij het vaststellen der uitgaven kan veroorloven, omdat de 'middelen daarvoor thans aanwezig zijn, in hoofdzaak voortspruit uit het ruimer vloeien der middelen uit bronnen, welker voortdurende ruime opbrengst allerminst verzekerd is, terwijl de begrooting niet onwaarschijnlijk niet meer zou sluiten, indien de opbrengst dier bronnen verminderde. Dat mag zeker niet uit het oog worden verloren. Wij weten immers hoe spoedig de gunstige toestand zich weer kan wijzigen. En dan is het goed, dat men zich niets te verwijten heeft. De noodige voorzichtigheid zij daarom voortdurend betracht, ondanks de verbetering in den algemeenen toestand, waarop het Eerste Kamerlid Van den Bergh onlangs wees. Hij memoreerde de stijging van onzen algemeenen export van 1926 tot 1927 met 150 millioen en door vooruitgang van den uitvoer van zuivelproducten, groenten, bloemen, vleesch en eieren, van 693 millioen in 1926 tot 783 millioen in 1927, stelde hij in het licht, dat onze groote textiel-industrie in Twente gunstige tijden doormaakt, dat op verschillende plaatsen in die streek fabrieken worden uitgebreid en zelfs een paar nieuwe worden bijgebouwd, terwijl men in verscheidene Twentsche fabrieken geschoolde arbeidskrachten tekort komt. Ook de wolnijverheid in Tilburg gaat het veel beter, evenals de schoenindustrie in de Langstraat. Van algemeene bekendheid is, dat de meeste onzer internationaal georganiseerde groote industrieën — de gloeilampenindustrie, de kunstzijde- en de margarine-industrie — op goede resultaten hogen! Ook in den handel was het geen slechte tijd geweest. Alleen de algemeene scheepvaart had het nog moeilijk, maar onzen Indischen lijnen gaat het buitengewoon goed. „Ik geloof stellig”, zoo verklaarde de heer Van den Bergh, „dat, indren het ons land gegeven moge zijn zich in rust en vrede te blijven ontwikkelen, de betere tijden voor de deur staan”. Maar denken allen wel zoo gunstig over den toestand? In bet Zuiden des lands zeker niet! Wij herhalen: al zijn de vooruitzichten ook gunstig, het mag geen reden zijn om maar een forschen greep in den buidel te doen voor zaken, waarvan de noodzakelijkheid nog moet worden vastgesteld, en niet eene gepaste zuinigheid in acht te nemen, zonder natuurlijk groote levensbelangen te schaden.
"Uit eigen land.". "Nieuwe Vlaardingsche courant". Vlaardingen, 1928/06/05 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAVL02:000504069:mpeg21:p00001
"Nieuwe Vlaardingsche courant". Vlaardingen, 1928/06/05 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAVL02:000504069:mpeg21:p00001
De fantasie van een Wells verbleekt tegenover de werkelijkheid, zooals Hamburg ons deze dezer dagen louter bij toeval heeft laten zien! Thans weten we hoe de oorlog der toekomst zal zijn, de oorlog zonder kanongebulder, zonder bajonetaanvallen, zonder bloed en gewonden. Het zal de oorlog zijn van de onzichtbare reuklooze gaswolk, de griezelige, spookachtige phosgeengaswolk. Op zekeren dag zal boven de wereldstad welke vernietigd moet worden, een eskader vliegtuigen verschijnen. Heel hoog zullen zij vliegen, zoo hoog, dat zij slechts stipjes lijken tegen den blauwen achtergrond van de oneindigheid des hemels. Even zullen zij rondcirkelen om zich te oriënteeren, dan laten zij de bommen vallen, gevuld met het gifgas. Op aarde zullen deze ontploffen en dat zullen de eenige knallen zijn, welke in dezen strijd gehoord-worden, want verder zal er stilte heerschen, doodsche stilte. Even nog zullen de doodelijk beangste inwoners snel de foeenen reppen, vrouwen met radelooze oogen zullen de straat opvliegen en kleine schreiende kinderen medesleuren, mannen zullen wellicht even de vuist schudden en een lastering slingeren naar die rondcirkelende stipjes aan den hemel, maar dan zal de wolk over hen komen en stilte zal er heerschen in de stad, eeuwige stilte. Onzichtbaar maar bewegelijk zal de phosgeenwolk zich verbreiden over de stad. Hij zal voortkruipen over boulevards en