Eerste Blad
Nieuwe koers in Dnitschland. — Rijksregeering helpt ongewild de sociaal-democraten. — Zij zijn actiever dan ooit. — Zal de uitslag van 31 Juli zoo zijn, als Hitler hoopte? — De politieke strijd blijft toch. — Als de Nazi’s eens op niet-parlementaire wijze naar de macht grijpen. — Een volksstemming over de vraag: oorlog of vrede. — Een wereldreferendum, waarvan de uitslag niet twijfelachtig lijkt. — De Fransche verdedigingswerken aan de Oostgrens onoverwinnelijk. — Hun weerga niet in de geschiedenis. — Borah’s jongste radio-rede. — Nauw verhand tusschen economische crisis en politieke schulden. Hoewel de politieke storm in Pruisen is geluwd, vraagt de algemeene toestand in Duitschland nog steeds de aandacht. Met het vertrek van Braun en Severing is een nieuwe periode voor Pruisen, voor geheel Duitschland ingeluid. Zoo zijn er reeds maatregelen genomen, om het verbod van de vroegere Pruisische regeering voor de staatsambtenaren, om lid van de nationaalsocialistische partij te zijn, op te heffen. Natuurlijk ademde de Pruisische staatsinrichting tot dusverre een sociaal-democratische geest. Daar wordt thans door de rijksregeering tegen opgetreden, en wij gelooven niet ver mis te zijn, wanneer wij meenen, dat 31 Juli de nationaalsocialisten misschien niet de vurig begeerde absolute meerderheid in den Rijksdag zullen behalen. De rijksactie in Pruisen is immers uitmuntende verkiezingsreclame voor de sociaal-democraten. . Bovendien, tot nog toe hebben de sociaal-demo; craten hun actie voor verkiezingen, behalve voor die voor het rijkspresidentschap, te kalm opgevat, in het bewustzijn van hun sterke regeeringspositie en den steun van de vooraanstaande regeerders. De enorme groei van rechts heeft hen echter te dien opzichte de oogen geopend. Een regeering, die niet met hen sympathiseert, is aan het bewind gekomen; in Pruisen heeft men hen regelrecht geattaqueerd; kortom zij voelen zich bedreigd. Uit die bedreiging juist is een scherpere actie voortgekomen. De Duitsche sociaal-democratie is als het ware tot een nieuw leven gewekt. De propaganda wordt serieuser gevoerd, dan ooit te voren. Haar aanhangers nemen iets van het naar buiten getreden enthousiasme voor partij en ideaal van de bezielende nationaal-socialisten over, en alles wijst er op, dat nu Zondag a.s. de strijd hard tegen hard gevoerd zal worden. Zeker, de Nazi’s zullen met meer stemmen uit de bus komen dan bij de vorige rijksdagverkiezingen. Zij zullen verreweg de grootste fractie leveren, maar wij gelooven, dat de winst niet zoo groot zal zijn, als Hitler hoopte. Hoopte, schrijven wij, want ook hij meent, dat het gebeurde in Pruisen, en de wankelmoedige steun, die de Nazi's in den beginne aan Von Papen’s kabinet hebben verleend, niet bevorderlijk zijn voor het voluit slagen van een verkiezinsstrijd. Dat blijkt uit zijn uitlatingen op groote vergaderingen in den geest van; „Wat ook de uitslag van 31 Juli moge zijn, wij (de Nazi’s) strijden verder.” Vroeger zou hij gezegd hebben: „Straks, als wij den verkiezingsstrijd gewonnen hebben ...” Thans houdt hij rekening met een resultaat, dat wel eens niet aan de verwachtingen van al zijn volgelingen zou kunnen beantwoorden, en dat is een veeg teeken. Wat zal er nu gebeuren, wanneer de nationaalsocialisten geen rijksdagmeerderheid weten te forceeren? Dan zal hetzelfde gekrakeel opnieuw een aanvang nemen. De Nazi's zullen het oppositie-voordeel weer op' de sociaal-democraten terug veroveren, de communisten zullen voortgaan met hun provoceerende, systematische fabricage van relletjes, die bijna steeds dooden kosten, of in een paar woorden gezegd: het onverkwikkelijk, politiek geharrewar begint weer met frisschen moed. Slechts de individueele vrijheid van het volk zal er mede gebaat zijn. , Verbetering van den toestand in Duitschland is zoodoende voorloopig nog een toekomstdroqp. De mogelijkheid bestaat natuurlijk, dat de Nazi's, wanneer zij in die richting worden geïnstrueerd, langs niet-parlementairen weg