E ouders van den jonge»», waarover ik m'n lezers wat vertellen wil, woonden op een klein dorp. De vader was bakker, een van de twee die het dorp bezat. Hij
werkte met een knecht, „eenigszina met het vak bekend", zooals het luidt in advertenties, waarin bakkers» on andere knechts worden gevraagd. 't Ging niet vooruit niet de zaak in de jaren toen Jan. zoo heette het bakkers» zoontje, een schooljongen was. De knaap merkte er echter zelfs niets van en «peelde onbezorgd, terwijl zich ook boven zijn hoofd dc donkere wolken begonnen te verloonen. *
Langzamerhand echter voelde hij dat er iets niet iv den haak was thuis. In den beginne, toen dat vage weten, dat onbe* stemde gevoel van onrust no«s nauwelijks ontwaakte, begreep hij volstrekt niet wat het was. Maar na verloop van tijd, kwam hij zoo ver. dat hij meer en meer begon te letten op wat er om hem heen gebeurde. Hij hoorde en zag dingen die vroeger niet het minst zn aandacht hadden getrokken. Niet dat zijn opmerk» zaan» worden een welbewust zoeken was naar de oorzaken van dat donkere, som» bere in huis,* zooveel konden zn jonge hersens nog niet omvatten. Maar woorden en uitdrukkingen, die hem vroeger voorbij waren gegaan, begon hlj nu te hooren, te onthouden en to overdenken. Stemmingen in huis, waarover hij vroeger heen was gespeeld, begon hij nu te voelen. Hij bracht het een met het ander in verband, hoorde en zag hoe langer hoe meer ei» eindelijk werd het hem helder, wat het was, zoo helder als het i,» 't hoofd van een kind worden kan. Eindelijk begon hij de ellende te gevoelen van wat het bcteekent als er thuis te weinig geld is. En hij mocht het niet zóó diep gevoelen als zn ouders, maar toch diep genoeg, o veel te diep. Daar werden «on de ziel van dien jongen wonden toe» gebracht, die zoo langzamerhand wel weer gingen heelen toen hij ouder werd, maar die iets veranderd hadden aan dio ziel, zooals een wond aan ons lichaam nok wel geneest, maar aan dat lichaam iets veranderd heeft, dat misschien nooit of wel eerst na jaren geheel verdwijnt.
't Was op een Dinsdagmiddag, toen hij thuis kwam uit school. De meester had verteld, een oogenblikje maar» al» belooning, omdat dc klas zoo flink zn beet had gedaan, 't Waa een prettige stemlullig geweext »*n een mooi verhaaltje dat ,1e meester had verteld, 't Wa» van Jan Hart. die aan z'n vorst. Lodewijk XIV, duidelijk maakte, hoe hij zich met z'n schip door de Duinkerker kaper» had heen geslagen. Een leuke vent, die» Jan Hart. De hovelingen, die hem om zijn weinig beschaafde manieren van ruwen zeeman hadden bespot, zette hij in twee , ijen. En toen ging hij daar tusschen door, «helde hier een stoot uit en daar, zoodat de anne jonkers ziel» de lendenen wreven van dc pijn. Toen ging hij vlak voor den koning staan en zei: ./Kijk, Sire, zoo ben ik met m'n schip door de vijanden ge» komen.
Ja. 't was een prachlig verhaal. En opgewonden vloog Jan naar huis om het c» langer" en: ?'t loopt te veel op." <.*.?SV hoorde hij niet, want ziju moeder stuurde hem onmiddellijk de kamer uit. Was vader maar thuis geweest. Wat zag ze er verlegen uit, die «mie moeder met haar hoog,oode kleur, net zoo als een »iiei.>»je in school, dat een stevigen uit* brander vau den meester gekregen heeft. Dat was het begin geweest, éen van. de wonden die aan de ziel van den knaap werden toegebracht. 't Was eigenlijk niet eens zoo heel erg wat hij gezien had; en wat hij hoorde» och, dat was ook weinig, eigenlijk niets. Maar hij voelde dat het toch wel erg was. En nooit in zn leven vergat hij weer de historie van Jan Bart en het bezoek van den reiziger op dien Dinsdag» middag. • Zóó wa» het begin. En later dreven er meer donkere wolkeu langs den hemel van zn kindergeluk. Eerst verliepen er weken voor hij er weer een merkte. Maar naar» mate hij ouder werd, voelde hij vaker de schaduwen over zich trekken, 't Was als een pijn, die in den beginne maar zoo nu en dan zich laat voelen, maar die ziel» herhaalt met steeds korter tusschenpoozen en tenslotte door het dikwijls terugkeeren een kwelling wordt. Er kwamen van die dagen, waarvan onze jongen zeker wist, dnt ze niet prettig waren, dagen die hij haatte omdat hij dan zoo duidelijk merkte dat zn vader en moeder door zorgen gekweld werden. Al hoorde hij geen woord van wat het was dat hen drukte, hij zag het aan hun ge» zichten, hij voelde het in den toon van hun spreken en in zooveel dingen meer, waarvan hij zich geen rekenschap kon geven.