straten, door stegen en sloppen, hij zal de warenhuizen en de café’s binnendringen door de wijdgeopende deuren en de woningen zal hij binnensluipen door de kieren der ramen, hij zal den trambestuurder neervellen op zijn voortsuizenden wagen en den chauffeur achter het stuurrad, (hij zal de nijvere werkers achter de machines doen ineen-zakken en de machines zullen wentelen en draaien, ongecontroleerd, in steeds razender tempo tot zij zich zelf vernietigen, hij zal de huismoeder dooden naast de wieg tegelijk met haar kraaiende met mollige beentjes spartelende zuigeling en de kleine meisjes, die in ’t zonnetje op den stoep met haar poppen spelen, zullen slapen als kleine engeltjes. Zoo zal de wolk verder zich uitbreiden over de stad, niemand zal hem zien, niemand zal hem kunnen ontloopen, want juist op de plaats, waar men veiligheid dacht te vinden, zal het doodende gas den vluchteling neervellen en wie meent den dood te ontvluchten zal juist den dood in de armen loopen. En zoodra de stilte heerscht in de stad, zoodra geen hond meer zal rondsluipen door de geluidlooze straten, geen vogel zich meer zal doen hooren in de parken, zal de vernietiging komen en het werk der hoog in de lucht wegtrekkende vogels voltooien. Electrische trams zullen zonder bestuurder hellende straten afrollen, treinen zonder machinist zullen in razende vaart ontsporen, stoomketels zullen steeds grooter druk ondergaan tot zij met luiden knal explodeeren, kachels zullen roodgloeiend worden en brandstichten. Niet lang zal het duren of roode tongen zullen lekken aan brandbare stoffen, uit huizen en magazijnen zullen vurige vlammen omhoog schieten en honderden branden tegelijk zullen op hun beurt het vernielingswerk beginnen. Na de levende, zal ook de doode materie vernietigd worden. Zoo zal de wereldstad ten ondergaan en op haar ruïnen zal het onkruid opschieten en de aarde, de altijd weer voortbrengende, altijd hernieuwende aarde, zal een kleed van groen en bloemen spreiden over de plaats waar eens de beschaving hoogtij vierde en die ten onder ging dank zij de wetenschap der beschaafden.
"De les van Hamburg.". "Nieuwe Vlaardingsche courant". Vlaardingen, 1928/06/05 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAVL02:000504069:mpeg21:p00001
Omtrent het lot van de „Italia” blijft een onheilspellend stilzwijgen heerschen. — Van alle kanten zijn hulpexpeditie’s uitgezonden. — De Juni-zitting van den Volkenbondsraad begonnen. — Een agenda met tal van belangrijke en netelige aangelegenheden. — De Adriatische Zee-quaestie en het verdrag van Rapallo. — Een curieuze redevoering van Coolidge. — De Amerikaansche luchtvloot en de zeevloot moeten zooveel mogelijk en voortdurend worden geperfectionneerd. Omtrent het lot van de „Italia” blijft een onheilspellend stilzwijgen heerschen, hoe de Amerikaansche en Berlijnsche bladen ook hun best
doen met sensationeele nieuwtjes te komen. Meestal zijn hun verzinsels zoo grof, dat zij zelfs elke waarschijnlijkheid ontberen. Ze allemaal weer te geven zou papier en inkt verknoeien zijn. Het droevige feit is en blijft, dat de Italia sinds tien dagen verdwenen is en dat niemand weet, wat er van het luchtschip en zijn bemanning geworden is. Er bestaat nog altijd kans, dat de menschen of een deel hunner behouden is; in dat geval is spoedige hulpverleening nood zakelijk om hen voor omkomen in het barre Poolgebied te redden. Vandaar dat van alle kanten expeditie’s zijn uitgezonden om zich zekerheid te verschaffen wat er van de Italia en zijn 16 opvarenden geworden is. Ondanks dat men in officieele kringen thans alle hoop, dat de Italia ergens een veilige noodlanding zou hebben gedaan, heeft opgegeven, gaf Amundsen, de bekende Noordpoolreiziger, in een interview met eenige journalisten als zijn meening te kennen, dat het alleszins mogelijk is, dat de Italia ten Noordoosten van Spitsbergen is gedaald. Op de vraag, of het voor een luchtschip van de afmetingen van de Italia mogelijk moet