zullen trachten aan de macht te komen. Het schijnt, dat de rijksweer zeer gehecht is aan rijksweerminister generaal von Schleicher, zoodat dit apparaat de zijde van de Hitler-beweging zou kunnen kiezen. In dat geval zou de revolutie een snel en vrijwel bloedloos verloop hebben, maar in geval van verdeeldheid zou het leed niet te overzien zijn, want de burgeroorlog is voor een land een der grootste plagen, een bron van ellende en verdriet. Hopen wij, dat zulks Duitschland bespaard moge blijven. • • • De voorzitter der Ontwapeningscommissie, Arthur Henderson, heeft als nuchter Engelschman, na zijn terugkeer uit Genève rondweg verklaard, dat de ontwapeningsresolutie zonder twijfel onbevredigend was. Zonderde men de verklaringen uit omtrent de luchtbombardementen, dan was het batig saldo nul. Sir John Simon en Herriof waren zeer beslist in hun verklaringen geweest nopens het veroordeelen van dit deel van den oorlog, doch voor al ’t overige, zou de volgende conferentie nog alles hebben te doen. Dat weet het publiek nu ook reeds wel, doch het is van belang het bevestigd te zien door iemand als Henderson, die als voorzitter der conferentie meer dan iemand bevoegd is om een uitspraak te doen over de waarde van deze verrichtingen. Beter is het de zuivere waarheid te hooren verkondigen, hoe onaangenaam ook, door lieden die bewezen hebben, door daden dat zij het met de ontwapening ernstig meenen, dan mooie phrases te hooren voordragen over de vredelievende gezondheid der sprekers, dewelke met hunne resoluties zoo vaak lijnrecht in tegenspraak zijn. Intusschen is het thans weer de Interparlementaire Conferentie, die zich bezig houdt met de kwestie ontwapening en veiligheid. De voorzitter der Fransche groep Merlin, hield daarbij een warm pleidooi voor het denkbeeld, dat in alle landen ’n volksstemming zal worden gehouden over de vraag of het volk oorlog dan wel vrede wenscht. Alle staatsburgers boven een bepaald aantal jaren zouden moeten verplicht worden, aan deze volksstemming deel te nemen. Een wereldreferendum aldus, waarvan de uitslag wel niet twijfelachtig lijkt. Wie zou er nog voor durven uitkomen dat hij tegen vrede en veiligheid is. Wat echter de Volkenbond ons daaromtrent leerde boezemt ons geen volledig vertrouwen in. Dat wil zeggen: niet over den bruto uitslag der stemming zijn wij ongerust, doch wel over de interpretatie die aan de gestelde vragen zal worden gegeven. De samenkoppeling en de rangschikking der woorden vrede en veiligheid dekken de groote twistvraag tusschen twee der voornaamste ^partijen in het wereldconflict: Duitschland en Frankrijk. Frankrijk zegt: eerst mijn veiligheid^ daarna ontwapening d. i. vrede. Duitschland zegt: andersom. Tot nog toe is het niet uitgemaakt of de Interparlementaire Conferentie dien gedachtengang volgt. Wel spruiten de leden ervan uit dezelfde kringen waaruit de gedelegeerden bij den Volkenbond spruiten, doch deze laatsten zijn nog te zeer gekluisterd aan regeeringsopdrachten. De Interparlementaire Conferentie staat daartegenover vrij, ofschoon alweer haar noodzakelijke samenwerking met de regeeringen niet zonder uitwerkselen blijven kan. Aan de parlementsleden, dus aan het volk, onrechtstreeks, ligt het dit instituut zegenrijke vruch ten te doen dragen. Vanzelfsprekend dat er dan in de volksvertegenwoordigingen andere taal dient gehoord te worden dan die, welke pas in de Fransche Kamer is gesproken over de Fransche verdedigingswerken aan de Oostgrens. Hier immers zeide de algemeene rapporteur voor de begrooting, Lamoureux, dat, bij een inspectie dier werken, zijn eerste indruk was, dat Frankrijk aan de Oostgrens een verdedigingsstelsel heeft geschapen, dat zoowel door zijn beteekenis als ook door de technische moeilijkheden, die bij de tot standkoming waren te overwinnen, zijn weerga in de geschiedenis der volken niet heeft. Zijn tweede indruk was, dat deze linie van verdedigingswerken onoverwinnelijk is. Het Duitsche leger zou nog zoo machtig, nog zoo sterk en nog zoo hardnekkig mogen zijn, op deze vestingwerken, die zelfs het zwaarste geschut weerstand kunnen bieden, zou het te pletter loopen. De wijze waarop machinegeweren en artillerie in geval van een aanval samenwerken was zoo voortreffelijk, dat elke aan val zou ^noeten mislukken. Men legge deze verklaring naast den afgewer zen eisch van Duitschland om gelijkberechtigdheid inzake bewapening en wijziging, in dien zin, van het Verdrag van Versailles, en men zal zien hoever partijen nog van elkander staan. • •
