Eerste Blad
Weinig schot in de ontwapeningsconferentie. — Na zes maanden vergaderen nog weinig definitiefs tot stand gebracht — De moeilijke positie van de regeering VonPapen. — De ministers gevangenen van Hitler’s partij. — Ingrijpende maatregelen in Pruisen. — „Het Kruitvat Belgrado”. — Een merkwaardig artikel in een Weensch nationalistisch blad. — Aanslagen, samenzweringen en revolutionaire praatjes. Ter ontwapeningsconferentie is men bezig aan de formuleering van een resolutie, waarmee de conferentie haar, vermoedelijk lange, zomervacantie kan ingaan. Sedert haar opening, 2 Februari, heeft de conferentie eigenlijk nog maar bitter weinig bereikt. Wie oog had voor de moeilijkheden van haar taak, zal er niét verwonderd over zijn, dat niet spoedig groote resultaten verkregen konden worden, maar iets anders is het dat, behalve inzake het verbod van den chemischen en bacteriologischen oorlog, dat al vóór de conferentie in een Volkenfoondsconventie was neergelegd, op geen enkel punt ook maar iets definitiefs is tot stand gebracht na bijna zes maanden vergaderen. De conferentie verloor geleidelijk de groote lijnen geheel uit het oog en het werk in de commissies ontwikkelde zich tot een heilloos geredekavel over details. President Hoover heeft met zijn bekende voorstel getracht, de conferentie weer tot de groote lijnen terug te brengen; Rusland heeft ook een dergelijke poging gedaan en ook de acht kleine Euroipeesche staten zijh in die richting ijverig bezig. Het eigenaardige is, dat bij deze drie pogingen eigenlijk geen enkel nut ondervonden wordt van het tot dusver door de conferentie verrichte, waaruit dus wel duidelijk blijkt, van hoe weinig waarde dit geweest is. * * • Intusschen kan de conferentie zich nu gaan beteren, indien ze maar een resolutie aanneemt, die duidelijk de principes aanvaardt, welke aan de voorstellen van Amerika, Rusland en de kleine acht ten grondslag liggen en zich dus bindt aan het volgende: werkelijke vermindering der legers en der vloten, verbod van bombardementen uit de lucht, tanks, zwaar geschut enz. en natuurlijk ook van den „gasoorlog”. Voor een dergelijke resolutie is een meerderheid van stemmen beschikbaar. Natuurlijk kan die meerderheid haar wil niet opleggen aan de minderheid, waartoe staten als Frankrijk en Engeland behooren, maar wanneer er van die staten niet méér uitgaat, dan tot dusver, dan zou het toch zeer aanbevelenswaardig zijn, dat men ze eens liet bemerken hoe de rest van de wereld over de zaak dacht. Er is hier geen sprake van een slot-,resolutie, maar van een verklaring over de wegen die de conferentie in het najaar zal hebben te volgen om tot een uiteindelijk resultaat te komen. Toont nu de meerderheid der conferentie eenigen moed, dan kan zij vertrouwen, dat de openbare meening in de oppositioneele staten haar krachtig zal helpen om de regeeringen daarvan in haar richting te stuwen. Besluit men echter tot een nietszeggend compromis, dan heeft de openbare meening nergens meer houvast aan de conferentie en dan krijgt men een tamelijk hopelooze situatie die het niet gemakkelijk zal maken om later nog eenigerlei overeenstemming te bereiken. De conferentie gaat dus critieke dagen tegemoet, waarin verrassingen niet uitgesloten zijn. Zoo spreekt men van een scherp omlijnde Amerikaansche resolutie, die tegenover de verwachte slappe resolutie Simon-Benesj gesteld zou worden; men kan van Duitschland nog eeni poging verwachten om de gelijkberechtigdheid op, hewapeningsgebied reeds thans erkend te zien, m tenslotte is het altijd nog mogelijk, dat Herriot met iets meer komt aanzetten, dan zijn instemming met de resolutie-Benesj, indien die werkelijk zoo onbenullig zal uitvallen als algemeen wordt beweerd. En als de heeren daarna met vacantie gaan, zonder iets positiefs tot stand te hebben gebracht, zal dit eenerzijds de gemoederen in de Ver. Staten van Noord-Amerika nog onwilliger stemmen om ’t z.g. arme Europa de schulden kwijt te schelden en anderzijds wordt SovjetRusland gesterkt in de overtuiging, dat het voort