worden geacht, op het ijs te dalen, antwoordde Amundsen, dat dit afhankelijk moest worden geacht van de omstandigheden. Reeds bij geringe windsterkte zou het de bemanning onmogelijk blijken, het luchtschip voor anker te doen gaan. Wanneer het zou stormen en de bemanning zou willen landen, zou zij verspreid worden over een uitgestrekt gebied, daar slechts enkelen tegelijk het luchtschip zouden kunnen verlaten. Op deze wijze zouden de gelande groepjes kilometers van elkaar verwijderd zijn. $ * * Gisteren is de Juni-zitting van den Volkenbondsraad begonnen. Aan de nieuwe zitting is iets bizonders: het is namelijk de vijftigste, die de Volkenbondsraad houdt. De agenda is bezwaard met tal van belangrijke en netelige aangelegenheden, zooals de Roemeensch-Hongaarsche optantenstrijd, talrijke minderheidsvragen, de wapensmokkelhandel van St. Gotthard, een aantal rapporten van com missies betreffende de economie, de financiën, de hygiëne en de opium. Vervolgens zullen er stemmingen moeten plaats hebben die van beteekenis zijn. Hiermee is de arbeid van den Raad nog niet opgesomd. Wij wijzen op het Chineesch-Japansch conflict dat weliswaar op formeele gron den niet officieel behandeld zal kunnen worden, maar in de particuliere gesprekken toch zeker een belangrijk element zal vormen, en op andere problemen die eveneens de conversatie kun nen kruiden en verlevendigen. De Frankf. Zeiting, die de komende gebeurtenissen bespreekt, wijst er op, dat één belangrijke vraag niet aan de orde komt, volgens haar de belangrijkste, die niet alleen in Duitschland de brandendste kwestie, maar een kernprobleem voor den Europeeschen vrede is, namelijk de vraag van de ontruiming van het Rijnland. Deze kwestie zou reeds in Juni van het vorig iaar behandeld worden, maar werd toen uitgeleid, daar de Franschen onoverkomelijke beswaren opwierpen, gegrond in het feit dat het deelnemen van Duitsch-nationalen aan de redering door hen als een bedreiging gevoeld verd. Thans, zoo merkt het blad terecht op, is iet met die deelneming van de reactie aan de regeering gedaan. De Duitsche minister van buitenlandsche zahet bezit zijn sterk genoeg om zich de ontruiming van het Rijnland te bevechten. * » * Toen, geruimen tijd vóór den wereldoorlog, de Italiaansche dichter Gabriele d’ Annunzio zijn hyper-nationalistisch tooneelstulk „La Nave” („Het Schip”) het licht deed zien, schreef hij, als inleiding daarvoor, een gedicht dat in gezwollen stijl de nagedachtenis vierde van de zee lieden, die voor de grootheid van Venetië en voor de vorming van den Italiaanschen eenheids staat den dood in de golven gevonden hadden en hetwelk eindigde met den kreet: „Fiat mare nostrum — de zee worde ons!” Die woorden waren bedoeld als een leuze voor Italië’s zucht naar de alleenheerschappij over de Adriatische Zee. En door het volk ook als zoodanig begrepen. De opvoeringen van het tooneelstuk werden festijnen voor den Italiaanschen expansiehonger; zij wakkerden den vinnigen naijver — weldra overslaande in haat — aan tegen de oude Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie en maakten de Adriatische Zee-quaestie tot een brandende, waarvan de vlammen levendig en gevaarlijk bleven voortspelen ook nadat het vuur van den wereldoorlog gebluscht was, een quaestie die in deze dagen weer sterk op den voorgrond treedt bij het Joego-Slavisch-Italiaansch conflict. Want dit is feitelijk niets anders dan een strijd van Joego-Slavië’s kant om het behoud van toevoer van lucht en leven voor zijn politiek en economisch bestaan en van dien van Italië om een stand op grooteren voet, om de verwezenlijking van imperialistische droomen. De Adriatische Zee met de Dalmatische kust en wel Albanië onder de macht van Italië zou voor Joego-Slavië het verstikkingsproces be teekenen. Er worden nu — door welke geheime machten valt moeilijk te achterhalen — incidenten geschapen, die Italië het recht — of het voorgewende recht — geven Joego-Slavië het mes op de keel