Eén dag in de week was er, dat was zn ongel iiksdag geworden.* de Donderdag. In school of bij zijn spel vergat hij het meest» al, maar zoodra bij in huis was, dan was het er weer. Hij wist nu ook wat dat sombere, dat trieste was. Wel begreep hij het niet volkomen, maar dit was hem nu toch wel duidelijk geworden: dan moest er geld # zijn. veel a geld en dat had z'n vader niet.'Dan ging deze hier heen en daar heen, naar slecht betalende klanten om te probeeren van het achterstallige iets binnen te krijgen. Veelal gelukte dit in 't geheel niet o» maar ten deele. Want de menschen, die schulden bij den bakker maakten, ploeterden meestal ook zelf met oen eeuwigdurend tekort. Hoeveleii ploeterden daar niet mcc in de misère-jaren, toen Jan jong was ? Dit zag de knaap natuurlijk niet in. En hij begon de namen van enkele va», die klanten op te vangen en te onthouden en hij begon ze te haten, die menschen: niet omdat ze geld hadden, dat zn vader toe* kwam, maar omdat zij ds oorzaak waren van die akelige stemming in huis. En hij kon er onmogelijk bij dat zn ouders nog vriendelijk, en voorkomend dergelijke lieden te woord stonden, als ze in den winkel boodschappen kwamen halen. En als dan na veel moeite, vaak door hier of daar te leenen wat nog ontbrak, bij elkaar wn» gescharreld wat er noodig was om te koopen wat de komende week in de bakkerij gebruikt moest worden, meel, krenten enz., en als des Vrijdags de vrachtschipper dat dan bracht, zie dan voelden met alleen zn ouders zich verlicht, maar ook Jan. Goddank, dan duurde het tenminste weer een week voor het weer Donderdag werd.
Jan was nu zoo oud geworden, dat zn rader besloot het volgende jaar geen knecht weer te nemen, maar Jan als hul,» te gebruiken. Dat spaarde ten minste weer iets uit. En toen de jongen hielp in de bakkerij, toen bleef het niet langer meer een raadsel voor hem, wat de oor» zaak van alle ellende was. En het woord „geld" begon voor hem een zeer onaange» namen klank te krijgen. Ondanks alle zuinigheid in de huishouding, ondanks het weren van alle vreemde huil». 'I« ondergang van dit „zelfstandig" bedrijf was onvermijdelijk. En er behoefde maar een Klein slootje asn gegeven te worden, «n alles lag omver. Eu die genadeslag kwam, kwam geheel onverwacht.
Jan's vader wa, het vorige jaar met het betalen van de huur ten achter geraakt. Om tot het bedrag van de huur te komen, hield men een drie» of viertal varken». Nu waren dat vorige jaar de vleezehprijzen erg laag geweest en daardoor hadden de dieren niet opgebracht wat noodig was voor ds huur. Dit jaar hoopte men geluk» kiger te zijn; de prijzen waren hooger dsn 't vorige jaar. Maar op een margen wou een van de dieren niet eten en '«avonds reeds wa» hij dood. Nu stond het er zoo treurig voor als nog nooit het geval was geweest. Jan'» moeder bezat niet meer de kracht om de ellende voor de kinderen te verbergen en klaagde luid haar nood. Wel kocht zn vader van een wanbetaler een vaskentje — veel to duur natuurlijk — maar het kon niet helpen. Toen de dieren moesten verkocht worden, was de prijs weer min» der hoog en het tekort van de huur was wee» zooveel grooter geworden. En op een avond gebeurde iets vr«e»«> lijks. Jan was naar bed gegaan: hij moest den volgenden morgen al vroeg op. Hij sliep in dc huiskamer. Er kwam visite; 't was dc huiseigenaar. Hij zei dat hij' bezoek had gehad van iemand die de bakkerij wou huren. Nu was 't volgend jaar de huurtijd om en omdat hij wel wist dat de zaak niet vooruit ging, kwam het hem voor beide partijen maar het beste voor, het huurcontract niet weer te vernieuwen.
Jan lag wakker. Hij begreep niet alles wat men zei, «naar hij begreep genoeg. Zijn moeder schreide, zijn vader smeekte nog wat geduld te hebben.* hij Sou trachten het achterstallige te betalen. Op dc vraag van den eigenaar, hoe hij dat klaar zou krijgen, bleef de arme man het antwoord schuldig. Eindelijk kwam men tot een overeenkomst: als binnen een maand de geheele huur was betaald, mocht men blijven. Toen de eigenaar vertrokken wa», barstte zn moeder in schreien uit. Hoo zou «nen aan zooveel geld komen ? 't Was immers onmogelijk! Toen werd het ook Jan te machtig en hij duwde zn hoofd in ,1e kussens en snikte het uit. Arme, arme jongen 1 En toen het weer Me» was geworden, woonde Jan niet meer op het dorpje, waar hij de geschiedenis van Jan «art had gehoord. S. H.