De regeling van het herstelvraagstuk heeft het vraagstuk van een herziening der oorlogsschulden tusschen de geallieerden onderling weer aan de orde gesteld. Van belang is daarbij de houding der Amerikanen en in dit verband de pas gehouden radiorede door Borah, de voorzitter der Amerikaansche senaatscommissie van Buitenlandsche Zaken. Borah meende, dat, wanneer men de te Lausanne gehuldigde beginselen blijft volgen, de tijd zal komen, dat een herziening van het schuldenprobleem volkomen in het belang van het Amerikaansche volk zal zn. De internationale wereldhandel is met zestig procent ingeschrompeld; in 1930 is zij met IIV2 milliard achteruitgegaan, in 1931 opnieuw met 13.71 milliard. Geleidelijk weg beginnen alle naties 'de doodelijke uitwerking hiervan te bespeuren. De Amerikaansche staathuishoudkundige Irving Fisher schat de verliezen der Vereenigde Staten door de wereldcrisis op 150 milliard dollar. De schulden der Europeesche naties, op welker terugbetaling de Amerikaansche belastingbetaler rekent, achtte Borah rechtvaardig. Tot verminderingen op groote schaal is men reeds overgegaan. Wanneer, aldus merkte Borah op, onder bepaalde voorwaarden een verdere vermindering of schrapping overwogen mocht worden, dan kan alleen Amerika’s eigen belang als eenige reden hierbij den doorslag geven. Borah wees er verder op, dat, om een saneeringsprogram uit te voeren, een financieele en economische conferentie dient te worden gehouden, op welker agenda herstelbetalingen, schulden, ontwapening, gouden standaard en zilverstabilisatie in het Verre Oosten staan. Deskundigen, aldus Borah, willen wij op deze conferentie niet hebben, daar tot dusver elke conferentie nog is mislukt, dank zij den experten, die het klaar weten te spelen de menschelijke impulsen krachteloos te maken. Maar volgens Borah dient men onverwijld te handelen: volgens hem zijn zestig dagen economische crisis in 1932 vernietigender dan zes maanden economische crisis in 1930. De menschheid, aldus verklaarde Borah aan het slot van zijn betoog, heeft genoeg geleden van de oorlogspolitiek. Thans is het de hoogste tijd om de moderne beschaving te redden. Men ziet uit het bovenstaande, dat Borah. die over een geweldigen invloed beschikt, tot ander inzicht is gekomen, daar hij tot dusver een der felste tegenstanders was eener revisie der schuldenregeiing en hij er zich ook steeds nadrukkelijk tegen kantte, dat Amerika werd betrokken in de Europeesche aangelegenheden. Wanneer thans de kampioen voor de belangen der landbouwers tegenover het Amerikaansche grootkapitaal van Wallstreet opkomt voor het onverwijld houden van een wereldconferentie en de revisie of schrap ping der schulden wil overwegen, al is het dan ook onder bepaalde voorwaarden, n.1. dat Europa zal ontwapenen en orde op zijn economisch en politiek bestel zal stellen, — dan bewijst deze ommekeer dat bij het Amerikaansche publiek hoe langer hoe meer het inzicht baan breekt, dat er een nauw verband bestaat tusschen de economische crisis en de politieke schulden. Bij de- Amerikaansche politici heerscht algemeen de overtuiging, dat Europa Borah’s rede kan gebruiken als een brug voor een toenaderingspoging. In verband daarmee wordt de reis van Mellon, den Amerikaanschen ambassadeur te Londen, naar Washington, die met de reis van den Engelschen ambassadeur te Washington, sir Ronald Lindseij, naar Londen samenvalt, ondanks de diplomatieke démentis beschouwd als de inleiding der discussies over het vraagstuk der schulden.