te zetten en telkens aan te komen met nieuwe eischen, die weer nieuwe incidenten in het leven roepen. Begrijpelijkerwijze is deze atmosfeer niet ge- ' schikt om nu eindelijk eens door het parlement 1 te Belgrado het verdrag van Rapallo te laten 1 bekrachtigen. Wat beteekent toch dat verdrag, waarover in de laatste dagen zooveel geschre- J ven wordt? vraagt men allicht. Dit: door het ' verdrag van Rapallo (het Italiaansch kustplaats- 1 je) gesloten op 20 Nov. 1920 werden tusschen ■ de regeering van Italië en Zuid-Slavië definitief ' tal van politieke, juridische, administratieve en 1 economische vraagstukken, beide landen betref- 1 fende, geregeld (o.a. de afstand van het Zara- ! gebied aan Italië, welk gebied aan de Dalmati- , sche kust, dus op Joego-Slavisch gebied, al een heel zonderlinge Italiaansch „enclave” vormt). Men geloofde toen aan beide kanten spoedig tot ■ een algemeen politiek vergelijk te zullen kunnen , komen. Doch er deden zich blijkbaar allerlei \ geheime invloeden en heillooze onderstroomin- ] gen gelden, die dit algemeen accoord voorloo- 1 pig onmogelijk maakten. Kwamen zij van Itali- j aanschen of van Joego-Slavischen kant? De Vol- j kenbond zou wel een commissie van onderzoek ( mogen benoemen om op dit punt voldoende licht ] te vesschaffen. Zeker is het dat de regeering ] te Belgrado juist een paar weken geleden het , voornemen had te kennen gegeven die overeen- \ komst van Rapallo door de Skoeptsjina offi- ( deel te doen goedkeuren, toen... de bekende i betreurenswaardige incidenten ontstonden, die .] de atmosfeer voor de behandeling van deze aan- < gelegenheid allesbehalve gunstig maken. | * * * ,i Terwijl Coolidge en Kellogg den oorlog wil- [ len uitbannen, niettegenstaande de vrede in een ' glazen huisje troont dat elk oogenblik kan wor- ' den stukgeworpen, verklaart dezelfde eerstgenoemde staatsman, hoofd der democratische 11 Yanke-republiek, dat Amerika veel te zwak is ! wat zijn verdediging betreft. Nu weer te Settysburg. Vooral vloot en luchtmacht dienen, j zegt hij, te worden verbeterd en uitgebreid — . voortdurend te worden geperfectionneerd! Waar j om? Om oorlog te voeren. Welneen — de < president redeneert aldus: ’ De Vereenigde Staten zijn door hun veelzijdi- , ge belangen, zoowel als om humanitaire rede- , nen zeer afkeerig van oorlog of bedreiging daar , mede,_ ook wanneer zij zelf daar niet bij betrok- < ken zijn. Zij hebben nooit van tevoren aanstal- \ ten gemaakt om met een land oorlog te voeren. ( Wanneer zij in een oorlog betrokken werden, i moesten ze er onvoorbereid aan meedoen. Ook i in den Spaansch-Amerikaanschen oorlog toen i het te doen was om de Spaansche koloniën te j veroveren? De Ver. Staten hebben zich steeds ; voor den vrede voorbereid. \ Amerika’s theorie is deze: dat leger en vloot 1 een belangrijk en hoofdzakelijk onderdeel zijn, > doch volstrekt niet het eenige middel ter verze- <
kering van de nationale veiligheid. Er zijn tijden, dat rassenhaat en nationale tegenstellingen op de meest onverwachte wijze losbarsten, terwijl in andere tijden de volken lijden aan min of meer huiselijke twisten. In dergelijke gevallen is de aanwezigheid van een voldoende gewapende macht de eenige practische bescherming voor goed en bloed. De wereld is thans echter voldoende in beschaving en ervaring vooruitgegaan, zoodat er van opzet of toeval geen losbarsting meer te vreezen is. Men ziet in, dat oorlog niet voordeelig meer kan zijn. De beweging der beschaving is ongetwijfeld in de richting van den vrede. En daarom... moeten de Amerikaansche luchtvloot en de zeevloot zooveel mogelijk en voortdurend worden geperfectionneerd. Want., „you never can teil”: Men kan het niet weten. Zooals men ziet — niet alleen in Europa houden de leidende staatslieden curieuze redevoeringen. o
"Buitenlandsch Overzicht.". "Nieuwe Vlaardingsche courant". Vlaardingen, 1928/06/05 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAVL02:000504069:mpeg21:p00001