Over Inlandsche films. DELI BIOSCOOP NJAI DASIMA.
Njai Dasima, een volksstuk dat nog gerekend kan worden tot de fin de siècle attracties, heeft zich dertig jaren lang op de inlandsche tooneelprogramma's gehandhaafd. Het wijdsche woord „tooneel" dient om tevens de bangsawan en stamboel gezels3happen aan te duiden die bij een uitvoering van Njai Dasima, verzekerd zijn van voldoende dubbeltjes. Reeds enkele malen is het drama — want dit is het — verfilmd, eerst zwijgend en nu, vide het programma: "All talking, all singing with music and action" En alsof dit nog niet erg genoeg was: „Deze productie is honderd maal veel beter dan „Huwen op bevel "en andere „welke opmerking kritiek impliceert en tevens bitter weinig zegt voor de kwaliteit van het kunststuk daar de inlandsche films tot nu toe prullen zijn.
Sinds men echter in Bahdoeng (Krüger) en Batavia (Tan's Filmcompany) de apparaten heeft voor de sprekende film, kan het zijn nut hebben de voortbrengselen van deze „concerns" (net een kritisch oog te bezien, in de hoop mede te helpen aan den opbouw van een industrie, wier beteekenis voor Nederlandsch Indië met mag worden onderschat, die in de toekomst nog wel eens kunst zal geven, schoon daar tot nu toe, wat de cinemastografische prestaties betreft, niet veel van te merken valt. De belangstelling voor inheemsche films, blijkt van inlandsche zijde enorm te zijn. Begrijpelijk. De inlanders zijn over het algemeen verzot op bioscoop. Maar men hoort liever een krontjonghedje dat men verstaat, dan het gesnik van een opge^ poetste huilebalk die onbegrijpelijk „slang klanken uitstoot. Reeds verschillende bekende -Indische verhalen werden vastgelegd op het geduldige celluloid, het werden kasstukken. Straks groeit de vraag. Dan moet de productie stijgen en als de volksverhalen zijn uitgeput, begint men scenanos te schrijven, geleidelijk zal wel een Indisch Hollywood en Neu Babelsberg ontstaan die aan den filmhonger van de milhoenen Maleisch sprekenden in den Archipel zullen moeten voldoen Na hetgeen we van inlandsche films te zien kregen, moeten we zeggen dat ze nog geparenteerd zijn aan het bangsawan genre. Merkwaardig is, dat men evenals deze instellingen, zijn heil zoekt in veramerikaniseering : zingen, handenwringen, en huilen. Mislukte pogingen tot lyriek bederven geheele scènes. Om een kostelijk voorbeeld te noemen. Njai Dasitaa is vermoord. Men heeft haar lijk in de Kali geworpen.
Haar dochtertje vindt het. Een ieder stroomt toe. Het dochtertje gaat pogingen doen om ons te laten zien dat zij huilt, hetgeen haar slecht gelukt. Daar hoort gesnarenspel. Opeens klinkt het niet onbekende : „Stille nacht, heilige nacht" uit den luidspreker. En op deze plechtige wijs zeurt het meisje aanhoudend slechts twee woorden : „Bapa, Mama!" In plaats van deze geheel mislukte poging om de tragiek van het drama te laten voelen, de verkeerde muziek, het gesol met het lijk, hadden enkele goede close ups hijer meer gedaan.
Dat men de beteekenis van de close up wel kent, moge blijken uit enkele zeer goede fragmenten, bijvoorbeeld als de oude vrouw verheugend ziet datnjaiDasima zich laat verleiden en het doek bijna geheel met het schelmsch lachende gezicht van de oude intrigante is gevuld, het snel verminderen van Dasima's rijkdom enz. Ook de kop van Poeasa, de moordenaar van Dasima, is expressief en meer dan eenmaal is daar door den regisseur handig van gebruik gemaakt.
Het valt verder niet te loochenen, dat de filmstukken beter zijn dan haar voorgangers door het feit, dat de handeling niet noodeloos onderbroken wordt door bij-
komstigheden en futiliteiten, die verwarrend werken,' er zit tenminste lijn in. Grooten indruk heeft ook deze rolprent evenwel niet op ons kunnen maken.
Het is te duidelijk dat men nog scènetjes in elkaar flanst, en niet weet dat Indië te mooi is, om rolprentjes te maken in kamers.
De sporadische buitenopname zijn zeer slecht, een enkele uitgezonderd. Een tweede fout is, dat het geluid niet synchroon was met het beeld. Wanneer iemand over den houten vloer van de kamer liep, hoorde men, vóórdat er een voetstap gezet was, eerst een tik, dan, een halve seconde daarna werd de voet pas opgeheven en op den grond gezet, vervolgens weer een klop terwijl de voet werd opgeheven en zoo verder. Men het gevolg dal dit zoo aanstekelijk werkt op de lachspieren, dat menig tragisch effect een ontijdigen dood stierf. Ham en Bvd zijn herleefd of zoo men wil de Indische collegas van Stan Laurel en Hardy, Watt en half Watt, BertWheeler en Woolsev, zijn ontdekt in de personen van twee dikke visschers die de alleraardigste grapjes uithalen uit den babytijd van de film, De visschers gooien elkaar natuurlijk in het water en als de een er uit is, èn den ander wil redden, valt hij weer terug en zoo enfin, volgens het beproefde recept. • * * Het verhaal is eenvoudig. Njai Dasima leeft met Edward William en hun beider gelukkig. Via „goena goena" raakt ze verliefd op een jonge man met een slecht karakter die tenslotte met haar trouwt, haar juweelen verbrast en haar laat vermoorden. De daders krijgen hun gerechte straf in de slotscène.
E?n verdienste van de film, dat men een bescheiden schrede verder heeft gezet op deö wegnaar een goede inlandsche filmfabricage, want ondanks de primitieve opvatting zijn er toch vondsten. Dat men er spoedig van overtuigd rake dat Indië's schoone natuur, rijkdom aan spontaan bont leven en romantiek een onbeperkte mogelijkheid biedt voor „filmkunst" De opvoedende kracht voor het millioenenvolk kan ongekend groot zijn, maar dan dienen de heeren Brachtiar Effendi, Kruger en consorten een anderen weg in te slaan niet te blijven filmen op de achtergalerij of ons den ganschen avond tegen afschuwelijk bedrukt behangel papier te laten kijken. Alb. v. H.
De laatste scène uit „Njai Dasima," De beide moordenaars op den voorgrond, hooren hun vonnis aan: De man met de gestreepte trui. „gantoeng sampai mati" de ander twintig jaren gevangenisstraf.