moet gaan zien te uewapenen, un vrees vuur een : anti-bolsjewistisch front van West-Europa. i I t In Duitschland verkeert de regeerlng-Von Papen in een uiterst moeilijke positie. De ministers zijn gevangenen van Hitler’s partij, die straks zoo goed als zeker aan het bewind zal komen, de leden van het tegenwoordige kabinet aan den dijk zal zetten em misschien alleen Von Schleicher zal handhaven, omdat deze in wezen één der hunnen is en dictatorneigingen bezit. Te Lausanne behaalde Von Papen oogenschijnlijk een niet onaanzienlijk succes. Van de geëisohte milliarden-schuld der Duitsche herstelbetalingen bleef slechts een restant van drie milliard goudmark over,. Von Papen keerde in d'e ; beslte stemming van het Lausanne-feest naar Berlijn terug, maar toen hij eenmaal thuis was en zich in den spiegel bekeek, bleek al spoedig, dat de geallieerde „gentlemen” hem stilletjes een grotesken neus hadden opgezet, een gedrochtelijk en potsierlijk exemplaar uit den internationalen winkel van schertsartikelen, die zich in de geregelde klandisie der heeren diplomaten mag j verheugen. Von Papen schrok en beweerde bij hoog en bij laag tegen allen, die hem uitlachten, — en dat waren nagenoeg alle Duitschers —dat hij dit carnavalsgrapje hooglijk afkeurde en dat het zonder zijn medeweten was geschied. Zijn figuur werd er slechts droeviger door, wanlt men laat zich niet voor den gek houden, zoolang men nog ibij zijn positieven is. Er bleek dan ook geen partij in Duitschland meer bereid zich met het gezelschap van dezen beetgenomen feestganger te compromitteeren. Vooral zijn vroegere vrienden, de Nazi’s en de Duitsch-nationalen, beijverden zich om hem mét den hoon van het leedvermaak te overladen. Dat was heel ondankbaar van hen, want Von Papen en zijn ministers hadden zich toch stipt gehouden aan de afspraak met de Nazi’s en door het onverantwoordelijke opheffen van het demonstratie- en uniformverbod den bedongen prijs voor de tolerantie der rechts-radicalen prompt betaald. De regeering-Von Papen heeft vertrouwen gehad in illusies, vandaar dat zij thans ziek wordt van teleurgestelde verwachtingen, en niemand nog veel vertrouwen koestert in haar vrij illusoir gezag. • * * Hoe groot de ontgoocheling na Lausanne voor de rijksregeering ook moge geweest zijn, grooter en van meer directen invloed is die, welke gevolgd is op de opheffing van het door Hindenburg en de regeering-Brüning indertijd uitgevaardigde uniform- en demonstratie-verbod. Toen dit allernoodzakelijkst verbod op het psychologisch meest gevaarlijke oogenblik n.1. in hét vooruitzicht van deni verkiezingsstrijd, met goedvinden van den ouden 'heer Hindenburg ongedaan werd gemaakt, deed de rijksminister van Binnenlandsche Zaken Von Gayl een beroep op de politieke partijen om zich de opnieuw verleende vrijheid waardig te toonen en te zorgen, dat de verkiezingsstrijd rustig zou verloopen. Ieder kind kon op z’n tien vingers natellen, dat dit beroep niet het minste effect zou hebben en de vrijheid van demonstreeren en geüniformeerd paradeeren als olie zou werken op het overheete politieke vuur. Maar Von Gayl gedroeg zich argeloozer dan het meest argelooze kind en zit nu met de aangebrande peren. Er is een politieke guerilla in Duitschland losgebroken, die steeds meer slachtoffers eischt. De Nazi’s en de communisten, de Reichsbanner-leden en de IJzerenfronters gedragen zich als houders van een jachtacte op schadelijk wild. Zij schutteren op hun politieke tegenstanders los, want in bloeddoorlopen oogen bestaat er geen schadelijker wild dan dat van hun wilde tegenpartij. Vooral de communisten munten uït in agressiviteit. De lijken der afgeslachte Nazi’s beschouwen zij als de zaden, waaruit de burgeroorlog moet opgroeien. En van den burgeroorlog verhopen zij winst voor het bolsjewisme. De politieke verwildering in Duitschland is zóó erg geworden, dat zelfs Von Gayl moet erkennen, dat zijn al te goed vertrouwen deerlijk beschaamd is. De bloedige botsingen te Alltona hebben hem eindelijk de oogen geopend. * * • Noodgedwongen begint de Rijksregeering nu bakzeil te halen, maar zij doet het weer op een allerminst afdoende wijze. Zij heeft thans alle demonstraties in de open lucht verboden, en gewaarschuwd, dat dit verbod slechts een eerste maatregel is, welke door andere en1 strengere zoo noodig zal worden gevolgd *). Zoo overweegt zij o.a. de doodstraf te stellen op het hanteeren van wapenen en bommen in het openbaar. De staat van beleg, waarom de Nazi’s schreeuwen, ligt evenwel niet in haar voornemen. Het is wel
merkwaardig, dat de Rijksregeering haar demonstratie-verbod hoofdzakelijk richt tegen de communisten. Zij redeneert daarmee geheel in de lijn van de Nazi’s, die thans de rol van de door een roode terreur verdrukte onschuld trachten te spelen. Zeker, de meeste bloedige gewelddaden worden door de communisten gepleegd, maar ook de Nazi’s maken zich ter dege daaraan schuldig. Bovendien, sinds de Nazi’s hun uniformen terug hebben, laten dezen geen gelegenheid voorbijgaan om schiétpartijen te provoceeren. Worden zij echter het slachtoffer van hun provocatie, dan werpen zij de schuld geheel daarvan op degenen, die zij hebben getart. In Altona is het zoo gegaan en zoo gaat het vaak elders. Indien de Nazi’s zich van ergerlijke provocaties zouden onthouden, zouden zij hun tegenstanders geen kans voor gewelddaden geven. In vele gevallen zijn zij dus zoo niet in eerste, dan toch in tweede instantie aansprakelijk voor de politieke moordpartijen, welke in Duitschland aan de orde van den dag zijn. In laatste instantie moet de verantwoordelijkheid echter op de Rijksregeering zelve worden geschoven, want deze heeft door de opheffing van het uniformverbod niet alleen een werkzaam agita'tie-middel aan de Nazi’s teruggegeven,, maar ook Reichsbanner en Ijzeren Front tot krachtiger tegenweer gedwongen. De slapheid en de halfslachtigheid der regeering-Von Papen-VonGaylr-Von Schleicher is de kracht der geweldenaars. Hoe eerder zij geheel terugkeert op de dwalingen haars weegs en het uniformverbod weer in werking stelt, hoe beter het voor het arme, verdwaasde Duitschland zal zijn. De sympathie van de Nazi’s zal zij daardoor wel verspelen, maar deze sympathie is zoo langzamerhand toch reeds in haar tegendeel verkeerd. * • * In de Balkan is sinds oudsher een onrusthaard gelegen, die bij tijd en wijle (1914!) geheel Europa pleegt te infecteeren. Nu schijnt het in Servië weer zóó ongezellig te worden, dat een Weensch nationalistisch blad zich in een artikel er over verheugt, zouden we haast zeggen; Het heet „Het kruitvat Belgradó”, en de „N. R. Crt.” vond het belangrijk genoeg, om het in zijn geheel over te nemen. Wij ontkenen er het volgende aan: „Als de dingen in Zuidslavië zoo doorgaan, zal de wereld na het Serajewo van 1914 een Serajewo van 1932 beleven. De toestanden gelijken op die in Spanje na den terugkeer van de Rivera. In plattelandsgemeenten worden de raadhuizen bestormd, portretten des konings op straat geworpen en de verboden Kroatische vlaggen geheschen. In Dalmatië en Herzogewina nemen de betoogingen toe. In Bosnië worden de graanpakhuizen van den staat bestormd.” De groei van de, blijkbaar nogal radicale, boerenpartij, wordt dan besproken, waarna het officieele blad „Vremje”, dat nogal een hitsende rol speelt, wordt genoemd: „Op 5 Juni verscheen het geruchtmakende artikel, dat Italië, Oostenrijk, Hongarije en Bulgarije van een anti-Servische samenzwering beschuldigde en constateerde, dat ieder Servisch soldaat gereed stond, om eigen en vreemd bloed te storten. Drie millioen strijders waren bereid; men had reeds drie keizerrijken vernietigd en zou ook de nieuwe vijanden wegblazen.” Men ziet, dat de taal van de „Vremje” wel iets gemeen heeft met zekere telegrammen, die af en toe hun weg van Doorn naar de Duitsche binnenlanden, vinden... De Kroaten schijnen het ook warm te krijgen. Het Weensche blad gaat immers verder: „Gelijk begonnen terroristische handelingen tegenover de Kroatische leiders. In het parlement verklaarde de Kroatische leider dr. Nikitsj in een interpellatie, dat de door de Servische regeering begunstigde strijdorganisatie Novi Pokret een Bartholomeusnacht tegen de Kroaten had voorbereid. Onlangs verscheen in de „Vremje” het derde artikel, waarin de beroemde Komitadzji-aanvoerder Kosta Petsjanats opriep tot de vorming van een ijzeren garde. Het artikel sprak van bommen, die te Weenen, Boedapest, Rome en Sofia zouden kunnen ontploffen en eindigde: „Het is bekend, dat we tot alle methoden in staat zijn. Toen het kleine Servië een ongeluk overkwam, struikelde de heele wereld er over. Over het kleine onrecht, dat ons geschiedt, zou de heele wereld nog eens struikelen.” Enfin, het is eigenlijk te bombastisch om er ongerust over te worden, maar typisch is het verschijnsel zeker — voor den Balkan! Vreemde mentaliteit van d'e bewoners, die schijnbaar niet kunnen leven zonder aanslagen, samenzweringen en revolutionaire praatjes! *) Nia Ihet schrijven van dit overzicht zijn reeds andere ingrijpende maatregelen genomen, waarvoor wij verwijzen naar de rubriek „Buitenland”, elders in dit nummer.